LE4 Flashcards
Grondrechten
Wat is niet kenmerkend voor klassieke grondrechten?
1. Gericht aan individuen
2. Begrenzen de macht van de staat
3. In een democratie noodzakelijk
4. Inspanningsverplichtingen
- Inspanningsverplichtingen
Wat is niet kenmerkend voor sociale grondrechten?
1. Gericht tot de overheid
2. Begrenzen de macht van de staat
3. Actief optreden door de overheid
4. Inspanningsverplichtingen
- Begrenzen de macht van de staat
Welke stelling mbt grondrechten is onjuist?
1. Grondrechten kunnen worden beperkt door het algemene belang. Daarbij moet in de wet een beperkingsclausule opgenomen zijn die beschrijft in het kader van welke belangen het grondrecht mag worden beperkt.
2. Beperkingsclausules van grondrechten moeten de volgende onderdelen bevatten: doelcriteria (de belangen die beperking rechtvaardigen), procedure (hoe), competentie (wie).
3. Grondrechten hebben een verticale werking (tussen overheid en burger) of een horizontale werking (tussen burgers).
4. Alle stellingen zijn juist.
- Alle stellingen zijn juist.
Welke stelling is onjuist?
1. In de 17e eeuw (middeleeuwen) waren Grondrechten waarborgen tegen willekeur of onderdrukkend overheidsgezag. Deze waarborgen richtten zich op bepaalde groepen mensen (privileges). Ze golden niet in het algemeen, niet voor de individuele persoon als zodanig.
2. De Magna Carta (1215) was een overeenkomst tussen Engelse feodale adel en hun leenheer. De adels kregen daarmee waarborg tegen misbruik van het koninklijk gezag.
3. Rechtsfilosoof John Locke ontwikkelde einde 17e eeuw een staatstheorie waarin grondrechten aan de mens als zodanig toekomen, en niet afhankelijk zijn van toekenning door de overheid.
4. Rechtsfilosoof John Locke voegde aan het middeleeuws idee van een maatschappelijk verdrag het idee toe dat het maatschappelijk verdrag primair als doel heeft om leven, vrijheid en eigendom (life, liberty and property) van alle burgers te waarborgen, en de overheid moest daarom fundamentele rechten respecteren. Iedereen had deze rechten.
- In de 17e eeuw (middeleeuwen) waren Grondrechten waarborgen tegen willekeur of onderdrukkend overheidsgezag. Deze waarborgen richtten zich op bepaalde groepen mensen (privileges).
==> Dat was de situatie in de 13e eeuw, niet 17e eeuw.
Welke stelling is onjuist?
1. In Nederland werden Grondrechten voor het eerst systematisch opgenomen in de burgerlijke en staatskundige grondregels in het kader van de Eerste Grondwet (1814).
2. Gelijkheid werd in 1815 in de Grondwet geïntroduceerd.
3. In 1917 zijn Grondrechten in de Grondwet uitgebreid met o.a. algemeen kiesrecht, financiële gelijkstelling van bijzonder en openbaar onderwijs.
4. Sinds de Grondwetsherziening van 1983 werd de Grondwet een volwaardige grondrechten catalogus, met klassieke rechten en sociale rechten.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.
- In Nederland werden Grondrechten voor het eerst systematisch opgenomen in de burgerlijke en staatskundige grondregels in het kader van de Eerste Grondwet (1814).
==> Grondrechten werden voor het eerst systematisch opgenomen in de burgerlijke en staatskundige grondregels, behorende bij de Bataafse Staatsregeling van 1798.
Welke stelling is onjuist?
1. In de 19e eeuw kan de Nederlandse staat gekarakteriseerd worden als een klassiek-liberale staat, waarin het waarborgen van de individuele vrijheidsrechten vooropstaat.
2. Begin 20e eeuw werd het algemeen kiesrecht erkend; dit betekende een ontwikkeling tot een democratische rechtsstaat.
3. Na de Tweede Wereldoorlog werd de democratische rechtsstaat uitgebouwd tot een sociale rechtsstaat waarin de Grondwet gekarakteriseerd wordt door de individuele vrijheidssfeer.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.
- Na de Tweede Wereldoorlog werd de democratische rechtsstaat uitgebouwd tot een sociale rechtsstaat waarin de Grondwet gekarakteriseerd wordt door de individuele vrijheidssfeer.
==>
* Na de Tweede Wereldoorlog:
o De democratische rechtsstaat wordt uitgebouwd tot een sociale rechtsstaat waarin de overheid:
Niet alleen de individuele vrijheidssfeer in acht neemt;
Maar ook de taak op zichzelf neemt om sociale randvoorwaarden te realiseren.
De rechtsstaat houdt in dat:
1. de grondslag van statelijk gezag in het recht wordt gelegd
2. de uitoefening van dit gezag onder de heerschappij van het recht wordt geplaatst.
3. de uitoefening van dit gezag democratisch gelegitimeerd is
4. 1+2
5. 1+2+3
- 1+2
Welke stelling is onjuist?
1. De Grondwet is een beveiligingsmechanisme tegen ontsporingen. Zo’n mechanisme is nodig want als grondrechten positief recht worden, kunnen ze meer onderdrukkend worden. Locke’s oplossing was om Grondrechten als pre-constitutionele, los van het geldende positieve recht, te waarborgen rechten te beschouwen.
2. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad, treedt de overheid altijd in het algemeen belang op. Als gevolg hiervan geldt dat overheidsoptreden een geldige reden is voor beperking van Grondrechten.
3. Grondrechten vormen het complement op machtsverdeling. Machtsverdeling betreft de toedeling van overheidsbevoegdheden in de staat; Grondrechten leggen de grenzen vast van een verdeling tussen de overheid en de burgers.
4. Grondrechten zijn rechten van individuen en van privaatrechtelijke rechtspersonen. Grondrechten kunnen niet door overheidsorganen en -lichamen ingeroepen worden.
5. Alle stellingen zijn juist.
- Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad, treedt de overheid altijd in het algemeen belang op. Als gevolg hiervan geldt dat overheidsoptreden een geldige reden is voor beperking van Grondrechten.
==>
* Grondrechten beperkend overheidsoptreden moet gebaseerd zijn op een specifieke machtiging in beperkingsclausules ofwel clausuleringen: een bepaald overheidsoptreden is toegestaan.
* Overheidsoptreden heeft altijd een motivering nodig die zich ontleent aan behartiging van het algemene belang.
Artikel 10 Ambtenarenwet luidt:
“De ambtenaar onthoudt zich van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd”.
Dit is een voorbeeld van:
1. Een grondrecht
2. Een clausulering
3. Materiële wetgeving
4. 1+2
- Een clausulering
Welke stelling is onjuist?
1. Elke beperking op grondrechten van mensen met een bijzondere rechtsverhouding, zoals ambtenaren, militair personeel en gedetineerden, moet op clausuleringen gebaseerd zijn.
2. Wanneer de Koning een nieuwe wet ondertekent, kan hij zich beroepen op zijn grondrechten.
3. Men kan grondrechten categoriseren op basis van de formele juridische grondslag, of als klassieke vs. sociale rechten. Voor beide categorisaties geldt dat het geen strikt onderscheid is.
4. Alle stellingen zijn juist.
- Wanneer de Koning een nieuwe wet ondertekent, kan hij zich beroepen op zijn grondrechten.
==>
Wanneer de persoon echter primair als ambt optreedt (bv. Koning, rechter, officier van justitie, griffier), kan hij geen beroep doen op grondrechten, want het ambt is geen grondrechtensubject. Dus mag zo iemand bij het optreden als ambt geen hoofddoek dragen.
Men kan grondrechten categoriseren op basis van de formele juridische grondslag. Hiermee wordt onderscheid gemaakt tussen grondrechten die …:
1. zijn vastgelegd in de Grondwet, wet in formele zin, wet in materiële zin en ongeschreven recht.
2. zijn vastgelegd als nationale grondrechten (Grondrecht), internationale rechten (EVRM) en supranationale grondrechten (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).
3. zijn gericht op overheidsonthouding vs grondrechten die aanspraken op overheidsprestaties geven.
4. 1+2
5.2+3
- zijn vastgelegd als nationale grondrechten (Grondrecht), internationale rechten (EVRM) en supranationale grondrechten (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie).
Een uitgebreidere typologie van grondrechten bevat…? (+acronym)
GBPR-KS
1. Het Gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod
2. Bodemnormen beschermen de mens in zijn fysieke en psychische kern.
3. Politieke Participatierechten:
4. Grondrechten op Rechtsbescherming
5. Klassieke vrijheidsrechten die verplichten tot overheidsonthouding.
6. Sociale grondrechten
Welke stelling is onjuist?
1. Volgens de uitgebreide typologie van grondrechten is het recht op leven een klassiek grondrecht.
2. Volgens de uitgebreide typologie van grondrechten is het actief kiesrecht geen klassiek grondrecht.
3. Volgens de uitgebreide typologie van grondrechten is het recht op privacy een klassiek grondrecht.
4. Volgens de uitgebreide typologie van grondrechten is het discriminatieverbod geen klassiek grondrecht.
- Volgens de uitgebreide typologie van grondrechten is het recht op leven een klassiek grondrecht.
==> Onjuist.
Mbt 1: dit is “2. Bodemnormen beschermen de mens in zijn fysieke en psychische kern”
Mbt 2: Dit is “3. Politieke Participatierechten”
Mbt 4: Dit is “1. Het Gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod”
Welke stelling over grondrechten is onjuist?
1. Klassieke rechten zijn negatieve rechten. Sociale rechten zijn positieve rechten.
2. Klassieke rechten zijn duidelijk beschreven, terwijl sociale rechten een inspanningsverplichting inhouden.
3. Het bepalen van de reikwijdte van grondrechten is meestal de taak van de rechter. De rechter kan kiezen voor een enge uitleg tegenover wat de wetgever bedoelde, of voor een ruime uitleg, of voor een redelijke uitleg. Bij een redelijke uitleg toetst de rechter of er sprake van het recht is, en of de grondrechtelijk gegarandeerde vrijheid om deze handeling te verrichten daadwerkelijk beperkt wordt door het overheidsoptreden.
4. Voor een beperking van grondwettelijke rechten moet een basis in de Grondwet aanwezig zijn. Deze basis is meestal de zogenoemde clausuleringen of beperkingsclausules. De beperkingsclausule bepaalt altijd dat beperkingen alleen voor bepaalde doelen mogen dienen.
- Voor een beperking van grondwettelijke rechten moet een basis in de Grondwet aanwezig zijn. Deze basis is meestal de zogenoemde clausuleringen of beperkingsclausules. De beperkingsclausule bepaalt altijd dat beperkingen alleen voor bepaalde doelen mogen dienen.
==> Doelcriteria: SOMS (niet altijd) bepaalt de beperkingsclausule dat beperkingen alleen bepaalde doelen mogen dienen.
Welke stelling is onjuist?
1. Procedurevoorschriften bepalen een procedure die geldt bij een beperking van een grondrecht.
2. Clausuleringen of beperkingsclausules bevatten doelcriteria, procedurevoorschriften en competentievoorschriften.
3. Alleen de formele wetgever is tot beperking bevoegd
4. Alle stellingen zijn juist
- Alleen de formele wetgever is tot beperking bevoegd
==>
o In principe, is alleen de formele wetgever tot beperking bevoegd; soms met de mogelijkheid tot delegatie.
Voorschriften die uitingen wegens hun inhoud verbieden: delegatie is NIET toegestaan.
Voorschriften die uitingen NIET wegens hun inhoud verbieden: delegatie is WEL toegestaan.