Taak 7: Onderzoeksmethoden Flashcards
Onderzoeksdesign
Kwantitief:
- Experimenteel onderzoek
Bepalen of een activiteit of materiaal verschil maakt voor het resultaat. Interventie en controlegroep.
- correlatie onderzoek
Meten van mate van relatie tussen meerdere variabelen. 1 groep. - vragenlijst
Trend vinden bij populaties of individuen dmv vragenlijst.
kwalitatief:
- grounded theory onderzoek
generale verklaring voor proces, actie of interactie uitlegt op basis van de visie van participanten met een bepaalde ervaring.
Op grond van hen ervaring een voorspellende uitspraak doen.
- etnografisch onderzoek
Onderzoeken van bepaalde groep binnen hun eigen setting. Beschrijven, analyseren en interpreteren van gedragspatronen, geloof, taal, thema’s. - narrative onderzoek
Beschrijven van leven en ervaringen van individu.
kwantitief en kwalitatief:
- mixed method onderzoek
Goede verklaring nodig waarom de mix meer oplevert. Ook nadenken over hoe je de data integreert en of je theorie gebruikt.
- actie onderzoek
Systematische procedure om verbeteringen aan te pakken.
experimenteel design
idee/interventie testen om te bepalen of het de uitkomst (afhankelijk variabele) beïnvloed (veroorzaakt). Vergelijken met controlegroep.
Alle andere variabelen die invloed hebben op de uitkomst controleer je.
Ook dit design als je meerdere groepen vergelijkt.
quasi-experimenteel of causal-comparative onderzoek (observational studie): Geen manipulatie/ controle (mogelijk) wel vergelijken.
4 criteria om conclusie te trekken over causale relatie
- causale relativiteit
Vergelijken van de effecten van de ene oorzaak met de andere. - causale manipulatie
Iedere participant zou potentieel in allebei de groepen terecht kunnen komen. Dus niet bewust participanten met bepaald kenmerk in 1 groep stoppen. - tijdelijke ordening
Gaat over timing: eerst oorzaak, dan effect meten
In ieder geval meting erna, soms ook ervoor. - elimineren van alternatieve verklaringen
Nagaan wat nog meer invloed kan hebben. Transparant zijn.
Ontwikkeling van experimenteel onderzoek
Eind 19e eeuw, psychologische experimenten.
1916: random groepen indelen
1923: aandacht voor procedures
1925: statistische procedures, ook voor random groepen. ook meer in onderwijs
1963: 15 types experimenteel onderzoek in kaart gebracht en geevalueerd.
2002: boeken met basis design, notatie, gevaren, statistische procedures voor onderwijsexperimenten
Ook aandacht voor bias, modellen voor treatment
2010: design, validiteit, ideeën statistische technieken.
vanaf 1980 uitgebreider, complexer, door computers
correlationeel onderzoek
statistische test om de mate van associatie/relatie te meten tussen 2 of meer variabelen
niet controleren of manipuleren van variabelen, maar relatie onderzoeken van 2 of meer scores van 1 persoon
Dus: observationeel onderzoek, onderzoeker doet zelf niet actief iets.
covary: voorspellen van een score op een variabele, gebaseerd op de kennis van de score op een andere variabele
product-moment correlation coefficient (r/ bivariate correlation): statistiek die lineaire relatie uitdrukt.
Dit design gebruiken als:
- betere voorspelling willen maken over scores/variabelen
- validiteit meten van twee meetinstrumenten
Ontwikkeling correlationeel design
Laat 19e eeuw: eerste statistische procedures voor correlationeel onderzoek.
1895 Pearlson: correlatie formule die we nog steeds kennen. Maakt ook gebruik van Darwin.
Introduceerde ook concepten: belang van sampling, waarde van precies meten, sampling zonder bias.
1897 Yule en Pearlson: theorie van regressie (statistische methode om verbanden tussen variabelen te vinden, bv in een dataset) en voorspellen van scores gebaseerd op correlatie coefficient
1904 Spearman: correlatie matrix die coefficienten weergeeft en formule voor data die andere opbouw hebben.
Dan weinig ontwikkeling, meer focus experimenteel
1935 Fisher: belangrijke statistische ideeën om de verschillen tussen geobserveerde en voorspelde scores te onderzoeken.
1963 Campbell en Stanley: nieuwe impuls door discussie over correlationeel onderzoek als belangrijk design. Wel gezien als minder valide dan experimenteel.
1970 80 door computers meer mogelijkheden: complexer, controle door computers, meer info uit de data halen door multiple regressie (meerdere variabelen mogelijk)
meer advanced vergelijkingsmodellen nu
surveyonderzoek
statistisch analyseren data uit vragenlijsten/interviews en daardoor trends ontdekken en onderzoeksvragen en hypothesen testen. (Levert geen verklaring op over waarom het zo is)
Ook data vergelijken met eerder onderzoek
Lijkt op correlatie onderzoek. Verschil: focus hierbij op leren van een populatie en bij correlatie is focus op kunnen voorspellen van uitkomsten.
Ook dit: observationeel onderzoek: je doet als onderzoeker niet actief iets.
Gebruiken om trends te ontdekken en om inzicht te krijgen in mening/houding van mensen.
ontwikkeling surveyonderzoek
veel gebruikt
vanaf 1817
eerste helft 20e eeuw verbeteringen door sample technieken en nieuwe schaal
Ook in andere branches veel gebruikt
Likert scale ( strongly agree - strongly disagree)
richtlijnen voor opstellen vragen, trainingen interviewers, consistentie interviewers
In woII ingezet
daarna sociale onderzoekscentra
large-scale data verzamelen
twee helft 20e eeuw
opkomst computers
grote hoeveelheid data uit archieven en opslag.
overheid investeert
internet
types van enquete onderzoek
-> cross-sectional
op één moment,
bepaalde groepen vergelijken of nationaal (large-scale) assessment
1. over huidige attitude/ geloof/ mening/ praktijk
2. behoefte van gemeenschap meten
3. evalueren van programma
-> longitudinal
populatie over langere tijd
dezelfde participanten of niet, dan wel zelfde populatie
1. Trendonderzoeken
Identificeren van populatie en vastleggen van veranderingen over tijd.
2. cohortonderzoeken
cohort (= subgroep binnen populatie) met bepaalde karakteristieken worden bestudeerd over tijd.
bv. 18 jaar oud in 2001
Kunnen dezelfde participanten zijn of niet
3. Panelonderzoeken
Dezelfde mensen volgen over tijd.
Meest strikte vorm, maar wel soms lastig om deelnemers te lokaliseren.
longitudinaal heeft voorkeur, omdat je anders niet weet hoe variabele varieert over tijd
nadelen: tijdroven, kostbaar.
ook: uitvallen participanten (attritie). Oplossing hiervoor is meer part. werven dan je nodig hebt. Moet de uitval wel willekeurig (gespreid) zijn, ander mogelijk vertekening (selectiebias). Meestal is die uitval niet willekeurig en vallen bv minder gemotiveerde studenten uit. Dan moeilijker conclusies trekken of van subpopulatie
zelf ontwerpen enquete
lastig en complex. Eerst kijken of er al iets bestaat dat je kunt gebruiken en eventueel aanpassen.
- schrijven van verschillende soorten vragen.
- strategieën gebruiken om goed vragen te construeren.
- pilot doen
- soorten vragen
3 soorten meest gebruikt:
- achtergrond en demografische vragen
- attitude of mening
- gedrag
Gevoelige vragen, hier tact nodig, wat later in enquete, misschien eerst inleiden
gesloten vragen
Vaak gebruikt, makkelijk te vergelijken, voor statistiek, voelt veiliger bij gevoelige vragen.
open vragen.
Als onderzoeker niet weet wat er mogelijk voor antwoorden komen.
Antwoorden vanuit culturele en sociale achtergrond van participant.
Nadeel: lastiger coderen en tijdrovender
semi-closed-ended vragen
antwoordopties + ‘anders:’
construeren van vragen
Door goede vragen te gebruiken, moedig je participanten aan om de enquete in te vullen
helder, met respect, ondubbelzinnig
Veel gemaakte fouten bij construeren van vragen
- onduidelijke vraag, bv vage woorden
- meerdere vragen ineen (double- triple-barreled question)
- te veel woorden/ voorzetsels
- negatief gesteld
- bevat jargon
- overlappende antwoorden
- geen balans in antwoorden, niet consistent
- mismatch vraag - antwoorden
- te ingewikkelde vraag
- niet door alle participanten te beantwoorden, dan in 2 stappen
gefundeerd theorieonderzoek
systematische, kwalitatieve procedure
door onderzoek een theorie genereren dat het proces verklaart op een brede conceptueel level.
proces van bv evenementen, activiteiten, acties en interactie
gebruiken als
- bestaande theorieën geen verklaring geven voor jouw probleem.
Soms geeft een grounded theorie ook een betere verklaring dan theorie ‘van de plank’
- als je proces in klinische setting wil onderzoeken
- als je acties of interactie wil verklaren
door de systematische wijze, is het zelf-correctief, ook strict zoals bij kwantitief.
ontwikkeling gefundeerde theorie onderzoek
1960 Glaser en Strauss: ontwikkeld met terminale mensen. Boek met hoofdideeën, nog steeds gebruikt, is procedurele gids.
benadrukken dat een ontdekte theorie zo veel beter zal passen en werken.
achtergrond Glaser: was al bezig met inductief, kwantitief
achtergrond Strauss: vanuit kwalitatief, goed luisteren naar parti.
allebei verder ontwikkelen
1990: Strauss, meer voorschrijvende aanpak, vaste categorieën, aandacht voor validiteit en betrouwbaarheid.
1992: Glaser daar kritiek op. Bang voor te weinig ruimte voor wat tijdens onderzoek naar voren komt (emerge). Is ook voor meer beschrijven dan actief patronen/connecties uit data halen.
2014 Charmaz: de constructivistische methode: flexibeler, vanuit participanten