T2 Sociale cognitie en perceptie nieuw Flashcards

1
Q

Wat is een hindsight bias?

A

De neiging van mensen om hun vermogen om een uitkomst te voorspellen
te overdrijven, nadat ze te weten zijn gekomen hoe de uitkomst eruitziet
(dat had ik je zo ook wel kunnen vertellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is etnografie?

A

Methode waarbij een onderzoeker probeert een groep of cultuur te
begrijpen door die van binnenuit te observeren, zonder de groep zijn eigen
normen en waarden op te leggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is interbeoordelaarsbetrouwbaarheid?

A

De mate van overeenkomst tussen de resultaten van twee of meer mensen
die onafhankelijk van elkaar een dataset observeren en codere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een analyse van

archieven?

A

Een techniek waarbij een verzameling documenten of archieven van een
cultuur worden onderzocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is correlatie geen

bewijs van causaliteit ?

A

Als je een correlationele methode gebruikt, kun je niet zonder meer
concluderen dat de ene variabele de andere veroorzaakt (veel tv kijken en
agressie is met elkaar gelinkt. Veroorzaakt tv kijken meer agressie? Of
kijken agressieve kinderen meer tv?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kan de causaliteit relatie

worden vastgesteld? 2x

A

• Door een experimenteel onderzoek, waarbij gebeurtenissen worden
gemanipuleerd. Groep A met beloning, groep B zonder beloning
• longitudinale studies, waarbij meerdere meetmomenten worden
gebruikt over een langere tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is interne validiteit ?

A

De mate waarin alle omstandigheden behalve de onafhankelijke variabele
in een experiment gelijk worden gehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat geeft de p-waarde

(overschrijdingskans) aan?

A

De p waarde geeft aan hoe waarschijnlijk het is dat de resultaten van een
experiment bij toeval zijn ontstaan. Deze waarden moet minder dan 5%
zijn. (hoeveel kans is er dat er bij het experiment van de epilepsie,
epilepsie-experts ingedeeld zijn in 1 groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de

waarschijnlijkheidswaarden?

A

De kans dat de resultaten het gevolg zijn van toeval (je gooit 40 x een
muntje op en het is 40 x kop, dit is erg onwaarschijnlijk. Er is vast iets mis
met het muntje)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is externe validiteit?

A

De mate waarin de resultaten van een onderzoek gegeneraliseerd kunnen
worden naar andere situaties en onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke twee vormen van

generaliseerbaarheid heb je?

A

De generaliseerbaarheid van de situatie (hoe verhoudt de experimentele
situatie zich met het dagelijkse leven)
De generaliseerbaarheid van de persoon (de generaliseerbaarheid van
mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is psychologische realisme?

A

De mate waarin de psychologische processen die worden getriggerd in een
experiment lijken op psychologische processen in het dagelijks leven
(alledaags realisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een coverstory?

A

Beschrijving van het doel van het experiment die proefpersonen te horen
krijgen, maar die anders is dan het werkelijke doel. Deze wordt verteld om
het psychologische realisme van het onderzoek te waarborgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een meta-analyse?

A

Statistische technieken waarmee je het gemiddelde van de resultaten van
twee of meer onderzoeken kunt berekenen om te zien of het effect van
een onafhankelijk variabele betrouwbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen
fundamenteel en toegepast
onderzoek?

A

Bij fundamenteel onderzoek is het doel een vraag te beantwoorden vanuit
nieuwsgierigheid.

Bij toegepast onderzoek wil je met het resultaat van het onderzoek een
maatschappelijk probleem oplossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat maakt cross-cultureel

onderzoek lastig?

A

Je kan niet zomaar een onderzoek, dat is uitgevoerd in de westerse wereld,
vertalen en uitvoeren in India. Je zal het gehele onderzoek moeten
aanpassen aan hun overtuigingen, anders meet je het verkeerde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is debriefing?

A

Het proces waarbij proefpersonen na afloop van een experiment te horen
krijgen wat het werkelijke doel van het experiment was en wat er precies is
gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke wetten zijn er in
Nederland om de veiligheid van
proefpersonen te waarborgen

A

WMO → wet medische-wetenschappelijk onderzoek met mensen

CCMO → centrale commissie mensgebonden onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is sociale cognitie?

A

Hoe mensen denken over zichzelf en de sociale wereld. Hoe interpreteren,
herinneren, beoordelen mensen sociale informatie om een beslissing mee
te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil tussen
geautomatiseerd denken en
gecontroleerd denken?

A

• Geautomatiseerd → snelle manier van denken, zonder na te denken
een beslissing nemen (op de rem gaan staan bij een overstekend
persoon; eerste indruk op een persoon)
• Gecontroleerd → een weloverwogen manier van beslissen (welke
studie ga je doen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke drie automatismen heb

je ?

A

Reflexen, impulsen en gewoontegedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn schema’s?

A

Mentale structuren die mensen gebruiken om hun kennis over de sociale
wereld te organiseren (denkkaders)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke kennis bevat een schema?

A

Een schema bevat informatie over vele zaken: andere mensen, onszelf,
sociale rollen (bv hoe een burgemeester zich gedraagt) en specifieke
gebeurtenissen (wat gebeurt er als je uiteten gaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is een script ?

A

Schema’s over specifieke gebeurtenissen (denk aan filmscript)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat houdt het syndroom van

Korsakov in?

A

Mensen met deze stoornis verliezen het vermogen om nieuwe
herinneringen te vormen, waardoor ze elke situatie moeten benaderen
alsof ze die voor het eerst meemaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is toegankelijkheid?

A

De mate waarin schema’s en concepten zich op de voorgrond van ons
bewustzijn bevinden waardoor het waarschijnlijker is dat we deze
gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke twee manieren van

toegankelijkheid heb je?

A

-toegankelijkheid door eerdere ervaringen → je denkt dat iemand
alcoholist is, omdat je hier zelf veel mee te maken hebt
-toegankelijkheid door recente ervaring → deze toegankelijkheid is
tijdelijk, je denkt dat iemand een psychische stoornis heeft, omdat je net
met het boek over psychische stoornissen bezig bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat heeft de term priming met

toegankelijkheid te maken?

A

Door recente ervaringen treedt priming op: deze recente ervaringen
zorgen ervoor dat dit schema sneller toegankelijk is (en dus sneller
reageert op een bepaalde situatie) (in dit boek wordt de term priming
veelal als cues gebruikt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is bewijs voor
toegankelijkheid door recente
ervaring?

A

Proefpersonen kregen een verhaaltje over Donald te lezen. De personen
die van te voren woorden als avontuurlijk, zelfvertrouwen en volhardend
in hun geheugen hadden geprent, (eerste deel van het onderzoek)
beschreven Donald als dusdanig. De personen die woorden als roekeloos,
eigenwijs en koppig hadden ingeprent, beschreven Donald ook zo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is het perseveratie-effect?

A

Bevindingen dat opvattingen van mensen over zichzelf en de sociale
wereld aanhouden, ondanks bewijzen van het tegendeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welk bewijs is er voor het

perseveratie-effect?

A

Mensen moesten een oordeel geven over bepaalde personen. Je kreeg op
deze beoordeling positieve feedback of negatieve feedback. Vervolgens
werd er verteld dat de feedback, die je had gekregen, onjuist was.
Positieve feedback had negatief moeten zijn en negatief had positief
moeten zijn. De persson werd gevraagd om een inschatting te maken hoe
goed hij was in het beoordelen van de persoon. Mensen die als eerste
positieve feedback hadden gekregen, maar vervolgens hadden gehoord
dat de feedback negatief had moeten zijn, scoorden zichzelf hoger dan de andere groep (negatief → positief). Ondanks dat ze wisten dat de feedback
niet klopte, scoorden ze naar de eerste vorm van feedback.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het bestraffingseffect ?

A

In de eerste instantie heb je een positieve opvatting, daarvan wordt
bewezen dat hij niet klopt. Nu slaat de opvatting totaal naar de negatieve
kant, i.p.v. een middenweg te kiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is selffulfilling prophecy? 4x

A

Selffulfilling prophecy bestaat uit vier fases:
1. Mensen hebben een bepaalde verwachting over hoe iemand is
2. Dit heeft invloed op de manier waarop we ons tegenover die person
gedragen
3. Die person gaat zich consistent naar deze verwachtingen gedragen
4. De verwachtingen komen uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is het pygmalioneffect ?

A

Een positieve selffulfilling prophecy: als er positieve verwachtingen zijn van
mensen, gaan zij beter presteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is het zeigarnikeffect?

A

Mensen hebben een bepaald doel in het leven (aardig zijn, of goed
presteren). Soms komen deze doelen tegenover elkaar te staan (ga ik
aardig zijn of ga ik voor resultaat). Welke keuze je maakt kan afhankelijk
zijn van de priming voorafgaand aan de keuze (boek over aardig zijn
gelezen). Eenmaal geactiveerde, maar nog niet voltooide doelen blijken
ons automatische denken beheersen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de beste manier om een

beslissing te nemen?

A

Uit onderzoek is gebleken, dat mensen het beste een beslissing namen
over een appartement als zij twee minuten bewust nadachten over vooren nadelen en vervolgens twee minuten iets anders gingen doen (afleiding)
en daarna een keuze maakten. Alleen bewust of alleen afleiding zoeken
zorgt voor minder goede keuzes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe kunnen fysiek acties een rol
spelen bij het maken van een
beslissing?

A

Onze geest is verbonden met ons lichaam en wanneer we aan iets of
iemand denken, doen we dat refererend aan de manier waarop ons
lichaam reageert. Geuren van bv schoonmaakmiddelen zorgen voor
bepaalde gedachten, maar ook vermoeidheid o.i.d. is van invloed op onze
gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe hebben metaforen invloed

op onze beslissing?

A

Niet alleen fysieke reactie van een geur of gevoel kan onze beslissing
beïnvloeden, maar ook de associatie met een bepaald aspect. Iets schoons
wordt bijvoorbeeld gewoonlijk geassocieerd met moraliteit en iets vuils
met immoraliteit, zoals onze zonden schoonwassen en vieze gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn

beoordelingsheuristieken?

A

Mentale aanname die mensen gebruiken om snel en efficiënt te kunnen
oordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe kan beschikbaarheid een

heuristiek beïnvloed?

A

Ook bij een heuristiek heeft beschikbaarheid invloed op je beslissing. Je
mentale aanname is afhankelijk van makkelijke, snel beschikbare
informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q
Wat is het bewijs dat mensen 
de beschikbaarheidsheuristiek 
ook gebruiken als ze een 
oordeel over zichzelf moeten 
geven?
A

Experiment: waarbij 2 groepen waren. Eerste groep mensen moest 6
situaties bedenken waarin ze assertief waren, andere groep moeste er 12
bedenken. De eerste groep konden gemakkelijk 6 situaties bedenken, de
tweede groep moest langer nadenken om tot 12 te komen. De eerste
groep beoordeelde hun eigen assertiviteit positief (want ze konden
gemakkelijk tot voorbeelden komen), de tweede groep beoordeelde hun
eigen assertiviteit minder goed (zij moesten nadenken over hun 12
voorbeelden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is een

representativiteitsheuristiek?

A

Mentale aanname waarbij mensen iets classificeren op grond van de mate
waarin het lijkt op een karakteristiek geval (hokjes denken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is informatie over de

basisfrequentie?

A

Informatie over de regelmaat waarmee mensen uit verschillende
categorieën in de populatie voorkomen

44
Q

wat is het bewijs dat we
informatie over de
basisfrequentie vaak negeren?

A

Representiviteitsheuristiek: maarten houdt van zon en strand en is lekker
gebruind. Hij studeert aan de universiteit in Groningen.
Informatie over de basisfrequentie: Aan de Universiteit in Groningen
studeren 40% Drentse personen en 10% Zeeuwse personen.
Komt Maarten uit zeeland of Drenthe? De meeste mensen kiezen voor
Zeeland

45
Q

Wat is het forer/barnum effect?

A

Vage teksten kunnen betrekking hebben op iedereen
(horoscoop/persoonlijkheidstestjes) iedereen kan wel een situatie
bedenken, waarin zij zich zo voelden. Vaak kan je net zoveel situaties
bedenken, waarin jij je niet zo voelde.

46
Q

Wat is een anker- en

correctieheuristiek?

A

Een mentale aanname waarbij mensen een getal of waarde als beginpunt
gebruiken en vervolgens onvoldoende op dit ankerpunt corrigeren

47
Q

Wat is het bewijs van anker/beginpuntheuristiek?

A

Uit onderzoek bleek dat rechters een lagere straf oplegde als ze van te
voren een laag getal in hun hoofd hadden (je gaat naar je neefjes
verjaardag van 5)

48
Q

Hoe kunnen ankerwaarden ons

op drie manier beïnvloeden?

A

• Als we een beginpunt bepalen, halen we daarmee informatie uit het
geheugen (voorkennis activeren). Deze informatie beïnvloeden onze
keuzes
• we proberen wel te corrigeren, maar blijven te veel hangen op het
beginpunt
• priming → snel reageren op een beginpunt

49
Q

Hebben andere culturen ook

schema’s?

A

Alle culturen gebruiken schema’s, maar de inhoud van onze schema’s
wordt beïnvloed door de cultuur waarin we leven

50
Q

Wat is een analytische denkstijl ?

A

Manieren van denken waarbij mensen zich richten op de kenmerken van
objecten zonder aandacht te schenken aan de context

51
Q

Wat is een holistische denkstijl?

A

Manier van denken waarbij mensen zich richten op het geheel, met name
de wijze waarop objecten zich tot elkaar verhouden

52
Q

Welke denkstijl hoort bij welke

cultuur?

A

De analytische denkstijl hoort bij de westerse cultuur en de holistische
denkstijl hoort bij de Aziatische cultuur

53
Q

Wat is het bewijs dat de
omgeving één van beide
denkstijlen activeert?

A

Een persoon kreeg een foto van een Japanse omgeving (druk) te zien of
van een Amerikaanse omgeving (rustig). Vervolgens kregen ze de opdracht
om verschillen te zoeken op twee foto’s. De personen die de Japanse foto’s
hadden bekeken zagen meer verschillen in de achtergrond, terwijl de
personen die de Amerikaanse foto’s hadden bekeken meer gefocust waren
op het vliegtuig in de voorgrond.

54
Q

Wat is gecontroleerd denken?

A

Denken dat bewust, opzettelijk en uit vrije wil plaatsvindt en dat
inspanning eist

55
Q

Wat is tegenfeitelijk denken?

A

Een aspect vanhet verledenmentaal veranderenzodatjejekunt voorstellen hoe
het had kunnen zijn. Van automatisch denken naar gecontroleerd denken
VB. ‘’Als ik die ene vraag goed had beantwoord, was ik wel geslaagd’’

56
Q

Wat is de functie van

tegenfeitelijk denken?

A

Het geeft ons inzicht in ons handelen, waardoor we in de toekomst een nog
betere beslissing kunnen nemen

57
Q

Wat is het nadeel van

tegenfeitelijk denken?

A

Wat-als gedachten leiden tot piekeren

58
Q

Wat is gedachten

onderdrukking?

A

Poging om alle gedachten over iets wat we zo snel mogelijk willen vergeten, te
vermijden

59
Q

Van welke processen is
gedachteonderdrukking
afhankelijk? 2x

A

• het monitoringproces → zoekt naar ongewenste gedachten, die op het
punt staan je bewustzijn binnen te dringen
• het operatingproces → een bewuste poging om jezelf af te leiden door op zoek te gaan naar iets anders om aan te denken

60
Q

Welk bewijs is er dat je
gedachten beter niet kan
onderdrukken?

A

Personen moesten elke dag iets persoonlijks opschrijven, vervolgens moesten
zij al deze gedachten 5 minuten lang onderdrukken. Vergeleken met degenen
die hun gedachten niet hoefden te onderdrukken, bleek het fysieke
immuunsysteem van de personen in de onderdrukte conditie significant
slechter te gaan functioneren.

61
Q

Wat is een barrière van

overdreven zelfvertrouwen?

A

Veel mensen lijken te denken dat hun manier van redeneren precies goed is
zoals die is, en dat het dus niet nodig is om iets bij te leren

62
Q

Wat is attributie?

A

Het vormen van een conclusie hoe iemand volgens onze waarnemingen is,
en waarom ze doen wat ze doen

63
Q

Wat is sociale perceptie?

A

De manier waarop we indruk van anderen vormen en hoe we conclusies
trekken. We gebruiken hiervoor gezichtsuitdrukkingen, manieren van
bewegen en stemgeluid

64
Q

Welk hormoon speelt een

belangrijke rol bij perceptie?

A

Oxytocine (knuffelhormoon)

65
Q

Welke bewijs is er voor het

effect van oxytocine?

A

Mensen moesten intimiteit en verwantschap herkennen. De experiment
groep kreeg een dosis oxytocine en de controlegroep een placebo. De
groep met oxytocine kon beter intimiteit en verwantschap herkennen, dan
wanneer ze dit niet hadden ingenomen.

66
Q

Wat zijn spiegelneuronen?

A

Deze neuronen worden geactiveerd als we zelf een bepaalde handeling
verrichten en anderen dezelfde handeling zien verrichten.
Spiegelneuronen lijken de basis voor ons empathisch vermogen, en zijn
betrokken bij ‘gapen werkt aantrekkelijk’.

67
Q

Hoe codeer je een emotie?

A

Uitdrukken of voortbrengen van non-verbaal gedrag, zoals glimlachen of
een klopje op iemands rug

68
Q

Wat betekent decoderen van

non-verbaal gedrag?

A

Het interpreteren van de betekenis van non-verbaal gedrag van andere
mensen, zoals de conclusie dat een klopje op de rug een uitdrukking van
minachting is en niet van vriendelijkheid.

69
Q

Wat is de functie (EP) van

emoties (non-verbaal)?

A

Het geeft ons informatie over een ander persoon. We weten of deze
gevaar proeft, voelt, ziet of hoort aan zijn gezicht. Gezichtsuitdrukkingen
van emoties zijn universeel (soort specifiek) en niet cultuurspecifiek.

70
Q

Wat zijn de zes emoties die

universeel zijn?

A

Woede, blijdschap, verrassing, angst, afschuw en verdriet

71
Q

Waarom voelen we trots en
schaamte pas later in ons leven
(vanaf jaartje of 3/4)?

A

Daarvoor moet je snappen dat bepaalde mensen een bepaalde
verwachting van je hebben en dat het niet voldoen aan dit gedrag een
bepaald gevolg heeft

72
Q

Waarom is het soms lastig om
een gezichtsuitdrukking te
decoderen? 2x

A

• vermenging van affect
• aspecten van dezelfde gezichtsuitdrukking kunnen verschillende
implicaties hebben, afhankelijk van de context, richting van de blik
(zie je hem van opzij of van voor)

73
Q

Wat houdt vermenging van

affect in?

A

Een gelaatsuitdrukking waarin een deel van het gezicht de ene emotie uitdrukt,
terwijl een ander deel van het gezicht een andere emotie uitdrukt

74
Q

Wat houdt de manifestatieregel

in?

A

Cultuurbepaalde regels over welke non-verbale gedragingen gepast zijn om te
laten zien.

75
Q

Wat zijn voorbeelden van

manifestatieregels? 3x

A

• oogcontact (westerse cultuur, Arabieren: iemand die niet doet wordt
beschouwd als ontwijkend; andere culturen: respectloos)
• persoonlijke ruimte (Zuid-Amerika en Zuid-Europa veel contact)
• hand en hoofdgebaren (oké teken: VS → prima; Japan → geld; Mexico →
seks; Brazilië → obsceen gebaar)

76
Q

Wat zijn emblemen?

A

Non-verbale gebaren met een duidelijk omschreven definitie binnen een
bepaalde cultuur, zoals opgeheven duim. Emblemen zijn niet universeel (zie
bovenstaand voorbeeld)

77
Q

Wat is thin-slicing?

A

Betekenisvolle conclusies trekken over iemands persoonlijkheid op grond van
extreem kortdurende uitingen van diens gedrag (eerste indruk)

78
Q

Wat is het bewijs voor een thinslicing beoordeling betekenisvol
is?

A

Studenten kregen een filmpje van 10 sec te zien, zonder geluid, van een docent.
A.d.h.v. het filmpje moesten ze de docent beoordelen. Deze beoordeling werd
vergeleken met de beoordeling, die de docent had gekregen van zijn studenten
aan het eind van hun trimester. Deze beoordelingen hadden een sterke
correlatie.

79
Q

Wat is het primacy effect?

A

Als het aankomt op het vormen van een indruk, beïnvloeden de eerste indrukken
die we van anderen krijgen hoe we informatie interpreteren die we later krijgen.
(Marc is ijverig, intelligent, impulsief, kritisch, eigenwijs, jaloers; Kevin is jaloers,
eigenwijs, kritisch, impulsief, ijverig en intelligent; zelfde eigenschappen andere
beoordeling)

80
Q

Welke rol spelen schema’s bij

de eerste indruk?

A

We zetten schema’s in om gaten op te vullen en om eigenschappen te koppelen
aan eerdere ervaringen. Een capabel, ondernemend persoon wordt ook gezien als
invloedrijk en dominant.

81
Q

Wat is het belief perseverance?

A

Het vasthouden aan onze eerste conclusies zelfs als nieuwe informatie het
tegendeel bewijst

82
Q

Wat is power posing ?

A

De houding die je aanneemt kan leiden tot een gevoel. Stevig achter een bureau
staan met twee handen op het bureaublad, geeft een gevoel van macht.

83
Q

Wat is een attributietheorie?

A

Het beschrijven van de oorzaken van iemands gedrag. Ze zegt vriendelijk gedag →
is ze gewoon beleefd? Meent ze het echt? Is ze enthousiast je te zien?

84
Q

Welke twee attributies heb je ?

A

Interne attributie → persoonlijkheid, attitudes, karakter

Externe attributie → omgevingsfactoren

85
Q

Wat is een voorbeeld hoe
interne en externe attributie
invloed heeft op onze
beoordeling?

A

Goed huwelijk: mijn man zeurt nooit over mijn paard, omdat hij mij mijn vrijheid
gunt (intern); mijn man was wat boos op mijn dochter, omdat hij stress heeft op
zijn werk (extern)
Slecht huwelijk: mijn man zeurt nooit over mijn paard, zodat ik ook nooit kan
zeuren over zijn activiteiten (extern); mijn man is vaak boos op mijn dochter,
omdat hij geen geduld heeft (intern)

86
Q

Wat houdt het covariatiemodel

in?

A

We verzamelen data om te bepalen hoe iemand zich gedraagt op verschillende
momenten en met verschillende doelen. (je mag de auto niet lenen van je
vriendin → leent ze wel andere dingen uit? Leent ze haar auto wel aan anderen
uit? Heeft ze al eerder geweigerd? Leent ze jouw auto wel eens?)
Je kan op deze manier een oordeel vormen over het gedrag (ze leent hem wel
aan anderen uit → jij brengt hem terug met lege tank)

87
Q

Welke drie kerntypen van
informatie onderscheidt het
covariatiemodel (Kelley)?

A
  • consensus
  • onderscheidend vermogen
  • consistentie
88
Q

Wat houdt informatie over

consensus in?

A

Hoe gedragen anderen zich ten op zichten van de stimulus
(voorbeeld: de Baas schreeuwt tegen Hanna → schreeuwen anderen ook tegen
haar of hebben ze kritiek op haar? Ja → Misschien ligt het aan Hanna haar
werkprestaties; nee → de baas is een @#%&)

89
Q

Wat houdt informatie over

onderscheidend vermogen in

A

Hoe gedraagt iemand zich ten op zichten van verschillende stimuli
(voorbeeld: schreeuwt de baas ook tegen anderen? Nee → waarom heeft hij de
pik op haar; Ja → de baas is een @#%&)

90
Q

Wat houdt informatie over

consistentie in?

A

De mate waarin het gedrag tussen één betrokkene en één stimulus hetzelfde is
onder verschillende omstandigheden en tijd
(voorbeeld: schreeuwt de baas altijd tegen Hanna ongeacht het druk is)

91
Q

Wat zijn conclusies die
getrokken worden vanuit dit
onderzoek naar het covariatiemodel?

Welke 2 uitzonderingen zijn er?

A

We zien dat mensen vaak gebruik maken van deze drie informatiebronnen (consensus, consistentie, onderscheidend vermogen), om
tot een conclusie komen. Er zijn echter twee uitzonderingen:
• bij het vormen van attributie vertrouwen we voornamelijk op infomatie
over consistentie en onderscheidend vermogen
• men beschikt niet altijd over de informatie uit alle drie de bronnen

92
Q

Wat is de fundamentele

attributiefout?

A

We hebben de neiging om gedrag toe te kennen aan persoonskenmerken. We
nemen de situatie vaak niet in overweging

93
Q

Wat is een voorbeeld van bewijs

voor deze bias (fundamentale attributiefout)?

A

Het onderzoek van de speech (speech schrijven- laten voorlezen – voorlezer
beoordelen)

94
Q

Wat is het perceptuele saillantie?

A

De informatie waarop de aandacht is gericht, bij het beoordelen van gedrag. (dit
kan letterlijk de plek zijn die je inneemt bij de observatie). Bij een onderzoek
werden twee mensen geobserveerd tijdens een vraaggesprek. Er werden om hen
heen verschillende observanten geplaatst, die allemaal een andere zicht hadden
op de geobserveerden. De observanten moesten inschatten hoeveel invloed elke
geobserveerden had tijdens het gesprek. De geobserveerde die de observanten
het beste konden zien (afhankelijke van hun plek) had volgens hen de meeste
invloed.

95
Q

Welke conclusie trekken we uit

het perceptuele saillantie?

A

Onze visuele invalshoek helpt bij het verklaren waarom de fundamentele
attributiefout zo algemeen is. We richten onze aandacht meer op de mensen dan
op de situatie omdat de situatie, omdat de situatie moeilijk waarneembaar of
herkenbaar is. We onderschatten of vergeten de invloed van de situatie

96
Q

Uit welke twee stappen bestaat
het tweedelige proces van het
maken van een attributie?

A

Een analyse van andermans gedrag wordt gemaakt door:
1. Een automatische interne attributie.
2. Daarna denken we na over de mogelijke situationele oorzaak van het
gedrag, op basis waarvan de oorspronkelijke interne attributie eventueel
kan worden aangepast.

97
Q

Ondergaan we altijd deze twee

stappen bij attributie?

A

We ondernemen deze tweede fase van het attributieproces alleen als we bewust
gas terug willen nemen en zorgvuldig willen nadenken voordat we tot een
oordeel komen.

98
Q

Wat is de zelfdienende

attributie?

A

Verklaring van eigen succes toeschrijven aan interne factoren en verklaring van
eigen mislukking toeschrijven aan externe factoren

99
Q

Wat zijn drie redenen dat we
zelfdienende attributies
toepassen?

A

• als we falen en niet het gevoel hebben onszelf te kunnen verbeteren → We
beschermen onze eigenwaarden, omdat we het in de toekomst ook niet
beter zullen doen.
• het heeft te maken hoe anderen ons zien (hoe je jezelf presenteerd) → we
willen dat anderen positief over ons denken. Door anderen te zeggen dat
het een extern probleem was houden we ons groot.
• het soort informatie dat beschikbaar is. Je haalt altijd een hoog cijfer → De
3 kan dan niet het gevolg zijn van gebrek aan vaardigheid of inzet, het lag
aan de moeilijke toets. Maar de leerkracht weet dat anderen wel een hoog
cijfer heeft gehaald, dus de toets was niet te moeilijk

100
Q

Wat houdt geloof in

rechtvaardige wereld in?

A

De aanname dat mensen krijgen wat ze verdienen. Door te geloven dat
slachtoffers zelf hebben bijgedragen aan hun lot, hoef je niet te erkennen dat
leven tot op zekere hoogte willekeurig is en dat jou dit ook kan overkomen

101
Q

Wat is de blinde-vlek-bias?

A

De neiging om te denken dat anderen ontvankelijker zijn voor attributionele
fouten dan wijzelf

102
Q
Wat is het bewijs dat nietwesterse culturen ook bij het 
beoordelen van 
gezichtsuitdrukking holistisch 
kijken i.p.v. het westerse 
analytisch kijken
?
A

Proefpersonen kregen een cartoon te zien, waarbij de hoofdfiguur blij keek. De
bijfiguren keken of ook blij of verdrietig. In de westerse culturen werd de
hoofdfiguur als blij beoordeeld. Bij niet westerse culturen werd er ook naar de
bijfiguren gekeken. Er werd de hoofd presoon als zeer blij of een beetje blij
beoordeeld.

103
Q

Wat is dispositionele attributie?

A

Het toekennen van een beoordeling aan persoonlijkheid (westerse cultuur

104
Q

Is de fundamentele
attributiefout echt
fundamenteel?

A

Er is inderdaad iets fundamenteels aan de correspondence bias. Mensen
ongeacht hun cultuur, denken bij voorkeur dispositionele over anderen
(onderzoek ‘speeches’ is ook uitgevoerd bij Aziatische cultuur met dezelfde
conclusie). Echter mensen in collectieve culturen, lijken door hun opvattingen en
ervaringen beter in staat om deze dispostionele neiging te overstijgen. Ze nemen
ook situationele informatie mee bij het maken van een oordeel

105
Q

Welke culturele verschillen zie

je bij de zelfdiende attributie?

A

Vooral in landen waarbij de cultuur niet aanmoedigt successen aan jezelf toe te
schrijven, zie je deze bias minder. Chinese studenten zochten de oorzaak van hun
succes in de omgeving, mislukkingen schrijven ze eerder aan zichzelf toe.
Zelfkritische attributies roepen bij anderen gevoelens op van sympathie en
medeleven.