Taak 6: (stap 4) operationalisaties en meetinstrumenten Flashcards

1
Q

operational definition

A

definitie voor de variabelen in onderzoek,
omvat een specificatie en hoe je het gaat meten.

Meestal uit andere onderzoeken of literatuur. Wanneer je de definitie zelf construeert: checken bij andere experts.

operationalisatie = de vertaling van de definitie van een variabele naar een meetinstrument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

identificeren variabelen

A

uit onderzoeksvragen en hypotheses

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

instrument

A

tool voor meten/ observeren/ documenteren kwantitatieve data.

4 hoofdtypes van soort informatie:
- performance measures
- attitudinal measures
- behavioral observations
-factual information

tabel blz 180

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

performance measures (metingen van individuele prestaties)

A

prestaties meten dmv test

te meten door bestaande instrumenten. Genormeerd door eerder gebruik, dus kan vergeleken worden met typische score.

nadeel: meet niet individuele attitude, veel geld, tijd, bias voor bepaalde culturele groepen.

  • achievement test (prestatie, vergelijken met grote groep anderen)
  • criterion-referenced tests (prestatie, vergelijken met criterium of score)
  • intelligentie test
  • aptitude test (geschiktheid)
  • interest inventory
  • personality assessment (karakteristieken identificeren om gedrag te voorspellen en verklaren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

attitudinal measures (metingen van individuele attitudes)

A

meten emoties bij onderwijs topics

vaak eigen vragen of bestaand instrument.

bedachtzaam zijn op bias/ eerlijkheid

nadeel: levert geen bewijs voor gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

behavioral observations

A

met checklist of scoringslijst

voordeel: identificeren van gedrag van individueel (en dus niet iemands eigen ervaring)

nadeel: lastig te scoren, tijdrovend
en, bij meerdere observanten consistentie in de gaten houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

factual information (feitelijke observaties)

A

documenten beschikbaar in publieke domein
bv rapporten/ aanwezigheidsrapporten

alleen: data niet door onderzoekers zelf zorgvuldig verzameld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

digitaal data verzamelen

A

makkelijke, snelle vorm van data verzamelen
- meer valide/ cleaner

  • analyses
  • interviews digitaal dmv opgenomen vragen
  • digitale tools gebruiken om databronnen te vinden
  • met juiste toestemming veel digitale info beschikbaar

beperkingen in beschikbare emailadressen/technologie/
representativiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe bepalen welke types info je kiest

A
  • Wat probeer ik te leren over de participanten van mijn vragen/hypotheses?
  • Welke info is ook realistisch?
  • Hoe verhouden de voordelen van data verzamelen zich met de nadelen ervan?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de bedoeling van een meetinstrument?

A

Op consistente wijze verschillende waarden van een variabele te kwantificeren, dus representeren als getalsmatige datareeks.

Met instrument worden de verschillende elementen van de variabele gemeten. Alle scores gemiddeld of opgeteld en zo tot totaalscore komen voor variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vinden of ontwerpen van juiste instrument

A
  • zelf ontwikkelen
    Lastigste en meest tijdrovend, om valide instrument te ontwikkelen. Literatuuronderzoek, veel testen (pilotonderzoek). Zie figuur 5.9 blz 186.
  • bestaande aanpassen (modifying an instrument)
    Hiervoor wel toestemming nodig.
    Kan ook delen van verschillende bestaande gebruiken.
  • bestaande in geheel gebruiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat helpt bij zoeken instrument

A
  • Zoeken in gepubliceerde artikelen
    citaten/ schrijver/ vragen om testversie
  • ERIC systeem gebruiken met zoekterm ‘instruments’ en onderwerp
  • zoeken naar commerciële testen, (bv Mental Measurements Yearbook of Tests in Print)

Naast wat schrijver beschikbaar heeft, ook zelf op zoek naar literatuur/reviews.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

criteria voor kiezen van juiste instrument

A
  • is het de meest recente versie? (niet ouder van vijf jaar)
  • geciteerd/aanbevolen door anderen?
  • zijn er reviews? (dan vinden mensen het de moeite waard)
  • is er info over de betrouwbaarheid/ validiteit?
  • bij prestatiemetingen: is het genormeerd?
  • past de procedure voor het opnemen van de data bij jouw onderzoeksdoel en vragen? (ook: wie? zelf of door onderzoeker)
  • heeft het een geaccepteerde meetschaal? goede antwoordopties. bv categorieën of schaal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

betrouwbaar instrument

A

stabiel en consistent
ongeveer zelfde scores als je test op ander moment/ andere plek

wanneer toevallige meetfouten afwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

valide instrument

A

meten wat je wil meten

wanneer systematische fouten afwezig zijn

focus op de consequenties van het gebruiken van de scores van een instrument

validiteit: meer omvattend/groter dan betrouwbaarheid. Betrouwbaar: scores zijn constistent. Begrippen kunnen deels overlappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

5 procedures om betrouwbaarheid te testen van instrumenten (tabel blz 189)

A
  1. test-retest:
    zelfde participanten met interval nog eens testen. Correlatie tussen uitkomst berekenen. Hoge correlatie = betrouwbaar.
    (vd 1 instrument, nd: leereffect van maken test of de tijd)
  2. alternate forms reliability: (paralleltestbetrouwbaarheid)
    twee testen afnemen die hetzelfde meten, verder alles hetzelfde
    (nd: lastig dezelfde te vinden)
  3. alternate forms and test-retest reliability:
    twee testen met zelfde part. met interval
  4. interrater reliability:
    (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid)
    bij observeren van gedrag laten doen door 2 of meer observanten, zelfde part. Dan vergelijken. Hoge correlatie = hoge betrouwbaarheid. Vd: bias ontdekken. Nd: trainen van observanten en vergelijken kan lastig zijn.
  5. internally consistent:
    (interne consistentie)
    dezelfde vraag later in test, zou hetzelfde antwoord moeten komen.
    Optie: vragen door de helft en tussen helften de relatie/correlatie bekijken. Dat verdelen kan willekeurig of met (computer)systeem.
    bv Kuder-Richardson split half test
    (zie volgende kaartje)
    coefficient alpha als items gescoord worden op de manier van helemaal mee eens tot helemaal niet mee eens. (dus meerdere items ipv 2)
17
Q

Kuder-Richardson split half test

A

wanneer:
- als scores in goed/fout zijn (2 opties)
- snelheid telt niet mee
- items meten een zelfde factor

bv gebruiken Spearman-Brown formule: berekent betrouwbaarheid van je test bij verlenging/verkorting.
gebruik maken van meer vragen = dus meer betrouwbaarheid.

18
Q

bepalen of de scores van het instrument valide zijn

A
  • zoeken naar bewijs bij eerdere onderzoeken
  • goed doel van die studies bekijken
  • hun discussie/interpretatie bekijken van het instrument
  • bovenstaande evalueren
19
Q

types van bewijs om validiteit te bevestigen

A

Standards van Impara: 5 categorieën van bewijs (tabel blz 191)

  1. bewijs gebaseerd op test content:
    Laten de scores van de test zien dat de test content gerelateerd is aan wat de intentie is dat het meet. bv experts vragen

bruikbaar als mogelijkheden van vragen bekend zijn en makkelijk identificeerbaar.

  1. gebaseerd op response process:
    Weerspiegelen de scores van de participanten de juiste antwoorden? bv interviewen van participanten over gebruik instrument
  2. gebaseerd op interne structuur:
    statistische procedures om relatie tussen test item en testonderdelen te bepalen.
  3. gebaseerd op relaties tot andere variabelen:
    bewijs zoeken door correlatie met andere metingen te onderzoeken buiten de test. bv zelfde soort testen/ ander soort testen
  4. gebaseerd op de consequenties van testen.
    welke voordelen/nadelen zijn het resultaat van het gebruiken van het instrument? Soms bedoelt en soms niet. bv. voordelen voor positieve behandelingen van therapie, voor werkenden op de juiste werkplek te krijgen.
20
Q

vragen om instrument te selecteren en evalueren

A

blz 193

21
Q

juiste antwoordopties gebruikt?

A

twee basis types:
- categorische schaal: nominal and ordinal

nominaal: categorieën zonder rangorde
ordinaal: categorieën met rangorde

  • continue schaal: interval/quasi-interval en ratio

interval: antwoordopties met gelijke afstand tussen de opties.

Ordinal scale lijkt soms op interval, maar daarbij geen garantie dat afstand tussen de opties gelijk zijn.
Belangrijk om dit verschil te maken i.v.m. gebruik statistiek. interval: parametric test en bij ordinal scale nonparametric test.
Met nauwkeurig bekijken/testen zou ordinal test geschikt kunnen zijn als interval.

ratio scale: weinig gebruikt in onderwijs. Gelijke afstanden vanaf nul.

Kan ook altijd een combinatie gebruikt worden van schalen. Interval geeft vaak de sterkte statistische analyses.
Let op: bij twijfel interval. Die kan altijd teruggebracht worden tot ordinal of nominal, maar andersom niet.

22
Q

manieren van data verzamelen bij kwalitatief onderzoek

A
  • observaties
  • interviews en vragenlijsten
  • documenten (bv journal of dagboek/brieven/biografieën/ uitval cijfers van school/portfolio’s)
  • audiovisueel materiaal
23
Q

observaties

A

meest gebruikt in onderwijsonderzoek
notities (field notes)/tekeningen/foto’s
ongestructureerd
open-ended, van eerste hand

voordeel:
in eigenlijke setting, gedrag, bv ook individuen die zelf niet kunnen verbaliseren.
nadeel:
toestemming nodig, verstandhouding met mensen die geen ervaring hebben van onderzoek, ongemakkelijkheid van geobserveerd worden. Zorgvuldig luisteren en op details letten.

24
Q

observatierollen

A

drie meest populaire rollen

  1. rol van participerende observator
    meedoen met activiteiten in de setting
    om ervaringen van participanten te zien
    opnemen van gegevens tijdens of soms na
    miss lastiger qua toegang krijgen
  2. rol van niet-participerende observator
    outsider, bv achterin klas
    kijken en opnemen van info
    kan voor anderen meer comfortabel zijn
    minder concreet dan als je zelf meedoet
  3. wisselende observator rollen
    meestal eerst niet-participerend
25
Q

proces van observeren

A
  1. geschikte omgeving zoeken bij onderzoeksfenomeen
  2. rustig opbouwen om zelf te wennen en verstandhouding op te bouwen met anderen.
  3. Dan bepalen wie/wat/wanneer/hoelang observeren. Ook afhankelijk van toestemming.
  4. Bepalen welke observatierol(len) je gaat gebruiken en waarom.
  5. meerdere observaties over tijd om beste begrip te krijgen. Eerst breed, dan specifieker.
  6. manier van notities opnemen ontwerpen: field notes. (vb. blz 250)
    Hele zinnen, zodat je gedetailleerde info hebt.
  7. bepalen welke soort informatie je gaat opnemen
  8. maak beschrijvende en reflectieve field notes
  9. Maak jezelf bekend, maar onopvallend
  10. Na observeren, bedanken, informeren voor je gaat.
26
Q

Interviews

A

vaak gebruikt
open vragen, zonder richting te geven

voordelen:
info die je niet kunt observeren
gedetailleerde info
meer controle voor interviewer dmv vragen die hij stelt
nadelen:
info is gefilterd doordat interviewer de info samenvat.
Kan te maken hebben met sociaal-wenselijkheid. Onduidelijke info. Onderzoeker kan invloed hebben op geïnterviewde. En lastiger organiseren van data.

27
Q

Verschillende typen interview

A
  • 1 op 1
    geschikt als mensen goed onder woorden kunnen brengen. kost wel veel tijd/geld.
  • focus-groep
    4 tot 6 mensen
    gebruiken als interactie tussen participanten een voordeel is. En als het dezelfde soort personen zijn, die cooperatief zijn.
    kost minder tijd dan 1 op 1. Kan ook terughoudende mensen meer open maken.
    wel alle mensen ruimte geven.
    notuleren lastig als er veel gezegd wordt en voor transcriptionisten wel lastiger om te scheiden
  • telefonische interviews
    bv als mensen niet naar een plek toe kunnen komen of teveel uit elkaar wonen.
    nadeel: beperkte communicatie, geen direct contact dus miss minder begrijpen.
  • webbased video interviews
    voordelen: kan over de hele wereld
    nadeel: slechte verbinding wellicht
  • email-interviews
    als je de adressen hebt (wat lastig kan zijn, qua volledigheid/geschiktheid/toestemming), makkelijke manier voor snel, veel info. Ook als voorloper van interview geschikt.
28
Q

gesloten vragen/ open vragen bij kwalitatief onderzoek

A

Soms eerst gesloten, gevolgd door open vraag. Met die open vraag kun je het antwoord op de gesloten vraag ontdekken.

29
Q

stappen afnemen interview

A
  1. identificeren geïnterviewden
  2. bepalen welke vorm van interview
  3. tijdens interview audio-opname maken
  4. maak snelle notities tijdens het interview
  5. kies een rustige, geschikte plek
  6. zorg voor toestemming, goed informeren over proces
  7. bij vragen blijven, maar ook flexibel zijn. binnen de tijd blijven. Goed luisteren!
  8. gebruik subvragen om te verdiepen en/of meer info te verkrijgen:
    verklarende en elaborerende vragen
  9. zorgvuldig en professioneel blijven na het interview. Bedanken.
30
Q

Documenten

A

bronnen gebruiken, privé en publieke documenten

voordelen:
in de taal en de woorden van de participanten
gebruiken zonder eerst transcriptie

nadelen:
lastig te verkrijgen
kunnen incompleet of niet authentiek zijn of handschrift niet te lezen

31
Q

richtlijnen om documenten te verzamelen

A
  1. identificeren wat voor documenten bruikbare info zullen hebben
  2. denk aan privé en publieke documenten
  3. toestemming vragen voor gebruik
  4. duidelijk instructie bij gebruik logboek door participanten
  5. bekijk of beschikbare documenten accuraat, compleet en nuttig zijn
  6. Verwerk de info
32
Q

audiovisueel materiaal

A

bronnen zoals foto’s, video’s, tekeningen en schilderijen

bv participanten laten reageren op foto’s

mensen reageren vaak makkelijk op visueel materiaal
video: makkelijke manier om mee te kijken

nadelen:
lastig te analyseren vanwege de grote hoeveelheid info.
ook heb je invloed als onderzoeker door de keuze die je maakt in welke foto’s/video je gebruikt
video extra veel om te analyseren (audio en visueel).

33
Q

stappen documenteren audiovisueel materiaal

A
  1. bepalen welk materiaal bruikbaar is
  2. identificeren welk materiaal beschikbaar is en toestemming vragen
  3. checken of materiaal accuraat en authentiek is als je het niet zelf maakt.
  4. verzamelen en organiseren van materiaal.