T8 Pro- en antisociaal gedrag Flashcards

1
Q

Wat is prosociaal gedrag?

A

Elke handeling die is gericht op het welzijn en het welbevinden van een
ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is altruïsme?

A

Het verrichten van een handeling ten gunste van een ander zonder daar
zelf enig belang of voordeel bij te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is verwantschapsselectie?

A

Je zal eerder je bloedverwanten redden, dan niet bloedverwanten. Van dit
gedrag ben je, je niet bewust, maar is middels natuurlijke selectie in onze
genen geprogrammeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de wederkerigheidsnorm?

A

Hierbij gaat het om wederkerigheid: voor-wat-hoort-wat. Je verwacht iets
terug voor je hulp. Dat kan hulp zijn, maar dat kan ook lof zijn
(bloeddonatie: is dat echt altruïsme? Welk gevoel geeft het je als je aan
iemand vertelt dat je bloed hebt gedoneerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke theorie gaat er ook
vanuit dat altruïsme altijd iets
wederkerigs heeft?

A

Sociale uitwisselingstheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is groepsselectie?

A

Altruïsme is ontstaan doordat dit ten goede komt van de groep, waardoor
deze groep kan overleven en zich voortplanten. Dit gen wordt vervolgens
doorgegeven. Deze theorie is overigens controversieel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt de empathiealtruïsmehypothese?

A

Theorie van Batson: het idee dat wanneer we empathie voelen voor
iemand, we die persoon puur om altruïstische redenen proberen te
helpen, ongeacht of dat ons iets oplevert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk bewijs is er voor de empathie-altruismehypothese?

A

Er werd onderzocht in welke omstandigheden mensen iemand zouden
helpen die een achterstand had opgelopen tijdens haar studie. Als er
sprake was van veel empathie (van te voren opgewekt, leef je eens in),
hielpen mensen deze persoon ongeacht de kosten en baten (hoge-kosten:
ze komen deze persoon nog tegen op school; lage-kosten: ze komen deze
persoon niet meer tegen). Als er sprake was van weinig empathie, hadden
de mensen meer oog voor kosten en baten die de hulp voor hen met zich
meebracht; ze hielpen alleen als ze de persoon nog tegen zouden komen
en zich schuldig zouden voelen als ze haar niet hadden geholpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke drie theorieën hebben
we besproken om prosociaal
gedrag te verklaren?

A

• helpen is een instinctieve reactie om verwanten te helpen
(evolutionaire verklaring)
• de baten van het helpen wegen op tegen de kosten (sociale
uitwisselingstheorie)
• sterk gevoel van empathie zorgt voor onbaatzuchtig gedrag (empathiealtruïsmehypothese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een altruïstische

persoonlijkheid?

A

De eigenschappen die ervoor zorgen dat een individu anderen helpt in een
groot aantal verschillende situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Van welke factoren is prosociaal

gedrag nog meer afhankelijk? 4x

A
  • sekse
  • cultuur
  • godsdienst
  • stemming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen
mannen en vrouwen m.b.t.
altruïstisch gedrag?

A

Mannen voeren meer heldhaftige daden uit (iemand uit een brandend
gebouw helpen), terwijl vrouwen meer behulpzamer zijn tegenover andere
mensen in hun naaste omgeving (klusjes in de tuin om oude vrouw te
helpen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke verschillen zien we m.b.t.
altruïsme bij de in-group en de
out-group?

A

We helpen de in-group vaak, omdat we empathie voor hen voelen. We
helpen de out-group vaak, omdat we hier zelf een goed gevoel bij hebben
(empathie-altruïsmehypothese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke verschillen zie je m.b.t.

altruïsme en religie?

A

Hoe religieuzer mensen zijn, hoe altruïstischer ze zijn. Het gaat dan vooral
om mensen uit hun eigen religieuze omgeving. Als het gaat om hulp buiten
deze kringen, zijn ze niet beter of slechter dan niet-religieuze mensen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het voel goed-doe goed

effect?

A

Mensen die zich goed voelen (doordat ze net een munt gevonden hadden)
zijn eerder geneigd om andere mensen te helpen (84% hielp andere man).
Een goed bui zorgt dat we positiever in het leven staan en het helpen van
andere verlengt de goede bui

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe kan een verdrietig gevoel

behulpzaamheid bevorderen?

A

Mensen die verdrietig zijn, willen graag aan een activiteit meewerken om
zich beter te voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke stemming bevorderd nog

meer altruïstisch gedrag, naast verdriet?

A

Schuldgevoel, goede daden compenseert de slechte daden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke sociale situaties

stimuleren prosociaal gedrag?

A
  • dorp vs. stad
  • mobiliteit van inwoners
  • het omstanderseffect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de urban overloadhypothese?

A

Volgens deze hypothese zijn mensen uit de stad net zo behulpzaam als
mensen in een dorp (uit onderzoek kwam dat mensen in een dorp eerder
iemand te hulp schieten, dan mensen uit een stad). Het gaat om de
omgeving waarin je, je bevindt. Als je een stadse in een dorp zet is deze
net zo behulpzaam als een dorpeling. Dus om een voorspelling te doen om
te weten of mensen behulpzaam zijn, is het belangrijk om te weten of ze
zich in een dorp of een stad bevinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke invloed heeft mobiliteit
van een persoon op prosociaal
gedrag?

A

Mensen die langer in een gemeenschap wonen zijn eerder geneigd
anderen binnen deze gemeenschap te helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat houdt het

omstanderseffect in?

A

Hoe groter het aantal omstanders dat getuige is van een noodgeval, hoe
kleiner de kans dat iemand van hen het slachtoffer te hulp schiet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarom bestaat het

omstanderseffect bij mensen? 5x

A
  1. de gebeurtenis opmerken → afgeleid, gehaast (gebeurtenis wordt
    niet opgemerkt)
  2. de gebeurtenis als noodgeval interpreteren → pluralistische
    onwetendheid (gebeurtenis wordt niet geïnterpreteerd als
    noodgeval)
  3. verantwoordelijkheid nemen → diffusie van verantwoordelijkheid (er
    wordt geen persoonlijke verantwoordelijkheid genomen)
  4. weten hoe je moet helpen → gebrek aan kennis en competentie (niet
    in staat om de juiste hulp te bieden)
  5. besluiten om te helpen → gevaar voor jezelf, angst voor juridische
    gevolgen, schaamte (de kosten van hulp bieden zijn te hoog)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe heeft pluralistische
onwetendheid invloed op de
interpretatie van de situatie om
prosociaal gedrag toe te passen?

A

Als je een verwarrende gebeurtenis ziet gebeuren, kijk je naar andere
omstanders. Andere omstanders kijken en luisteren ook op deze manier
naar elkaar. Als je allemaal van elkaar denkt dat de ander rustig blijft en
niks doet, dan is dat een teken voor jou om ook niks te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe heeft spreiding van
verantwoordelijkheid invloed
op prosociaal gedrag?

A

Het verantwoordelijkheidsgevoel neemt af als er meerdere mensen
getuigen zijn van het noodgeval. Ben je alleen, dan ben jij alleen
verantwoordelijk voor eventuele hulp. Zijn er meer mensen ben je samen
verantwoordelijk en heb je minder kans dat iemand actie onderneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe komt het dat mensen
prosocialer zijn als ze bepaalde prosociale muziek of games
luisteren/spelen? 2x

A

• Door prosociale muziek of games vergroot je de empathie van
iemand
• Je gedachten voor prosociaal gedrag zijn toegankelijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe kan je bevorderen dat

omstanders hulp bieden?

A

• Mensen bewust maken van de obstakels, zoals hierboven beschreven
• Onszelf er aan herinneren aan het verleden en de keren dat we onze
remmingen overwonnen en het goede deden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het

overrechtvaardigingseffect?

A

Mensen gaan ervan uit dat hun gedrag wordt veroorzaakt door dwingende
extrinsieke redenen, waardoor de intrinsieke motivatie uitdooft. Als je
vrijwilligerswerk zou verplichten, heb je minder kans dat mensen in de
toekomst opnieuw vrijwilligerswerk zouden doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de visie van de positieve

psycholoog?

A

We moeten ons niet alleen richten op wat er fout kan gaan in het
menselijk functioneren, maar dat we ook inzicht moeten verwerven in
menselijke kracht en deugd, aan alles wat goed gaat en bijdraagt aan een
gelukkig, bevredigend leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het verschil tussen een
positieve psycholoog en sociale
psycholoog m.b.t. tot hun
houding t.o.v. prosociaal gedrag?

A

Een positieve psycholoog zal proberen empathie en altruïsme te vergroten
bij een mens.
Een sociale psycholoog gaat ervan uit dat hulpvaardigheid afhankelijk is
van de situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is mimicry?

A

Mensen hebben onbewust de neiging om het gedrag van andere mensen
te spiegelen, zoals accenten, stemgeluid, snelheid van spreken, houding,
gewoonten, stemmingen en emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is het bewijs dat mimicry

helpt bij prosociaal gedrag?

A

Een groep proefpersonen moesten een taak doen. Bij de helft van de
proefpersonen werd hun lichaamshouding gespiegeld. Vervolgens liet de
onderzoeker een bak pennen vallen. Mensen waarbij hun lichaamshouding
werd gespiegeld, waren meer geneigd te helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Beoordeel de juistheid van de volgende stellingen.

A) Mensen op het platteland helpen elkaar sneller dan mensen in de stad.

B) Mensen die langer ergens wonen (en ook denken te blijven wonen) vertonen meer prosociaal gedrag in hun gemeenschap.

C) Mensen zijn meer geneigd iemand anders te helpen wanneer er meerdere omstanders aanwezig zijn.

D) Mensen zijn meer geneigd iemand te helpen als ze zich goed voelen.

E) Na het spelen van een vechtspel waarin veel doden vallen, zijn mensen meer geneigd elkaar te helpen.

A

Stelling A is juist en gaat over het antecedent ‘Omgeving platteland versus de stad’. Mensen op het platteland helpen elkaar over het algemeen inderdaad sneller. Dit zou kunnen komen doordat er in de stad meer prikkels zijn en mensen zich daardoor minder snel openstellen voor het leed van anderen.

Stelling B is juist en gaat over het antecedent ‘Mobiliteit van inwoners’. Mensen die langer ergens wonen (en ook denken te blijven wonen) zijn meer geneigd iets te doen voor hun medebewoners of gemeenschap, zoals het doneren van geld. Bedenk waarom dit effect past bij de norm van wederkerigheid en de sociale uitwisselingstheorie.

Stelling C is gedeeltelijk juist en gaat over ‘Het omstandereffect’. Uit onderzoek van Latane en Darley kwam in 1968 naar voren dat mensen elkaar minder snel helpen als er meerdere omstanders aanwezig zijn. Dit zou onder andere komen doordat mensen gevoelens van verantwoordelijkheid over de andere aanwezigen verspreiden. Recenter onderzoek toont aan dat hoewel dit effect vrij robuust is, er ook situaties zijn waar de aanwezigheid van anderen juist voor meer hulp zorgt. Dit zijn situaties waarin mensen zich bekeken voelen, of wanneer ingrijpen in je eentje te gevaarlijk is maar met meerdere mensen veiliger. Stelling C klopt dus enkel in deze laatste twee situaties.

Stelling D is juist en gaat over het antecedent ‘Stemming’. Als mensen blij zijn, zijn ze vaak meer bereid om een ander te helpen dan wanneer ze in een neutrale stemming zijn, onder andere omdat ze hun gemoedstoestand graag willen vasthouden. Overigens is het zo dat wanneer mensen zich slecht voelen, ze eveneens meer bereid kunnen zijn om te helpen. Het motief is dan dat ze zich beter willen voelen.

Stelling E is onjuist en gaat over ‘Effecten van media’. Men kan door muziek, of het spelen van een game in een meer prosociale mindset komen, waardoor men meer bereid is te helpen. Het spelen van een vechtspel roept echter waarschijnlijk geen prosociale mindset op maar eerder een antisociale mindset.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is vijandige agressie en wat is instrumentele agressie? Geef van beide een voorbeeld.

A

Vijandige agressie is agressie die voortkomt uit gevoelens van boosheid en die erop gericht is iemand pijn te doen. Bijvoorbeeld:

een burger die het oneens is met de dienstverlening of een beslissing van een gemeente en uit frustratie een ambtenaar mishandelt
een persoon die zijn/haar partner betrapt op overspel en hem/haar een klap geeft.
Instrumentele agressie is agressie als middel om een ander doel te bereiken dan iemand pijn doen.

Bijvoorbeeld:

een buschauffeur die bij een overval wordt mishandeld om geld uit de kassalade buit te kunnen maken
een verdediger die een tegenspeler onderuit haalt om te voorkomen dat deze scoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Naast instrumentele versus vijandige agressie, valt agressie ook op te delen in actieve versus passieve, directe versus indirecte en fysieke versus verbale agressie. Die indeling resulteert in acht vormen van agressie, die in de onderstaande tabel kunnen worden weergegeven. Vul voor elk van deze vormen van agressie een voorbeeld in bij het corresponderende nummer.

A

Fysiek:

  1. Actief direct: moord, geweld, obscene gebaren
  2. Actief indirect: sabotage, diefstal, vandalisme
  3. Passief direct: staken, niet meewerken aan controle
  4. Passief indirect: onnodig gebruik maken van bronnen die de andere partij nodig heeft

Verbaal

  1. Actief direct: schelden, dreigen, beledigen
  2. Actief indirect: roddelen, schadelijke informatie verspreiden
  3. Passief direct: neerbuigende/diskwalificerende reacties, niet antwoorden, niet terugbellen
  4. Passief indirect: niet waarschuwen voor mogelijk gevaar/schade, niet opkomen voor de andere partij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Bekijk de volgende twee filmpjes waarin mensen wel of geen hulp krijgen. Kunt u beargumenteren waarom de ene keer wel (man in pak) en de andere keer (dakloze uitstraling) geen hulp geboden wordt?

A

In beide filmpjes zijn mensen te zien die hulp nodig hebben. In het ene filmpje ligt iemand schijnbaar ziek op straat en in het andere filmpje komt iemand wat geld tekort voor een broodje, een kop koffie of een buskaartje. Een van de redenen waardoor men wel of niet helpt ligt in de perceptie van de oorzaak van de situatie. Als mensen denken dat iemand in een noodsituatie terecht is gekomen door een vermijdbare oorzaak, dan vinden ze waarschijnlijk dat hulp niet verdiend is. Over de casual geklede zieke man in het eerste filmpje zullen de meeste voorbijgangers mogelijk gedacht hebben dat hij dronken is, en dus de hulp niet verdient.

Ook kan de veronderstelde oorzaak van de situatie van invloed zijn op hoe de omstanders de situatie interpreteren. Van de man in het eerste filmpje zullen veel voorbijgangers mogelijk gedacht hebben dat hij dakloos is. Omdat veel mensen stigma’s hebben over daklozen, en wel eens een dakloze op straat hebben zien liggen, denken ze wellicht dat het hier geen echte noodsituatie betreft. Wanneer iemand in pak op straat ligt is dat opvallender, waardoor stap 1 uit het model van Latane en Darley (1970), het opvallen van de situatie, al gezet is.

Bovendien is het helpen van een dakloze gerelateerd aan de perceptie van een groter risico. Mensen zijn angstiger voor contact met een dakloze, door het stigma dat ze ziek en vies kunnen zijn, of zelfs gevaarlijk en gewelddadig. De kosten van helpen zijn dus hoger. Tegelijkertijd zijn de mogelijke baten juist minder hoog. Bij de man in het pak is het mogelijk dat men iets terug kan krijgen voor de geboden hulp, wat bij een dakloze onwaarschijnlijk is. De norm van wederkerigheid kan hierbij een rol spelen: we helpen in de hoop er iets voor terug te krijgen. Op pagina 362 van het tekstboek staat meer over deze hypothese gebaseerd op de sociale uitwisselingstheorie.

36
Q

Wat zijn de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen in dit onderzoek van Mythbusters? En welke fouten ziet u in de methode als de onderzoeksvraag is ‘krijgen vrouwen met een grotere borstomvang meer fooi’?

A

De onafhankelijke variabele is de borstomvang van de confederate Kari.

De afhankelijke variabele is de hoeveelheid fooi die Kari krijgt.

Dit onderzoek was natuurlijk niet bedoeld als echt wetenschappelijk onderzoek, maar vooral als een amusante demonstratie. Er zijn dan ook veel tekortkomingen in de methodiek. De confederate is ten eerste niet blind voor de hypothese. Ze heeft bepaalde verwachtingen waarmee ze de uitkomsten door subtiel gedrag zou kunnen beïnvloeden. Bovendien kan het zijn dat ze zich in een van de condities wat beter voelt dan in de andere conditie, zoals een hoger zelfvertrouwen. Het gemeten effect kan dan (mede) veroorzaakt zijn door het uiten van dit gevoel. Een ander probleem met de confederate is dat ze vrij beroemd is. Er is een kans dat mensen haar herkennen van het televisieprogramma dat ze presenteert, en vermoeden dat ze deel uitmaken van een soort experiment. Dat proefpersonen vermoedens hebben over het doel van het experiment, is overigens een probleem waar ook veel sociaalpsychologische experimenten op een universiteit mee te maken hebben, en dat kan worden ondervangen door een coverstory (zie tekstboek, hoofdstuk 1).

Verder wordt het ‘experiment’ hier maar op twee dagen uitgevoerd. Het zou dus kunnen zijn dat de samenstelling van het publiek in de koffiezaak op de ene dag toevallig heel anders was dan op de andere dag. Misschien komen er bijvoorbeeld op een doordeweekse dag veel medewerkers van bedrijven uit de buurt, terwijl op een zaterdag veel bezoekers aan het winkelen zijn en net al veel geld aan nieuwe kleding hebben uitgegeven. Idealiter zou het experiment dus op meer dagen worden uitgevoerd en de condities over verschillende dagen worden verspreid.

Een ander probleem met deze opzet is dat het mogelijk is dat in de verschillende condities dezelfde klanten langskomen. Er is daarmee geen sprake van volledig onafhankelijke waarnemingen. Een voorbeeld van problemen die hierbij kunnen optreden is dat een persoon die in de eerste conditie al een flinke fooi gaf, wellicht minder kleingeld op zak heeft om weer een grote fooi te geven in de tweede conditie. Dit zou het gevonden effect kunstmatig versterken. De meeste statistische tests binnen de sociale psychologie gaan wel uit van onafhankelijke waarnemingen. In de cursussen over statistiek zult u hier meer over leren.

37
Q

Welke verklaring(en) uit het hoofdstuk over prosociaal gedrag kunt u geven voor het resultaat van het Mythbusters-experiment dat mensen meer prosociaal waren naar de confederate wanneer ze opvulling droeg? Wat voor tegenargument kunt u hiervoor bedenken?

A

In het filmpje wordt gesproken over een evolutionaire verklaring. Mensen zouden de confederate meer fooi geven omdat ze vruchtbaarder zou lijken te zijn. Er is inderdaad wat bewijs voor de stelling dat mannen een voorkeur hebben voor vrouwen in het vruchtbare deel van hun cyclus. Zie bijvoorbeeld dit artikel dat bekroond is met een IG nobelprijs, van Miller, Tybur en Jordan uit 2007:

https://www2.psy.uq.edu.au/~uqbziets/Miller2007%20Stripper%20study.pdf.

Er is echter geen bewijs dat een verschil in borstomvang samenhangt met vruchtbaarheid, en daar lijkt Mythbusters wel vanuit te gaan. Evolutionair psychologische verklaringen hebben belangrijke bijdragen geleverd aan het onderzoek naar hulpgedrag. Maar de vraag of iemand wel of niet helpt, blijkt dan vooral af te hangen van genetische verwantschap met de potentiële helper (verwantschapsselectie).

Bovendien werd in het filmpje gevonden dat niet alleen mannen meer fooi gaven in de conditie met de grotere borstomvang, maar ook vrouwen. Dit doet vermoeden dat andere factoren een rol speelden, wellicht het bovengenoemde uitstralen van een positief gevoel over zichzelf. Mogelijk is dit gevoel aanstekelijk, waardoor klanten zich beter over zichzelf voelen en helpen (fooi geven) om hun positieve gevoel te behouden.

38
Q

Stel dat u op straat loopt en plots uw enkel verzwikt. U valt ongelukkig en het lukt niet meer om overeind te komen. U roept om hulp, maar hoewel er veel omstanders in de buurt zijn, reageert niemand.

Hoe zou u ervoor kunnen zorgen dat u geholpen wordt, volgens het cognitief beslismodel van Latané en Darley (1970)?

A) U roept nog harder, zodat u zeker weet dat iemand u hoort.
B) U probeert zelf op te staan zodat omstanders zullen merken dat het u niet lukt.
C) U wijst één omstander aan en vraagt die persoon om te helpen.
D) U doet elk van de bovenstaande handelingen.

A

Volgens het cognitief beslismodel is de kans dat u geholpen wordt het grootst, wanneer u al deze handelingen uitvoert. In de paragraaf over het omstandereffect in het tekstboek (pp. 373-379) heeft u kunnen lezen dat het in de eerste plaats nodig is om ervoor te zorgen dat het mensen opvalt dat u hulp nodig hebt (stap 1 van het model). Vervolgens moeten ze het ook als een noodsituatie interpreteren (stap 2). U kunt uw kans op succes in deze stappen vergroten door harder te roepen, zodat u zeker bent dat iemand u hoort, en door te tonen dat het onmogelijk is om zelfstandig weer op te staan. Maar potentiële helpers moeten het bieden van hulp dan wel als hun verantwoordelijkheid beschouwen (stap 3). Als dat laatste niet het geval is, treedt vaak het bystander effect op doordat omstanders ervaren dat de verantwoordelijkheid verspreid is over de hele groep. U kunt een spreiding van verantwoordelijkheid voorkomen door naar één omstander te wijzen en hem of haar direct aan te spreken en om hulp te vragen. Tot slot is het ook belangrijk dat u duidelijk maakt wat de ander concreet kan doen. Als de helper weet hoe hij of zij u moet helpen (stap 4) is de kans groter dat hij/zij zal besluiten om dat ook daadwerkelijk te doen (stap 5).

39
Q

Tijdens de jaarwisseling wordt steeds vaker gebruik gemaakt van supersnelrecht, en het lik-op-stukbeleid. Dit gebeurt vooral bij eenvoudige zaken waarbij sprake is van (al dan niet vuurwerkgerelateerd) geweld, brandstichting of vernieling.

Supersnelrecht betekent dat verdachten binnen drie dagen worden berecht. Het OM wil graag dat strafzaken voor feiten die gepleegd zijn rond de jaarwisseling niet alleen supersnel worden berecht, maar ook dat de strafeis 75 procent hoger ligt dan normaal (zie https://www.om.nl/@29305/supersnelrecht/).

Stel u gaat het OM helpen om te zorgen dat het supersnelrecht zo effectief mogelijk kan worden ingezet. Wat zijn de factoren waar u op zult letten? Welke kanttekeningen kunt u plaatsen op basis van uw kennis van sociale psychologie met betrekking tot straffen als middel om gewelddadig gedrag te verminderen?

A

Meerdere antwoorden zijn mogelijk.

Allereerst zou u kunnen nagaan of snelrecht voldoet aan de theoretische voorwaarden van effectief straffen.

Straffen werkt voornamelijk als: (1) de straf direct volgt op het agressieve gedrag, (2) straffen consistent worden uitgevoerd, en 3) de straf hoog genoeg is om af te schrikken.

Supersnelrecht lijkt dus aan deze voorwaarden voor effectief straffen te voldoen.

Toch is de vraag of supersnelrecht de juiste manier is om geweld terug te dringen. Volgens sociaal psychologen is straf namelijk niet altijd een goede manier om geweld af te leren. Daarvoor zijn onder meer de volgende oorzaken aan te voeren.

Vooral bij hoge straffen kan de straf leiden tot extrinsieke motivatie voor gedragsverandering. Gestraften passen hun gedrag dan alleen aan als ze de pakkans hoog inschatten. Bij lage straffen is het waarschijnlijker dat gestraften niet-gewelddadig gedrag als intrinsiek gaan zien door het optreden van cognitieve dissonantie.
Het bestraffen zelf kan worden gezien als een agressieve daad. Volgens de sociale leertheorie kan zo’n voorbeeld de agressiviteit juist versterken.
Straf kan leiden tot frustratie wat de kans op agressie vergroot (frustratie-agressietheorie)

40
Q

Wat wordt verstaan onder

agressief gedrag?

A

Gedrag dat gericht is op iemand bewust fysiek of psychisch pijn te doen

41
Q

Wat is het verschil tussen
vijandige agressie en
instrumentele agressie?

A

• Vijandige → gedrag dat voortkomt uit gevoelens van boosheid en
roep gericht is iemand pijn te doen of te verwonden
• Instrumentele → middels agressie probeer je, je doel te behalen (een
ander doel dan een ander pijn doen

42
Q

Noem een voorbeeld van
instrumentele agressie en
vijandige agressie

A

Tijdens een voetbalwedstrijd zal een verdediger er alles aandoen om de
tegenstander van de bal af te houden (instrumentele agressie). De
tegenstander laat je struikelen om dit te voorkomen. Je wordt kwaad en
probeert de tegenstander doelbewust pijn te doen (vijandige agressie)

43
Q

Welke vijf factoren hebben

invloed op agressie?

A
  • Aangeboren agressie
  • Cultuur
  • Gender
  • Het aanleren van agressief gedrag
  • Fysiologische invloeden: alcohol, pijn en hitte
44
Q

Wat is de evolutionaire visie op

agressie?

A

Fysieke agressie is genetisch geprogrammeerd in mannen, zodat de hun
groep kunnen verdedigen en hun genen kunnen doorgeven:
• Dominantie om hoge status veilig te stellen
• Agressie om te voorkomen dat andere mannen ook met hun vrouw
paart en zo het vaderschap veilig te stellen.
Vrouwen vertonen agressief gedrag om hun kinderen te beschermen.

45
Q

Welk hormoon is gelinkt aan

agressief gedrag?

A

Testosteron. Beide sekse hebben dit hormoon, maar mannen in hogere
mate. Er is een correlatie tussen agressie en testosteron. Een toename van
testosteron kan agressief gedrag laten toenemen, maar agressief gedrag
kan er ook voor zorgen dat je testosteron toeneemt.

46
Q

Wat is de visie van een sociaal
psycholoog m.b.t. agressief
gedrag?

A

Mensen zijn geboren met het vermogen tot agressief gedrag, maar hoe of
waar en wanneer we dat gedrag uiten, wordt aangeleerd en hangt af van
onze omstandigheden en cultuur.

47
Q

Hoe is agressie veranderd in de

loop van de tijd?

A

Agressie is in de loop van de tijd afgenomen door de toenemende
beschaving. Hier zijn meerder voorbeelden van:
• Scandinaviërs waren vroeger een erg agressief volk (hunnen) en nu
behoren ze tot één van de meest vreedzame volkeren van de wereld
• Geweld speelt tegenwoordig af op beeldschermen en niet langer in
arena’s waar mensen aan stukken werden gereten onder het gejuich
van het publiek

48
Q

Wat is het verschil tussen
mannen en vrouwen t.o.v.
agressief gedrag?

A

Mannen maken zich schuldig aan extreem gewelddadig gedrag. Ze zijn
onder normale omstandigheden agressiever dan vrouwen, maar
genderverschillen nemen sterk af zodra mannen of vrouwen worden
beledigd.

49
Q

Wat is relationele agressie?

A

Vrouwen begaan eerder relationele agressie waarbij anderen worden
gekwetst door manipulatie, roddelen, laster en valse geruchten
verspreiden, de persoon te vermijden, uit te sluiten of uit te schelden.

50
Q

Wat houdt de sociaal-cognitieve

leertheorie in?

A

We leren sociaal gedrag, van agressie tot altruïsme, voor een groot
gedeelte aan door anderen te observeren

51
Q

Wat is bewijs van de sociaalcognitieve leertheorie?

A

In een onderzoek van Bandura kwam naar voren dat kinderen het
agressieve gedrag van volwassenen imiteerden. Kinderen zagen een
volwassenen een pop in elkaar slaan. Vervolgens mochten de kinderen met
de pop spelen. De kinderen imiteerden het gedrag van de volwassenen. Kinderen die de agressieve volwassene niet in actie hadden gezien, leefden
zelden hun agressie uit op de pop.

52
Q

Wat is een positief effect van

agressief gedrag?

A

Roem en fortuin gaan hand in hand met agressiviteit. Agressieve sporter,
scoren de meeste doelpunten. Uit een studie blijkt dat de mate van
aardigheid negatief gecorreleerd is met de hoeveelheid geld dat ze
verdienen.

53
Q

Hoe heeft alcohol invloed op

agressief gedrag?

A

Alcohol lijkt de manier te verstoren waarop we gewoonlijk informatie
verwerken door het hersendeel aan te tasten dat betrokken is bij planning
en controle van gedrag (prefrontale cortex)

54
Q

Wat is bewijs dat het thinkdrinkeffect ontstaat met als

gevolg agressief gedrag?

A

3 groepen: alcoholvrij, matige alcoholpercentage, hoog alcoholpercentage
Alle drie de groepen werd verteld, dat ze een hoog alcoholpercentage in
hun bloed hadden. Hoe meer alcohol de mannen dachten te drinken, hoe
agressiever ze zich gedroegen tegen een medewerker.

55
Q

Welke invloed hebben pijn en

hitte op agressie? 2x

A

• Als mensen zichzelf stoten zijn ze geneigd om uit te halen naar het
doelwit dat zich het dichtste in de buurt bevindt.
• De kans op geweld neemt toe, als de temperatuur toeneemt

56
Q

Wat is het bewijs dat de kans op
geweld toeneemt, als de
temperatuur toeneemt?

A

De vraag is of geweld toeneemt, als de temperatuur toeneemt. Het kan
natuurlijk ook zijn dat er meer mensen buiten zijn als het mooi weer is, die
elkaar meer in de weg zitten.
Er waren proefpersonen die in een ruimte een test moesten maken. De
ruimtes hadden een verschillende temperatuur. De proefpersonen in de
hete kamer gaven aan dat ze zich agressiever voelden en toonden zich ook
agressiever tegen een vreemd die hen moest beschrijven en beoordelen

57
Q

Wat heeft de opwarming van de

aarde te maken met agressie? 3x

A

Als hoge temperaturen vijandigheid doen toenemen, heeft het opwarmen
van de aarde ook effect op agressie:
• Door de onaangename hitte ben je prikkelbaarder
• Door armoede, slechte voeding en leven in een onstabiele
samenleving (waar het opwarmen van de aarde indirect voor zorgt)
leidt tot agressie
• Als overleving en levensonderhoud gevaar lopen door droogte en
overstromingen zorgt dit voor verandering van gedrag

58
Q

wat zijn enkele situationele en

sociale oorzaken van agressie? 4x

A

• frustratie en agressie → mensen die gefrustreerd zijn, zijn
agressiever
• geprovoceerd worden en terugslaan → als je geprovoceerd wordt,
wil je wraak nemen
• wapens als aanleiding tot geweld → voorwerpen die worden
geassocieerd met agressie, leiden tot meer agressie
• seksueel geweld

59
Q

Wat houdt de frustratieagressietheorie in?

A

Frustratie heb je wanneer je het idee hebt dat je wordt gedwarsboomd om
je doel te bereiken. Deze frustratie kan leiden tot agressie

60
Q

Wat is het bewijs dat frustratie

agressie opwekt?

A

In een experimentgroep kregen kinderen speelgoed te zien. Ze konden hier
nog niet mee spelen. Na een tijdje wachten mochten ze uiteindelijk met
het speelgoed spelen. De controlegroep mocht gelijk met het speelgoed
spelen. De gefrustreerde kinderen speelden veel destructiever met het
speelgoed dan de niet gefrustreerde kinderen.

61
Q

Wat vergroot je frustratie?

A

Als je wordt gedwarsboomd, wanneer het doel bijna in zicht is.

62
Q

Wat is het verschil tussen
absolute deprivatie en relatieve
deprivatie?

A

Bij absolute deprivatie heb je een tekort aan iets (inkomen, voedsel), dit
leidt echter niet tot woede en agressie. Bij relatieve deprivatie zie je dat er
een discrepantie is tussen wat jij hebt en wat een ander heeft (wat jij zou
willen hebben), dit leidt wel tot woede en agressie.

63
Q

Wanneer heb je minder

wraakzuchtige gevoelens?

A

Als je geprovoceerd wordt, heb je wraakzuchtige gevoelens en neemt de
kans op agressie toe. Deze wraakzuchtige gevoelens nemen alleen toe als
je van te voren niet weet waarom iemand je provoceert. Als je weet dat
iemand een slechte dag heeft, omdat de kat net is overleden, heb je meer
begrip voor de provocatie en heb je minder neiging tot wraak.

64
Q

Wat is het weapon-effect?

A

De toename van agressie louter en alleen door de aanwezigheid van een
vuurwapen of ander wapen

65
Q

Welk bewijs is er voor het

weapon-effect?

A

Proefpersonen zitten in een kamer met een vuurwapen of een
badmintonracket. Vervolgens moeten ze iemand een elektrische schok
toedienen. De proefpersonen die in de kamer met het vuurwapen zaten,
gaven een heftigere elektrische schok.

66
Q

Wat is een seksueel script?

A

Regels die correct seksueel gedrag specificeren voor iemand in een
bepaalde situatie, afhankelijk van sekse, leeftijd, religie, sociale status en
leeftijdsgenoten

67
Q

Hoe kan er onduidelijkheid

ontstaan over een verkrachting?

A

Door de dans van dubbelzinnigheid. Deze kan leiden tot een onbewust
valse verklaring, van beide partijen: zij denkt echt dat hij had moeten
weten dat hij moest stoppen en hij denkt echt dat zij het goed vond.

68
Q

Welke conclusies trekken
experimentele studies m.b.t.
media en geweld?

A

Een meta-analyse liet zien dat zowel gewelddadige videospelletjes als
prosociale spelletjes direct effect hebben op degene die ze spelen
(gewelddadige hebben een negatief effect en prosociale een positief
effect)

69
Q

Welk effect heeft psychische

afstomping op gedrag?

A

Psychische afstomping beschermt ons tegen het geweld op tv, hierdoor
worden we minder overstuur van dit geweld. Maar het kan er ook toe
leiden dat we onverschilliger worden tegenover slachtoffers van geweld en
andere hulpbehoevende (prosociaal gedrag vermindert na het kijken van
een gewelddadige film)

70
Q

Hoe kunnen we de toename van
agressie door blootstelling aan
media verklaren? 3x

A

• Gewelddadige games vergroten je opwinding en arousel
• Bestaande agressieve ideeën en verwachtingen worden geprimed
(zijn eerder beschikbaar)
• Deze spelletjes en film veranderen onze scripts: wat is een goede
manier om met frustratie, boosheid en gekwetste gevoelens om te
gaan.

71
Q

Welke conclusies trekken
longitudinaal onderzoek m.b.t.
media en geweld?

A

Uit longitudinaal onderzoek blijkt dat hoe meer geweld kinderen zien, hoe
meer agressie ze later als tiener en jongvolwassenen vertonen

72
Q

Waarom zijn deze onderzoeken

correlationeel?

A

Je kan aannemen dat mensen agressiever worden van gewelddadige films
of games, maar je kan ook stellen dat mensen die agressiever zijn
aangetrokken worden tot gewelddadige films en games

73
Q

Welk bewijs is er over de
interactie tussen temperament
en blootstelling aan geweld?

A

Kinderen kregen een gewelddadige film te zien of een spannende film te
zien. Vervolgens gingen ze hockeyen en werd er gekeken of het filmeffect
had op het aantal agressieve daden tijdens de wedstrijd. De gewelddadige
film had inderdaad het effect, maar vooral onder kinderen die door hun
leerkracht als waren aangemerkt als zeer agressief. Meer als de kinderen
die ook naar de agressieve film hadden gekeken, maar niet agressief waren
beoordeeld door hun leerkracht, en ook meer als de kinderen die naar de
spannende film hadden gekeken en als agressief waren beoordeeld door
hun leerkracht.

74
Q

Welke conclusie kan je trekken
als je media en agressie in een
breder perspectief plaatst?

A

De impact van media verbleekt bij de biologische, sociale, economische en
psychologische factoren die veel agressief gedrag veel beter kunnen
voorspellen: de genetische aanleg, weinig zelfcontrole, sociale afwijzing door leeftijdsgenoten, mogelijkheid tot begaan misdrijf, slachtoffer van
fysiek geweld.

75
Q

Waarom levert straffen vaak

niks op?

A

Omdat de straf vertelt wat je niet meer mag doen, maar het brengt niet
het gewenste gedrag over op de persoon die gestraft wordt.

76
Q

Hoe wordt pesten op school

teruggedrongen?

A

Door intensief met pesten om te gaan. Scholen zijn verplicht een
pestprotocol en pestcoördinator te hebben. Daarnaast moet er regelmatig
in de klas preventief aandacht besteed worden aan pesten, dit kan bv.
middels het programma KIVA.

77
Q

. Leiden zware straffen tot

minder misdrijven?

A

Zware bestraffing leidt alleen tot vermindering van misdrijven, als:
• De straf direct volgt op het agressieve gedrag
• Straffen consistent worden uitgevoerd
• Straf hoog genoeg is om af te schrikken
Bij hoge straffen kan de straf leidden tot extrinsieke motivatie voor
gedragsverandering. Bij lage straffen is het waarschijnlijker dat gestraften
niet-gewelddadig gedrag als intrinsiek gaan zien door het optreden van
cognitieve dissonantie.

78
Q

Wat is catharsis?

A

Het idee dat stoom afblazen (door een agressieve uitlaatklep, zoals boksen,
schreeuwen, vloeken) opgebouwde agressieve energie ontlaadt en
daardoor de kans op meer agressief gedrag verkleint.

79
Q

Klopt deze theorie? (boksen als uitlaatklep)

A

Nee, uit allerlei onderzoek komt dezelfde conclusie: agressie wordt
gevolgd door meer agressie. Als mensen iets met hun woede doen,
worden ze vaker nog kwader en gedragen ze zich agressiever, dan als ze
hun woede gewoon hadden laten wegebben

80
Q

Welk effect heeft dissonantie

op agressief gedrag?

A

Dissonantie: ik heb Hans pijn gedaan vs. ik ben een vreedzaam persoon.
De dissonantie verklein je door jezelf te overtuigen dat het niet erg was
Hans pijn te doen: Hans is een slechterik! Deze overtuiging zorgt ervoor dat
je later in de toekomst eerder agressief gedrag toepast, omdat je het al
eerder hebt gedaan.

81
Q

Maar als zowel opkroppen van
gevoelens als het uiten ervan
schadelijk is, wat moeten we er
dan mee doen? 3x

A

• Een actieve manier vinden om de boosheid te laten vervliegen (tot 10
tellen, mandala kleuren)
• Op een rustige manier iemand erop aanspreken en benoemen hoe je,
je voelt.
• Leren middels een training hoe je woede of kritiek op een
constructieve manier kunnen uite

82
Q

Welk verschil zie je tussen
mannen en vrouwen m.b.t.
interpretatie van
aanstootgevende acties?

A

Mannen hebben een hogere drempel m.b.t. aanstootgevende acties dan
vrouwen. Zij vinden bepaald gedrag minder ernstig dan vrouwen. Dit kan
leiden tot: een vrouw die boos is en man die zich van geen kwaad bewust
is. Of een man die vindt dat de vrouw wat overgevoelig is

83
Q

Welk inzicht heeft iemand nodig
om agressief gedrag te
verminderen?

A

Empathie: je moet je in de ander kunnen verplaatsen om meer begrip te
hebben voor hun standpunt. Daardoor vermindert agressief gedrag. Uit
onderzoek is gebleken dat studenten, die waren getraind op empathie veel
minder agressief reageerden op anderen

84
Q

Welke voordelen heeft het om

empathie aan te leren op school?

A

Kinderen die empathischer zijn geven meer blijk van eigenwaarde, meer
gulheid en minder agressie. Daarnaast zorgt empathie voor een cognitieve
flexibiliteit waardoor schoolprestaties verbeteren

85
Q

Wat is de voornaamste oorzaak

van agressief gedrag?

A

Sociale afwijzing is bij tieners de meest significante risicofactor voor
zelfmoord, geweld en gevoelens van wanhoop