Taak 4: (stap 3) onderzoeksdoelen, onderzoeksvragen en hypothesen Flashcards

1
Q

purpose statement/ onderzoeksdoel

A

richting/focus van onderzoek

een of paar zinnen

bij kwantitief en kwalitatief

in ‘statement of the problem, laatste zin introductie

direct doel (bv over aandachtsproces) en indirect doel (bv helpen om leerstof goed aan te bieden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

onderzoeksvragen

A

vernauwt het onderzoeksdoel naar specifieke vragen (vaak meerdere)

eerst deze ontwikkelen en daarna pas methode kiezen

bij opstellen vragen:
- moet doel/probleem beschrijven
- moet specifiek zijn
- moet afgebakend zijn (samenstelling van meerdere vragen voorkomen)

kwantitatief: met variabelen
kwalitatief: ontdekken centraal concept (centraal fenomeen)

vaak: einde van intro onderzoeksdoel of direct na literatuurstudie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hypothesen

A

bij kwantitief onderzoek
vermoeden of voorspelling van relatie tussen variabelen
gebaseerd op eerdere onderzoeksresultaten en literatuur

bij verschillende methoden zoals experimenteel, correlationeel of survey onderzoek

vaak: begin van onderzoek, eind van de introductie
ook wel direct na literatuurstudie als apart stukje

meestal 3 a 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

onderzoeks doel (objectives)

A

kwantitatief

specificeert onderzoeksintentie

vaak hoofddoelen en subdoelen

vaak in vragenlijsten of evaluatie-onderzoek

vaak te vinden aan einde van statement of the problem, na litaratuuronderzoek of aparte sectie

niet vaak gebruikt in huidige onderwijsonderzoeken

In het Nederlands geen onderzoek tussen purpose en objectives. Dit laatste zijn specifieke doelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarom zijn statements en onderzoeksvragen belangrijk

A
  • wegwijzering voor de lezer
  • middel om juiste onderzoeksmethode te kiezen
  • sleutelcomponenten om resultaten te begrijpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer onderzoeken van variabelen?

A
  • als eerder onderzoek suggereert de relatie dat de onafhankelijke variabele de afhankelijke variabele beïnvloedt
  • als de onderzoeker een theorie heeft waarbij er sprake is van een mogelijk verband tussen de variabelen

probable causation (ipv bewijzen dat het er is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

theorie als brug

A

theorie is een brede verklaring voor wat we verwachten als we de relatie tussen variabelen onderzoeken

bij kwantitatief onderzoek wordt een theorie, die eerder uit onderzoek bleek opnieuw onderzocht met nieuwe participanten of in een nieuwe omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke verschillende gradaties uitleg in kwantitief onderzoek

A
  • vanuit voorgevoel onderzoeker/ specifiek iets/ nog niet getest
  • via: theoretische beredenering (genoemd door andere onderzoekers)
  • via: een conceptueel kader/ breder/ meer onderzoeken
  • naar: theorie. brede verklaring/ breed onderzocht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

richtlijnen schrijven kwantitatieve onderzoeksdoelen

A
  • doel in één zin
  • begin met sleutelwoorden (signaal lezer)
  • eventueel aangeven: test een theorie
  • variabelen: relatie beschrijven met woorden als ‘gerelateerd’ ‘vergelijken’, ‘beschrijven’
  • verschillende variabelen beschrijven. Volgorde: onafhankelijke, afhankelijke, event controle of medierende.
  • participanten en onderzoeksomgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

richtlijnen schrijven kwantitieve onderzoeksvragen

A

specifieke vragen, over:
- reactie van participanten op variabele
- vergelijken groepen bij uitkomst
- relateren variabelen

richtlijnen:
- stel een vraag, met hoe, wat of waarom
- specificeer de verschillende variabelen
- gebruik de volgende woorden om variabelen te relateren: beschrijven, vergelijken, relateren
- participanten en onderzoeksplek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 verschillende soorten onderzoeksvragen bij kwantitief onderzoek

A
  • beschrijvende vragen, reactie participant op variabele (How frequent do (participants) (variable) at (research site)?
  • relatie-vragen, in hoeverre zijn de variabelen aan elkaar gerelateerd? (how does (independent variable) relate to (dependent variable) for (participants) at (research site)?
  • vergelijkende vragen, bij bv experimenteren, treatment (How does (group 1) differ from (group 2) in terms of (dependent variable) for (participants) at (research place)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

richtlijnen schrijven kwantitatieve hypotheses

A

minder frequent dan onderzoeksvragen, niet altijd mogelijk om voorspelling te doen

  • volgorde: onafhankelijke v, afhankelijke v, control
  • specifiek benoemen als je vergelijkt welke groepen dat zijn
  • als variabelen gerelateerd zijn, die relatie specificeren
  • maak een voorspelling van de veranderingen die je verwacht
  • mogelijke info over participanten en plek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

twee soorten hypotheses

A
  • null: geen relatie tussen variabelen of geen verschil tussen groepen (there is no difference between (…) and (…) in terms of (…) for (…) at (…))
  • alternative: als je wel verschil verwacht
    1. directional alternative hypothese: verwacht dat de score hoger, beter of anders wordt op een bepaalde manier ((group 1, independent v) at (site) will have (some difference) on (dependent v.) than (group 2, independent v))
  1. nondirectional alternative hypothese: verwacht verschil, maar weet niet welke kant op.
    (There is a difference between (…) and (…) in terms of (dependent v))
    minder vaak gebruikt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

5 verschillen tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek

A
  1. kwant: wel hypotheses. Kwal: niet. Niet gepast daar, want geen gebruik van statistiek
  2. kwant: variabelen en die meten. Kwal: geen variabelen, maar info verzamelen over centraal fenomeen
  3. kwant: vaak testen van theorie. Kwal: niet. breed beeld op basis van input
  4. kwant: gesloten vragen die van tevoren vaststaan en blijven. -> deductief
    Kwal: open vragen, kan veranderen tijdens onderzoek of iets nieuws ontstaan ivm antwoorden. -> inductief
  5. kwant: vergelijken variabelen en/of groepen. Kwal: niet. gaat om dieper begrip.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

centraal fenomeen bij kwalitatief onderzoek

A

1 concept, focus, proces dat onderzocht wordt
er kunnen tijdens het onderzoek wel meerdere dingen (external forces) tevoorschijn komen

hierbij geen oorzaak-gevolg, maar ontdekken en begrijpen van fenomeen

figuur blz 157

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

veranderende doelen/vragen tijdens kwalitatief onderzoek

A

opkomend proces (emerging process)

participanten bepalen de richting, hun visie is meest belangrijk.
hoeft geen consensus/algemeen beeld te zijn
verschillende participanten kunnen dus verschillende vragen krijgen

mogelijk herschrijven onderzoeksdoel en vragen

17
Q

richtlijnen schrijven onderzoeksdoel kwalitatief onderzoek

A

indicatie van intentie om centraal fenomeen te ontdekken/begrijpen met specifieke individuen op een specifieke plek

  • woorden als ‘het doel van dit onderzoek is…’
  • eventueel benoemen dat het kwalitatief is
  • indicatie geven van onderzoeksontwerp dat je gepland hebt
  • centraal fenomeen
  • om ontdekkend karakter duidelijk te maken, woorden als: ontdekken, begrijpen, beschrijven
  • participanten en onderzoeksplaats

The purpose of this qualitative study will be to (explore/discover/understand/describe) (central fenomeen) for (participants) at (plek).

18
Q

richtlijnen kwalitatieve onderzoeksvragen

A

vernauwen van doel in specifieke vragen: open/algemeen

  • verwacht dat de vragen tijdens het onderzoek zullen veranderen of opduiken (door input participanten en doordat je groter begrip krijgt)
  • klein aantal algemene vragen
  • neutrale, ontdekkende taal (geen woorden die sturen in oorzaak-gevolg relaties)
  • twee soorten vragen:
  1. centrale vraag: meest algemene vraag.
    aan eind van introductie
  2. subvragen: meer specifiek. bv. vanuit voorgesprekken
19
Q

schrijven centrale vraag

A
  • beginnen met hoe of wat (waarom niet, meer kwantitatief)
  • specificeren centraal fenomeen
  • participanten en plek (hoeft niet dubbel als het al in het doel staat)

What is (fenomeen) for (partic.) at (plek)?

vraag niet te open en niet te specifiek, zonder aannames

20
Q

subvragen

A

zelfde eigenschappen als centrale vraag, maar specifieker

komen soms voort uit voorgesprekken

2 soorten: issue subvragen/ procedural subvragen

  • issue: vernauwt focus van centrale vraag

What is (subquestion issue) for (participants-optional info) at (plek - optional info)?

participanten en plek hoeft niet herhaald als het daarvoor net genoemd is.

  • procedureel: indicatie stappen gebruikt bij analyseren data

niet altijd gebruikt, niet altijd duidelijk van te voren wat de procedure wordt.
Helpt lezers om stappen te visualiseren bij analyse.

To study this central question, the following questions will be addressed in order in this study:
(what question will be answered first?)
(second?)
(third?)

21
Q

Zijn de vragen die gebruikt bij interview of observatie hetzelfde als de subvragen?

A

Vaak wel
Je stelt niet je centrale vraag.
Je stelt echter niet alleen die subvragen.

In ieder geval ook (vooral bij kwalitatief) vragen naar personen zelf om ijs te breken. En vragen naar wie je nog meer zou kunnen benaderen als participant.