LE1 Flashcards

Het onderwerp van het staats- en bestuursrecht

1
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In de periode van de soevereine vorstenstaatjes was de vorst vooral de plaatsvervanger van God op aarde. De soevereine vorst regeerde in Zijn naam en stond dan ook letterlijk boven de wet.
2. Door de Reformatie in de zestiende en zeventiende eeuw ging de eenheid van de Christelijke wereld, de ‘res publica christiana’, die geleid werd door de paus en de keizer, verloren. In plaats daarvan ontwikkelen zich de staten die zowel extern als intern soeverein zijn.
3. Het “maatschappelijk verdrag” is een fictief contract tussen de samenleving van de gezamenlijke burgers enerzijds en de staat anderzijds. De burgers geven daarbij hun vrijheid uit de natuurlijke toestand op en aanvaarden het overheidsgezag, in ruil waarvoor de staat de burgers bescherming en vrede biedt. Indien de staat zijn verplichtingen niet nakomt, zijn de burgers van hun kant ook niet meer gebonden aan hun verplichting tot gehoorzaamheid aan de staat. Het volk wordt hier begrepen als een organisch gestructureerd geheel, niet als een optelsom van vrije individuen.
4. De voornaamste kenmerken van de gereformeerde rechtsstaat zijn: Legaliteitsbeginsel, Machtsverdeling, Grondrechten en Rechterlijke controle.

A
  1. De voornaamste kenmerken van de gereformeerde rechtsstaat zijn: Legaliteitsbeginsel, Machtsverdeling, Grondrechten en Rechterlijke controle.
    ==>
    Dit zijn de voornaamste kenmerken van van de klassiek-liberale rechtsstaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Er zijn twee methoden om te zoeken in de wettenbundel:
1. De … (vul in): Aan de hand van de inhoudsopgave kunt u een specifieke bepaling opzoeken, en kunt u opmaken hoe een wet is opgebouwd.
2. De … (vul in): Bij elke wettenbundel treft u een alfabetisch trefwoordenregister aan, waarin u het betreffende trefwoord kunt opzoeken.

  1. materiële methode… registermethode
  2. systematische methode… registermethode
  3. materiële methode… trefwoordmethode
  4. systematische methode… trefwoordmethode
A
  1. systematische methode… registermethode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke optie(s) is/zijn juist, in de hoofdtekst?
1. “Op basis van art. 10 lid 2 Gw geldt dat…”
2. “Op basis van art. 10, lid 2, Gw geldt dat…”
3. “Op basis van art. 10, tweede lid, Gw geldt dat…”
4. “Op basis van art. 10, tweede lid, Grondwet geldt dat…”
5. “Op basis van artikel 10, tweede lid, Grondwet geldt dat…”
6. “Op basis van art. 10, lid 2, Grondwet geldt dat…”
7. “Op basis van artikel 10, lid 2, Grondwet geldt dat…”

A
  1. “Op basis van artikel 10, tweede lid, Grondwet geldt dat…”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke verwijzing is juist?
1. <i>Handelingen II</i> 2012/13, nr. 23, item 14, p. 104.
2. <i>Handelingen II</i> 2012/2013, nr. 23, item 14, p. 104.
3. <i>Handelingen II</i> 2012/13, nr. 23, p. 104.
4. <i>Handelingen II</i> 2012/2013, nr. 23, p. 104.

A
  1. <i>Handelingen II</i> 2012/13, nr. 23, item 14, p. 104.
    ==>
    Sinds 2011 krijgt ieder gepubliceerd onderdeel van de Handelingen van de beide Kamers een itemnummer. Verwijzingen naar sindsdien gepubliceerde Handelingen bevatten daarom, na het vergaderjaar en het vergaderingnummer, het itemnummer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is geen kritiek op de klassiek-liberale rechtsstaat?
1. Een klassiek-liberale rechtsstaat ziet over het hoofd dat voor velen, de competitie niet echt vrij is, gezien de grote verschillen in uitgangspositie; waardoor mensen geen gelijke kansen hebben.
2. Het is strijdig met de natuurlijke gelijkheid, die vereist dat iedereen een gelijk aandeel kan hebben aan de staatsmacht en het vormgeven daarvan en dat de economisch minderbedeelden hiervan uitgezonderd worden.
3. In de klassiek-liberale rechtsstaat werd het algemene kiesrecht alleen voor mannen geïntroduceerd, waardoor vrouwen nog steeds geen gelijke kansen hebben.
4. Formele gelijkheid, waarbij wordt voorbijgegaan aan de ongelijkheid in persoonlijke kwaliteiten en economische macht en invloed, biedt onvoldoende garantie voor een faire competitie.

A
  1. In de klassiek-liberale rechtsstaat werd het algemene kiesrecht alleen voor mannen geïntroduceerd, waardoor vrouwen nog steeds geen gelijke kansen hebben.
    ==> Klopt niet.
    De klassiek-liberale denkers lieten de toegang tot de politieke macht in het algemeen afhangen van het resultaat van economische wedloop, doordat het kiesrecht afhankelijk werd gesteld van grondbezit, inkomen en positie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Magna Carta (1615) was een charter tussen de Engelse koning en machtige baronnen. Een kenmerk ervan was: wanneer de vorst niet voldoet aan verplichtingen (contractbreuk), worden verplichtingen van de andere zijde opgeheven.
2. Blijde Incomste (1356) was een charter tussen hertogin Johanna en steden van Brabant. Het bepaalde dat de gehoorzaamheidsplicht van steden komt te vervallen bij contractbreuk.
3. Charters beogen om gewoonterecht (uitwerking van het natuurrecht) te codificeren, zodat de vorst zich daaraan moest houden.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Magna Carta (1615) was een charter tussen de Engelse koning en machtige baronnen. Een kenmerk ervan was: wanneer de vorst niet voldoet aan verplichtingen (contractbreuk), worden verplichtingen van de andere zijde opgeheven.
    ==> Juiste datum is 1215, niet 1615.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In het publiekrecht staat het algemeen belang centraal, en in het privaatrecht staan particuliere belangen centraal.
2. In het publiekrecht stelt de overheid de rechtsgevolgen eenzijdig vast, en in het privaatrecht beslissen partijen autonoom aan welke rechtsgevolgen zij zich verbinden en gehouden kunnen worden.
3. Het publiekrecht gaat over de verhouding tussen overheidsorganen onderling en tussen overheden en burgers/bedrijven. Het privaatrecht regelt in de regel de verhouding tussen burgers onderling, tussen bedrijven onderling en tussen burgers en bedrijven.
4. Zowel het personen- en familierecht als ook het arbeidsrecht behoren tot het privaatrecht.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het legaliteitsbeginsel alleen biedt onvoldoende waarborg tegen willekeur en absolutisme.
2. Trias politica houdt in dat de drie basisbevoegdheden van de staat – wetgeving, bestuur en rechtspraak – niet in één hand dienen te liggen, maar gespreid over verschillende organen die elkaar in evenwicht houden.
3. Negatieve begrenzing houdt in dat het bestuur zich moet houden aan de wet; positieve begrenzing houdt in dat het bestuur zijn bevoegdheden aan de wet ontleent.
4. In Nederland is machtenscheiding tbv het voorkomen van willekeur en onderdrukking geïmplementeerd dmv checks and balances (een stelsel van elkaar wederzijds controlerende, in evenwicht houdende instanties) en decentralisatie.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de juiste verwijzing naar Kamerstukken van de Tweede Kamer?
1. <i>Kamerstukken II</i> 2015/2016, 34442, nr. 3, p. 7.
2. <i>Kamerstukken II</i> 2015/16, 34442, nr. 3, p. 7.
3. <i>Kamerstukken II</i> 2015/2016, 34442, nr. 3 p 7.
4. <i>Kamerstukken II</i> 2015/16, 34442 nr 3, p. 7.
5. <i>Kamerstukken II</i> 2015/2016, 34442 nr. 3 p 7.

A
  1. <i>Kamerstukken II</i> 2015/16, 34442, nr. 3, p. 7.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De aanvaarding van de leer van de trias politica betekende dat de wet niet meer enkel een beperking van de overheidsmacht vormt, maar wordt de grondslag ervan.
2. De klassiek-liberale rechtsstaat is aangevuld met uitbreiding van het kiesrecht, om politieke gelijkheidheid te realiseren.
3. Na de Tweede Wereldoorlog kwam de sociale rechtsstaat tot ontwikkeling vanwege het inzicht dat politieke en juridische vrijheid en gelijkheid weinig nut hebben als er geen sociaaleconomische gelijkheid bestaat.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een … (vul in) is een mededeling die stellend is geformuleerd.
Een … (vul in) is de centrale bewering in een betoog.
Een … (vul in) is een geheel van beweringen waarbij één bewering de conclusie is terwijl de andere beweringen de argumenten zijn waarmee de conclusie wordt onderbouwd.
Een conclusie is een bewering die in een redenering wordt verdedigd met behulp van één of meer ondergeschikte beweringen.
Een … (vul in) is een bewering waarmee de conclusie van een redenering wordt onderbouwd.
Mogelijke antwoorden:
1. argument… standpunt… redenering… bewering
2. bewering… standpunt… redenering… argument
3. argument… standpunt… betoog… bewering
4. bewering… standpunt… betoog… argument

A
  1. bewering… standpunt… redenering… conclusie… argument
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke stelling over het maatschappelijk verdrag is onjuist?
1. Het is een fictief contract tussen de samenleving van de gezamenlijke burgers enerzijds en de staat anderzijds.
2. De burgers geven daarbij hun vrijheid uit de natuurlijke toestand op en aanvaarden het overheidsgezag, in ruil waarvoor de staat de burgers bescherming en vrede biedt.
3. Indien de staat zijn verplichtingen niet nakomt, zijn de burgers van hun kant ook niet meer gebonden aan hun verplichting tot gehoorzaamheid aan de staat.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De geldende tekst van wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen is te vinden op www.wetten.nl, samen met de gehele geschiedenis van de wijzigingen.
2. Wetten en algemene maatregelen van bestuur worden gepubliceerd in het Staatsblad (afkorting: Stb.), ministeriële regelingen in de Staatscourant (afkorting: Stcrt.). Ze zijn allemaal te vinden op zoek.officielebekendmakingen.nl .
3. Verdragen worden gepubliceerd in het Tractatenblad (afkorting: Trb.). De Tractatenbladen vindt men op zoek.officielebekendmakingen.nl
4. Regelingen van provincies, gemeenten en waterschappen worden gepubliceerd in respectievelijk het Provincieblad, het Gemeenteblad en het Waterschapsblad. Provinciebladen, Gemeentebladen en Waterschapsbladen die zijn verschenen sinds 1 januari 1993 vindt men op zoek.officielebekendmakingen.nl

A
  1. Regelingen van provincies, gemeenten en waterschappen worden gepubliceerd in respectievelijk het Provincieblad, het Gemeenteblad en het Waterschapsblad. Provinciebladen, Gemeentebladen en Waterschapsbladen die zijn verschenen sinds 1 januari 1993 vindt men op zoek.officielebekendmakingen.nl
    ==>
    Sinds 1 januari 2013, niet 1993.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De eis van rechterlijke controle stemt uit het beginsel van machtenspreiding, en is tevens het belangrijkste mechanisme om toe te zien op inachtneming van het legaliteitsbeginsel en de grondrecht.
2. De klassiek-liberale rechtsstaat is mede gebaseerd op uitdrukking van het verlangen van de burger om bij het ontplooien van zijn economische activiteiten niet meer belemmerd en gehinderd te worden door allerlei uit het feodale stelsel voortvloeiend beperkingen zoals het gildestelsel.
3. Het neo-liberale rechtsstaat idee is dat onbelemmerde concurrentie tot een fair eindresultaat leidt, indien maar voldaan is aan de eisen van: gelijkheid voor de wet en privilegeverbod; er is alleen wetgeving in de vorm van algemeen geldende voorschriften; en waarborging van de natuurlijke vrijheidsrechten.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Het neo-liberale rechtsstaat idee is dat onbelemmerde concurrentie tot een fair eindresultaat leidt, indien maar voldaan is aan de eisen van: gelijkheid voor de wet en privilegeverbod; er is alleen wetgeving in de vorm van algemeen geldende voorschriften; en waarborging van de natuurlijke vrijheidsrechten.
    ==>
    “neo-liberale” moet “klassiek-liberale” zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De Grondwet heeft geen duidelijke gelaagde structuur.
2. De Wet op de rechterlijke organisatie heeft een gelaagde structuur.
3. De Faillissementswet heeft geen duidelijke gelaagde structuur.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. De Wet op de rechterlijke organisatie heeft een gelaagde structuur.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De voornaamste kenmerken van … (vul in) zijn:
o Legaliteitsbeginsel
o Machtsverdeling
o Grondrechten
o Rechterlijke controle
Mogelijke antwoorden:
1. de hervorming
2. de klassiek-liberale rechtsstaat
3. de Magna Carta
4. het maatschappelijk verdrag

A
  1. de klassiek-liberale rechtsstaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het essentiële onderscheid tussen het publiek- en het privaatrecht ligt in het belang dat wordt beschermd. In het publiekrecht staat het algemeen belang centraal, terwijl het privaatrecht de behartiging van particuliere belangen faciliteert.
2. Het verschil, globaal gesproken, tussen het staats- en het bestuursrecht is dat het staatsrecht vooral institutioneel van karakter is (primair de instelling, werkwijze en bevoegdheden van de organen van de staat beschreven), terwijl het bestuursrecht gaat over de wijze waarop overheidsorganen burgers concreet tegemoet treden.
3. Het gaat in het staats- en bestuursrecht vooral om publiekrechtelijke beslissingen met een eenzijdig bindend karakter. Eenzijdig betekent dat de binding die van deze beslissingen uitgaat niet berust op wederzijdse instemming tussen de overheid en de burger(s) tot wie deze beslissingen zich richten.
4. Bindende overheidsbeslissingen hebben een problematisch karakter omdat ze eenzijdig bindend zijn. Problematisch aan deze eenzijdig bindende overheidsbeslissingen is dat de aanvaarding ervan niet vanzelf spreekt maar moet worden verzekerd.

A
  1. Het essentiële onderscheid tussen het publiek- en het privaatrecht ligt in het belang dat wordt beschermd. In het publiekrecht staat het algemeen belang centraal, terwijl het privaatrecht de behartiging van particuliere belangen faciliteert.
    ==>
    Moet zijn:
  2. Het essentiële onderscheid tussen het publiek- en het privaatrecht ligt in het voorwerp van regeling van de desbetreffende rechtsnormen. Het publiekrecht omvat die regels die betrekking hebben op de verhouding (ook wel: rechtsbetrekking) tussen de overheid en de burgers, en de verhouding tussen (ambten van) overheden onderling; voorwerp van regeling is het algemeen belang. In het privaatrecht zijn de normen bedoeld om de verhouding tussen private (rechts)personen nader te bepalen; het particulier belang is voorwerp van regeling.
18
Q

Welke stelling is onjuist?
A: In een betoog dat alleen uit meervoudige argumentatie bestaat, vormen de hoofdargumenten de hoofdzaken. De wijze waarop deze het standpunt ondersteunen (meervoudig/onafhankelijk of nevenschikkend/ afhankelijk), vormt de hoofdlijn.
B: In een betoog dat alleen uit afhankelijke argumentatie bestaat, zijn de argumenten die dicht bij het standpunt staan de hoofdzaken. De volgorde van die argumenten geeft de hoofdlijn weer.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist.
4. Beide stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alleen stelling A is juist
    ==>
    Stelling B moet zijn:
    B: In een betoog dat alleen uit onderschikkende argumentatie bestaat, zijn de argumenten die dicht bij het standpunt staan de hoofdzaken. De volgorde van die argumenten geeft de hoofdlijn weer.
    ==>
    Bij het samenvatten van een tekst maakt men onderscheid tussen de hoofdzaken (de delen van de tekst waarin de belangrijkste argumenten wordt weergegeven) en de hoofdlijnen (de verbanden tussen de hoofdzaken).
    ==>
    * Argumentatiestructuren:
    o Enkelvoudige argumentatie: het standpunt wordt door slechts één argument ondersteund.
    o Meervoudige / onafhankelijke argumentatie: het standpunt wordt door elk argument afzonderlijk ondersteund.
    o Nevengeschikte / afhankelijke argumentatie: het standpunt wordt door meerdere argumenten gezamenlijk ondersteund.
    o Onderschikkende argumentatie: het standpunt wordt door meerdere argumenten ondersteund, waarbij het ene argument als ondersteuning dient voor het volgende standpunt.
19
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het intellectueel eigendomsrecht valt onder privaatrecht.
2. Het milieurecht valt onder bestuursrecht.
3. Belangrijke verschillen tussen privaatrecht en publiekrecht zijn het type belang dat ze beschermen en wie het subject van de rechtsverhouding is.
4. Belangrijke verschillen tussen privaatrecht en publiekrecht zijn of er sprake is van een hiërarchische verhouding, en wie het initiatief neemt voor handhaving.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
20
Q

Vul in:
De principiële rechtvaardiging voor verzet tegen vorst is de … (vul in) die is ontwikkeld door… (vul in). Daarbij is een individu een van nature vrije en ongebonden persoon, gelijkwaardig aan anderen; en is de staat een overkoepelende instantie die individuele vrijheidssfeer door middel van… (vul in) waarborgt. Deze uitgangspunten vormen de basis van… (vul in) (17e eeuw).
Mogelijke antwoorden:
1. verzetsleer… John Locke… wetgeving… de klassiek-liberale rechtsstaatidee
2. verzetsleer… Thorbecke… natuurlijke vrijheden… de res publica Christiana
3. natuurrechtelijke contractsleer… John Locke… wetgeving… de klassiek-liberale rechtsstaatidee
4. natuurrechtelijke contractsleer… Thorbecke… het contract… de res publica Christiana

A
  1. natuurrechtelijke contractsleer… John Locke… wetgeving
21
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De klassiek-liberale rechtsstaat is aangevuld met uitbreiding van het kiesrecht (democratisering) omdat de feitelijke vrijheid en gelijkheid van ieder individu onvoldoende gewaarborgd, aangezien in de klassiek-liberale rechtsstaat van de negentiende eeuw de deelname aan het vaststellen van de algemene regels (de wet) beperkt was tot een welgestelde elite.
2. De Jacobijnse terreur ontstond uit de klassiek-liberale rechtsstaat in Frankrijk, en geldt als voorbeeld voor problemen van de klassiek-liberale rechtsstaat.
3. De voornaamste kritiek op de klassiek-liberale rechtsstaat is dat een dergelijke staat over het hoofd ziet dat voor velen, de competitie niet echt vrij is, gezien de grote verschillen in uitgangspositie.
4. In de loop van de twintigste eeuw groeide het inzicht dat politieke en juridische vrijheid en gelijkheid weinig nut hebben als er geen sociaaleconomische gelijkheid bestaat. Zo ontstond na de Tweede Wereldoorlog de sociale rechtsstaat.
5. Privatisering is een oplossing voor de problemen van de sociale rechtsstaat.

A
  1. De Jacobijnse terreur ontstond uit de klassiek-liberale rechtsstaat in Frankrijk, en geldt als voorbeeld voor problemen van de klassiek-liberale rechtsstaat.

==>
Problemen van democratische rechtsstaat:
Aantasting van positie van minderheden als gevolg van het toepassen van een meerderheidsbesluit.
a. In de Franse Revolutie, onder denkers zoals Rousseau, werd benadrukt dat besluiten van de democratische wetgever in absolute zin waar (juist) zouden zijn, en dus heeft de minderheid zich vergist; maar mening is onjuist.
b. Dit leidde tot een ultra-democratische grondwet (1793) en tot de Jacobijnse terreur.
c. Dat was een kort, ontspoord democratisch experiment.

22
Q

Raadpleeg bij deze vraag de wettenbundel.
Welke stelling is onjuist?
1. De trefwoorden in de marge van de wettenbundel zijn door de uitgever toegekend, en zijn geen onderdeel van de wet.
2. Het opschrift van de Wet op het consumentenkrediet is: ‘Wet van 4 juli 1990, houdende regels met betrekking tot het consumentenkrediet’
3. Het slot van een wetstekst staat niet in de wettenbundel
4. De Handelsregisterwet 2007 heeft geen citeertitel.

A
  1. De Handelsregisterwet 2007 heeft geen citeertitel.
    ==>
    Het laatste artikel van deze wet, artikel 65, luidt als volgt: “Deze wet wordt aangehaald als: Handelsregisterwet met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.” In de margetekst vermeldt de uitgever dat dit de citeertitel is. De wettenbundel hanteert de naam ‘Handelsregisterwet 2007’ en dat is dan ook de citeertitel. De uitgever heeft het jaartal van het staatsblad daar bij ingevuld. Kluwer vermeldt ook het staatsblad waarin de wet oorspronkelijk werd geplaatst: Stb. 2007, 153. SDU vermeldt daarentegen de oorspronkelijke datum van inwerkingtreding van de wet: 1 januari 2008.
    Zie ook Grondslagen deel 3, H1, par. 1.5.
    ==> Zie vraag 7 bij zelfstudievragen, deel 2.
23
Q

Welke stelling over argumentatiestructuren is onjuist?
1. Als het standpunt door elk argument afzonderlijk ondersteund wordt, is er sprake van meervoudige (= onafhankelijke) argumentatie; en als het standpunt door meerdere argumenten gezamenlijk wordt ondersteund, is er sprake van nevengeschikte (afhankelijke) argumentatie.
2. Als het standpunt door meerdere argumenten ondersteund wordt, waarbij het ene argument als ondersteuning dient voor het volgende standpunt, is er sprake van onderschikkende argumentatie.
3. Cirkelredenering is een vorm van drogredenen (fallacies) waarbij de discussie niet meer gaat over het eigenlijke standpunt maar over een ander, verdraaid standpunt en wordt dus verschoven naar het verdraaide standpunt
4. Argumentum ad hominem is een vorm van drogredenen (fallacies) waarbij een standpunt wordt ontkend door niet in te gaan op dat standpunt maar door in de plaats daarvan een aanval te doen op de persoon die het standpunt inneemt.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Cirkelredenering is een vorm van drogredenen (fallacies) waarbij de discussie niet meer gaat over het eigenlijke standpunt maar over een ander, verdraaid standpunt en wordt dus verschoven naar het verdraaide standpunt
    ==>
    Dit heet Stroman, niet Cirkelredenering
24
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Organen zijn ambten.
2. Organen verschillen van elkaar in het type besluiten dat ze nemen, in controlemechanismes, in bevoegdheidsverdelingenen in rechtsbeschermingsvoorzieningen.
3. Een “rechtsorde” betreft het geheel van het geldend (oftewel “positief”) recht.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
25
Q

Kamerstukken van de Tweede Kamer worden aangeduid met Kamerstukken II (Italic) met daarna … (vul in) komma het parlementaire zittings- of vergaderjaar (… (vul in) ‘19’ of ‘20’ in het tweede jaartal, behalve bij het vergaderjaar 1999/2000), gevolgd door een komma en het… (vul in). Daarna volgen: … (vul in) en het… (vul in) (stuknummer), zo nodig gevolgd door een komma, ‘p.’ en het paginanummer.

  1. zonder… zonder… dossiernummer… komma, ‘nr.’ ondernummer
  2. zonder… zonder… ondernummer… ‘nr.’ dossiernummer
  3. met… met… dossiernummer… komma, ‘nr.’ ondernummer
  4. met… zonder… ondernummer… ‘nr.’ dossiernummer
A
  1. zonder… zonder… dossiernummer… komma, ‘nr.’ ondernummer
26
Q

Vul in:
A. In het… (vul in) worden primair de instelling, werkwijze en bevoegdheden van de organen van de staat beschreven.
B. Tot het… (vul in) behoren de regels die de wijze bepalen waarop overheidsorganen burgers concreet tegemoet treden. Het gaat dan vooral om de vraag hoe de publiekrechtelijke bevoegdheden worden uitgeoefend.

Mogelijke antwoorden:
1. staatsrecht… staatsrecht
2. staatsrecht… bestuursrecht
3. bestuursrecht… bestuursrecht
4. bestuursrecht… staatsrecht

A
  1. staatsrecht… bestuursrecht
27
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In een betoog verdedigt een auteur een bepaald standpunt (een bewering) door dit te onderbouwen met meerdere redeneringen die ieder afzonderlijk weer bestaan uit een of meer argumenten (beweringen) en een conclusie (ook weer een bewering).
2. Er is sprake van een juridisch betoog als de beweringen die in het betoog zijn gebruikt, voornamelijk zijn te herleiden tot rechtsbronnen; of bij een tekst waarin een standpunt over een juridisch onderwerp met argumenten wordt onderbouwd.
3. Wetteksten zijn juridische niet-betogende teksten.
4. Zowel de argumenten als ook de conclusie in een betoog zijn beweringen.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
28
Q

Welke stelling over de aanhef is juist?
1. Het is de officiële naam van de wet of van een regeling.
2. Daarin staat vaak tussen haakjes een citeertitel.
3. Het doel ervan is om het onderwerp van de regeling aan te duiden, en om de wet (in formele zin) te kunnen onderscheiden van andere soorten regelingen.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn onjuist.
    ==> Dit gaat allemaal over het opschrift, niet over de aanhef.
29
Q

Lees deze stellingen:
A. Problemen van democratische rechtsstaat zijn o.a. (A) aantasting van positie van minderheden als gevolg van het toepassen van een meerderheidsbesluit, (B) opkomst van revolutionaire (later autoritaire) denkers via een legale wijze, en (C) relativisme (men neemt besluiten op basis van wat mensen nu als de waarheid beschouwen, terwijl de waarheid kan veranderen en is niet overal hetzelfde).
B. Problemen van de sociale rechtsstaat zijn o.a. (A) groei van overheidstaken, (B) verminderde democratische legitimatie door de groeiende materiële wetgeving, en (C) gebrek aan effectief overheidsoptreden.
Welke stelling is juist?
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist
4. Beide stellingen zijn on juist

A
  1. Alleen stelling A is juist
    ==>
    Mbt stelling B: Antwoord C hoort bij Problemen van democratische rechtsstaat, niet bij Problemen van de sociale rechtsstaat.
30
Q

Welke stelling is onjuist?
1. In de 13e eeuw (investituurstrijd) is het gezag van de paus en (katholieke) keizer verzwakt door hun onderlinge machtsstrijd omtrent het recht op bisschopsbenoeming. Het gevolg was dat vorsten geen externe macht op hun grondgebied meer erkennen. Dit is externe soevereiniteit.
2. In de 16e eeuw (hervorming, afsplitsing van het christendom) werd de vorst de hoogste macht in de samenleving (niet de paus). Dat is interne soevereiniteit.
3. De gedachte dat de vorst de bevoegdheid heeft nieuw recht te creëren kenmerkt de investituurstrijd.
4. Volgens de verzetsleer (16e - 17e eeuw), als de vorst de privileges van bevolking (adel) schendt, dan pleegt hij contractbreuk en is verzet geoorloofd. Hierbij beschikt de Staten-Generaal over het collectieve verzetsrecht.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. De gedachte dat de vorst de bevoegdheid heeft nieuw recht te creëren kenmerkt de investituurstrijd.
    ==> Het kenmerkt de hervorming.
31
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De handelingen van de overheid kunnen feitelijke handelingen of rechtshandelingen zijn. Rechtshandelingen kunnen privaatrechtelijke rechtshandelingen of publiekrechtelijke rechtshandelingen zijn.
2. Een beschikking is een besluit met betrekking tot één individueel geval, terwijl een algemeen verbindend voorschrift een besluit is dat gericht is op een onbepaalde hoeveelheid personen.
3. Volgens de Theocratische theorie (godsregering) van de middeleeuwen, regeert de soeverein in de naam van God, en heeft de vorst onbeperkte bevoegdheden.
4. In de middeleeuwen ruilde de vorst (leenheer) domeingoederen voor militaire diensten van leenmannen (vazalen). Zó ontstond het feodalisme, een samenleving gebaseerd op contractuele relatie tussen leenheer en leenman.
5. Alle stellingen zijn juist.
6. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
32
Q

Lees deze stellingen over verkorte verwijzingen.
A. Verkorte verwijzingen horen te worden gebruikt in voetnoten en tussen haakjes in de hoofdtekst, maar niet in de hoofdtekst zelf.
B. Bij verkorte verwijzingen schrift men “lid 2”ipv “tweede lid”, gebruikt men geen komma’s, en bij verwijzing naar meer artikelen vermijdt men het woordje ‘juncto’, en schrijft men het woordje ‘en’ in plaats daarvan.
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist.
4. Beide stellingen zijn onjuist.

A
  1. Beide stellingen zijn juist.
33
Q

Raadpleeg bij deze vraag de wettenbundel.
Welke stelling is onjuist?
1. De Handelsregisterwet 2007 heeft een algemeen gebruikte afkorting.
2. Opw staat voor Opiumwet.
3. Wet RO staat voor Wet ruimtelijke ordening
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Wet RO staat voor Wet ruimtelijke ordening
    ==> Moet zijn:
    Wet RO staat voor Wet op de rechterlijke organisatie
    Wro staat voor Wet ruimtelijke ordening
    ==>
    Mbt 1: Hregw
    Mbt 2: Opw
    Dit is de ‘Wet van 12 mei 1928, tot vaststelling van bepalingen betreffende het opium en andere verdoovende middelen’, oftewel de ‘Opiumwet’. Artikel 14 van de wet vermeldt dat deze wet kan worden aangehaald onder de titel “Opiumwet”. Bij Kluwer is de Opiumwet te vinden in deel II, bij ‘Wetboek van strafrecht c.a. Bij SDU staat de Opiumwet in deel C, bij ‘Bijzondere wetten’.
34
Q

Lees deze stellingen over verwijzingen naar parlementaire stukken:
A. Bij het verwijzen naar kamerstukken kunnen de afkortingen MvT, NV II en NNV II worden toegevoegd aan de verwijzing, als men in de hoofdtekst uitdrukkelijk verwijst naar een als zodanig aangeduid stuk.
B. Handelingen zijn woordelijke verslagen van vergaderingen van de Eerste Kamer en van de Tweede Kamer. Sinds 2011 krijgt ieder gepubliceerd onderdeel van de Handelingen van de beide Kamers een itemnummer. Verwijzingen naar sindsdien gepubliceerde Handelingen bevatten daarom, na het vergaderjaar en het vergaderingnummer, het itemnummer
Mogelijke antwoorden:
1. Alleen stelling A is juist
2. Alleen stelling B is juist
3. Beide stellingen zijn juist.
4. Beide stellingen zijn onjuist.

A
  1. Beide stellingen zijn juist.
35
Q

Welke optie(s) is/zijn juist, in de hoofdtekst?
1. “Op basis van art. 9 en 10 Gw geldt dat…”
2. “Op basis van artt. 9 en 10 Gw geldt dat…”
3. “Op basis van artikelen 9 en 10 Gw geldt dat…”
4. “Op basis van art. 9 en 10 Grondwet geldt dat…”
5. “Op basis van artt. 9 en 10 Grondwet geldt dat…”
6. “Op basis van artikelen 9 en 10 Grondwet geldt dat…”

A
  1. “Op basis van artikelen 9 en 10 Grondwet geldt dat…”
36
Q

Een wet is doorgaans als volgt opgebouwd:
1. de aanhef, het opschrift, de considerans (eventueel), het corpus, het slot.
2. het opschrift, de aanhef, de considerans (eventueel), het corpus, het slot.
3. de aanhef, de considerans (eventueel), het corpus, het slot.
4. het opschrift, de considerans (eventueel), het corpus, het slot.

A
  1. het opschrift, de aanhef, de considerans (eventueel), het corpus, het slot.
37
Q

Wat is geen correcte verkorte verwijzing?
1. In art. 6:162-164 BW (…).
2. (…) art. 2 lid 2 Gw (…).
3. (…) art. 2 lid 2 juncto 3 Gw (…).
4. (…) art. 2 lid 2 en 3, en art. 6 Gw (…).
5. Alle verwijzingen zijn juist.
6. Alle verwijzingen zijn onjuist.

A
  1. (…) art. 2 lid 2 juncto 3 Gw (…).
    ==>
     Bij verwijzing naar meer artikelen vermijdt men het woordje ‘juncto’ in een verkorte verwijzing. Men kan vrijwel altijd volstaan met het Nederlandse woordje ‘en’ of zo nodig verwijzen met ‘in samenhang met’.
38
Q

Welke stelling over de opbouw van een wet is onjuist?
1. Dit is een voorbeeld van een opschrift: ‘Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:’
2. Dit is een voorbeeld van een considerans: ‘Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te geven met betrekking tot het consumentenkrediet, mede ter vervanging van de bepalingen van de Wet…’
3. De citeertitel staat in het opschrift.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Dit is een voorbeeld van een opschrift: ‘Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:’
    ==>
    Het is een voorbeeld van een aanhef.
39
Q

Welke stelling is onjuist?
1. De citeertitel van de Kieswet is ‘Kieswet’.
2. Een wet heeft een gelaagde structuur wanneer deze opgebouwd is uit verschillende delen die steeds specifieker worden, en waarbij de meer algemene delen ook steeds van toepassing zijn op de meer specifieke delen. Volgens deze definitie heeft de Kieswet geen gelaagde structuur.
3. Artikel Y 2 Kieswet is een schakelbepaling.
4. Alle stellingen zijn juist.
5. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
40
Q

Welke stelling over drogredenen is onjuist?
1. Te haastige generalisering en het achterhouden van informatie zijn twee vormen van drogredenen.
2. Bij stroman wordt is er sprake van dubbelzinnig taalgebruik die leidt tot een ondeugdelijke redenering.
3. Bij cirkelredenering wordt een ander standpunt verdedigd dan het standpunt dat in de redenering is aangevoerd.
4. 1+2
5. 1+3
6. 2+3

A
  1. 2+3
    ==>
    Mbt 2: Dat is niet stroman maar ambiguïteit.
    Mbt 3: Dat is niet cirkelredenering maar irrelevante argumentatie (ignoratio elenchi).