taalvaardigheid 5: uitdrukkingen Flashcards

1
Q

Het is heel warm

A

Er heerst een verzengende hitte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het opnemen voor iemand

A

Hij sprong voor mij in de bres

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kerel die niet te vertrouwen/op eigen voordeel uit is

A

hij is een uitgekookte, geslepen gewiekste kerel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

iemand zonder manieren

A

Hij gedraagt zich als een ongelikte beer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

iemand die snel boos is

A

Hij is een opvliegende, heetgebakerd mannetje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

slecht/duivels persoon

A

hij is de baarlijke duivel in persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

in het geheim

A

alles gebeurde tersluiks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aarzelend

A

ze moest schoorvoetend bekennen dat het waar was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

onbetrouwbaar zijn

A

hij is zuiver op de graat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

je gekwetst/beledigt voelen

A

hij is in zijn wiek geschoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

van 2 kanten profiteren/voordeel uithalen

A

van 2 walletjes eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

van onrechtmatig verkregen spullen kan nooit iets goed komen voor de nieuwe eigenaar

A

gestolen goed gedijt niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

iemand of iets dreigen/proberen te overtreffen

A

iemand naar de kroon steken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly