taalvaardigheid 2: uitdrukkingen Flashcards

1
Q

ergens spijt van hebben

A

het is om zich voor het hoofd te slaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

niets weten te zeggen

A

met stomheid geslagen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een gunstige gelegenheid waarnemen

A

zijn slag slaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hij neemt (afdoende) maatregelen

A

spijker met koppen slaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ergens van profiteren

A

ergens een slaatje uit slaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het ergst

A

het slaat alles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zichzelf doden

A

de hand aan zichzelf slaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verlegen zijn

A

uit het lood geslagen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly