taalvaardigheid 5: schooltaalwoorden Flashcards
1
Q
drukkend/klemmend/kwellend/dringend
A
prangend
2
Q
uitdagen/aandurven/prikkelen
A
tarten
3
Q
stimuleren/aanmoedigen/aansporen
A
Pramen
4
Q
(gevoel van) schaamte
A
schroom
5
Q
door ondiep water lopen
A
waden
6
Q
de volksstemming
A
het referendum
7
Q
jaarlijkse overheidssubsidie
A
dotatie
8
Q
verfijnd
A
gesofiskeerd
9
Q
heimelijk
A
clandestien
10
Q
toppunt
A
summum
11
Q
onveranderd
A
stabilisatie
12
Q
godvruchtig
A
devotie
13
Q
vallen onder
A
ressorteren onder
14
Q
de vergunning
A
de concessie
15
Q
veranderingen
A
mutaties