taalvaardigheid 2: uitdrukkingen Flashcards
1
Q
ergens spijt van hebben
A
het is om zich voor het hoofd te slaan
2
Q
niets weten te zeggen
A
met stomheid geslagen zijn
3
Q
een gunstige gelegenheid waarnemen
A
zijn slag slaan
4
Q
hij neemt (afdoende) maatregelen
A
spijker met koppen slaan
5
Q
ergens van profiteren
A
ergens een slaatje uit slaan
6
Q
het ergst
A
het slaat alles
7
Q
zichzelf doden
A
de hand aan zichzelf slaan
8
Q
verlegen zijn
A
uit het lood geslagen zijn