T7 Vooroordelen Flashcards

1
Q

Wat verstaan we onder

stereotypering?

A

Generalisatie van een groep mensen waarin vrijwel alle leden van die
groep identieke kenmerken krijgen toebedeeld, ongeacht de
daadwerkelijke verschillen tussen de leden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe zijn de drie componenten
van attitudes en vooroordelen
met elkaar verweven?

A

• De affectieve component: emoties → mensen hebben positieve of
negatieve vooroordelen over bepaalde stereotypes. Als empathie
stijgt, verminderen negatieve vooroordelen.
• De cognitieve component: stereotypen → het creëren van
categorieën is een adaptief mechanisme van de brein
• De gedragscomponent: discriminatie → een onrechtvaardige,
negatieve en schadelijke actie die gericht is tegen de leden van een
gestigmatiseerde groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen
negatieve en positieve
vooroordelen

A

Als je wordt voorgesteld aan Elwin uit Suriname, kan je positieve of
negatieve vooroordelen hebben:
• Negatief → die luie Surinamer
• Positief → die warme hartelijke Surinamer
Over het algemeen wordt het woord vooroordelen gebruikt om de
negatieve vooroordelen aan te duiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een nadeel van positieve

vooroordelen?

A

De hele groep zou deze vooroordelen moeten bezitten en dit kan soms
verwachtingen scheppen, die er niet zijn. Aziaten in de Westerse wereld
worden gezien als hardwerkend, intelligent en ambitieus. Aziaten die dit
niet zijn hebben bezwaar tegen deze typering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het bewijs dat
vooroordelen ons beïnvloeden
om personen te beschrijven?

A

Twee groepen kregen een basketbalwedstrijd te horen. Ze moesten een
oordeel geven over Marc Flick. De ene groep kreeg een foto van een
Afro-Amerikaanse man te zien. Zij beoordeelden hem met meer
sportieve capaciteiten en dat hij een goede wedstrijd had gespeeld. De
andere groep kregen een foto te zien van een witte man. Zij
beoordeelden hem minder sportief. Zij vonden hem echter wel
bedrijviger en een harde werker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
Waarom is het lastig om iemand
te overtuigen van de positieve
kenmerken van een groep
wanneer diegene een negatieve
stereotypering hierover heeft? 2x
A

• Ten eerste is het lastig emoties te veranderen met logische
argumenten.
• Ten tweede verwerkt onze brein informatie niet op een objectieve
manier. Als we een bepaald beeld hebben van iets, zien we eerder
de gebeurtenissen die deze aanname bevestigen. We herinneren
deze informatie beter als de informatie die in tegenspraak zijn van
onze ideeën. Op die manier raken stereotypen steeds meer
bestand tegen veranderingen; er zijn immers altijd bewijzen te
vinden dat ze kloppen – zolang we willen geloven dat ze kloppen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen
vijandige seksisme en
welwillende seksisme?

A

Vijandige seksisme → beschouwen vrouwen als minderwaardig t.o.v.
mannen
Welwillende seksisme → beschouwen vrouwen als aardiger,
empathischer en zorgzamer t.o.v. mannen
Beide soorten seksisme is vernederend voor vrouwen. Welwillende
seksisme is hartelijk, maar neerbuigend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het bewijs dat we

onbewust vooroordelen hebben?

A

Politieagente, die zeiden dat ze niet discrimineerde, moesten mensen
met een wapen neerschieten. Ze kregen zwarte mensen en witte
mensen te zien, soms met een wapen, soms met een ander voorwerp in
hun hand. De zwarte mensen met een ander voorwerp werden eerder neergeschoten, dan witte met een ander voorwerp. Zwarte met een
pistool werden sneller neergeschoten dan witte met een pistool.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer worden deze
onbewuste vooroordelen
getriggerd? 3x

A

Onder normale omstandigheden kunnen personen hun vooroordelen
onderdrukken, maar
1. op het moment dat ze kwaad zijn,
2. in gevaar zijn of
3. wanneer hun eigenwaarden in het geding komt, lukt het niet meer en
brengen ze impliciete vooroordelen naar buiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn onderdrukte

vooroordelen?

A

We vinden het vaak sociaal incorrect om vooroordelen te hebben. We
proberen dan ook veelal te voorkomen dat anderen iets te weten komen
over onze vooroordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Met welke test kan je
onderdrukte vooroordelen
meten?

A

Een onderzoeksopzet om onderdrukte vooroordelen boven tafel te
krijgen, is het gebruik van een bogus pipeline. Bij deze methode wordt
proefpersonen op de mouw gespeld dat een apparaat hun attitudes
detecteert. Proefpersonen zijn daardoor geneigd om meer openheid te
geven over hun sociaal onwenselijke attitudes dan wanneer zij een
papieren vragenlijst over hun attitudes invullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn onbewuste

vooroordelen?

A

Naast onderdrukte vooroordelen bestaan er ook onbewuste

vooroordelen, waar we zelf ook geen weet van hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Met welke test kan je onbewuste

vooroordelen meten

A

De impliciete associatietest → de test meet a.d.h.v. de snelheid
waarmee mensen een gezicht (gekleurd of blank, oud of jong) kunnen
koppelen aan een positief of negatief woord (eerlijk of slecht, vreugde of
mislukking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke tegenwerpingen zijn er op

deze test? IAT

A

Sommige psychologen dat het eenvoudigweg een culturele associatie in
beeld brengt, op dezelfde manier waarop men sneller brood met boter
dan brood met ketchup zou associëren. In het algemeen is het bewijs
dat IAT-scores in verband brengt (gemeten door scores en daadwerkelijk
gedrag te vergelijken) met openlijk gedrag zwak. Dus een hoge score op
de IAT betekent niet dat je bevooroordeeld bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk bewijs is er dat selffulfilling
prophecy ook een rol speelt bij
stereotypering?

A

Afro-Amerikaanse en blanke studenten kregen een test. Aan de ene
helft van de etnische groep werd verteld dat het om een test ging die je
intellect zou beoordelen, bij de andere helft werd alleen gezegd dat het
de validiteit van test zou toets. Bij de laatste test behaalde zowel de
Afro-Amerikanen als de blanke studenten een goed resultaat. Bij de
eerste test behaalde de Afro-Amerikanen een minder resultaat in
vergelijking met de Blanke. Het was in beide gevallen dezelfde test.
Je zag ditzelfde verschijnsel optreden bij mannen en vrouwen en een
wiskundetest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke manier kan je

selffulfilling prophecy tegengaan?

A

Zelfbevestiging kan helpen bij het tegengaan van de effecten die
optreden wanneer je je gestigmatiseerd, niet gerespecteerd of
incompetent voelt. Oftewel jezelf op een realistische manier herinneren
aan je goede kwaliteiten of ervaringen die ervoor zorgden dat je je trots
en succesvol voelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom kan je je buurman niet
overtuigen van de goedheid van
Marokkanen, door hem te wijzen
op goede Marokkanen?

A

Omdat de buurman de ontkrachtende voorbeelden eenvoudigweg ziet
als ‘de uitzondering die de regel bevestigd’. Als mensen hun stereotype
al verleggen, veranderen hun opvattingen niet. Als je de buurman met
super veel voorbeelden bestookt, zal hij uiteindelijk zijn opvattingen
geleidelijk bijstellen (emotionele attitudes zijn nu eenmaal moeilijk te
veranderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke drie aspecten van het
sociale leven kunnen
vooroordelen veroorzaken?

A

• De manier waarop we ons conformeren: normatieve regels → we
conformeren ons aan de opvattingen en gedragspatronen
waarmee we opgroeien
• De manier waarop we denken: sociale cognitie → de donkere kant
van het categoriseren van informatie
• De realistische conflicttheorie → bevooroordeelde attitudes
worden versterkt door conflicten

19
Q

Wat is institutionele

discriminatie?

A

Praktijken waarbij minderheden legaal dan wel illegaal worden
gediscrimineerd op grond van etniciteit, sekse, cultuur, leeftijd, seksuele
oriëntatie of andere kenmerken. In een samenleving waarbij
institutionele discriminatie is toegestaan, waarbij het bedrijven en
andere instituties wettelijk is toegestaan of zij door de gemeenschap
worden aangezet om te discrimineren, zullen vooroordelen als deze
gezien worden als normaal.

20
Q

Hoe speelt conformisme een rol

bij vooroordelen?

A

Mensen nemen bevooroordeelde attitudes over en vertonen
discriminerend gedrag om zich te conformeren aan, of niet uit de toon
te vallen bij het heersende meerderheidsstandpunt van hun cultuur

21
Q

Welk effect heeft het niet
aanspreken van mensen op hun
vooroordelen?

A

Het is niet alleen van invloed op degene die de racistische opmerkingen
maakt en ten onrechte denkt dat geen van de andere aanwezigen
daarover valt, maar ook op de mensen die er niets van zeggen. Zij
verminderen de dissonantie door hun nalatigheid te rechtvaardigen en
vergroten daarmee de kans dat ze er ook in de toekomst het zwijgen toe
zullen doen.

22
Q

Wat is onze sociale identiteit?

A

Het deel van iemands zelfconcept dat gebaseerd is op zijn of haar
identificatie met een land, religie, politieke partij of andere sociale
affiliatie. Het geeft ons een goed gevoel om deel uit te maken van een
‘ons’.

23
Q

Wat is etnocentrisme?

A

De overtuiging dat de eigen etnische groep, het eigen land of de eigen
religie superieur is aan alle andere. (de in-group vs. de out-group)

24
Q

Wat houdt de in-group bias in?

A

Positieve gevoelens en een speciale behandeling voor mensen die we
tot onze wij-groep rekenen, en negatieve gevoelens en een oneerlijke
behandeling voor mensen buiten die groep

25
Q

Welke gevolgen hebben de ingroup bias voor discriminatie?

A

Uit onderzoek is gebleken dat de in-group bias een nog krachtiger motief
is voor discriminatie dan vooroordelen en gevoelens van vijandigheid
dat zijn.

26
Q

Wat houdt de out-group

homogeniteitsbias in?

A

De perceptie dat individuen in de out-group meer op elkaar lijken
(homogener zijn) dan in werkelijkheid het geval is, en ook meer op
elkaar lijken dan de leden van de in-group. Oftewel als je iets weet over
één lid van de out-group, heb je sneller het idee iets te weten over alle
leden van die groep.

27
Q

Wat houdt het verschijnsel

‘blaming the victim’ in?

A

Mensen die nooit slachtoffer zijn geweest van discriminatie en de
wereld als een rechtvaardige plek beschouwen, hebben de neiging om
individuen de schuld te geven van hun slachtofferrol. (Als Marokkaanse
jongeren worden beschuldigd van crimineel gedrag, zullen ze vast wel
iets gedaan hebben. Waar rook is, is vuur)

28
Q

Wat is impliciete

bevooroordeling?

A

Als een vooroordeel (een stereotype) net onder de oppervlakte ligt, is er
niet veel voor nodig om deze te activeren. Soms kan een enkele
opmerking van een ander persoon het gedrag van anderen beïnvloeden

29
Q

Wat is de realistische

conflicttheorie?

A

Het idee dat beperkte middelen leiden tot conflicten tussen groepen en
uitmonden in sterkere vooroordelen en meer discriminatie.

30
Q

Wat houdt economische en

politieke concurrentie in?

A

Als economische middelen voldoende zijn zullen we anderen (out-group)
niet ‘lastig’ vinden. Ze kunnen zelfs nuttig zijn bij werkzaamheden, die
niemand anders wil doen. Als de economie achteruitgaat en moeilijke
tijden breken aan voelen we (de in-group) zich sneller bedreigd door de
out-group. In zo’n situatie zal discriminatie jegens de out-group
toenemen

31
Q

Wat houdt de contacthypothese

in?

A

De veronderstelling dat vooroordelen verdwijnen als er sprake is van
contact tussen de groepen, waarbij beide groepen gemeenschappelijke
belangen en hetzelfde doel hebben

32
Q

Wat is het tegenbewijs dat dit zo

werkt? contactheorie

A

Toen de desegregatie werd ingevoerd in Amerika, hoopten sociale
psychologen op vermindering van vooroordelen en stijging van
eigenwaarden. Echter leidde de desegregatie vaak tot spanningen en
opschuddingen en kwam er geen verbetering van de eigenwaarde bij
Afro-Amerikaanse. Mensen blijven hun eigen cultuur opzoeken, ondanks
dat ze gemengd worden

33
Q

Aan welke zes voorwaarden
moet worden voldaan om
vooroordelen te verminderen?

A
  1. Beide kanten moeten van elkaar afhankelijk zijn om het doel te
    bereiken (wederzijdse afhankelijkheid)
  2. Beide kanten moeten een gezamelijk doel nastreven
  3. Beide kanten moeten een gelijke status hebben
  4. Beide kanten moeten elkaar in een vriendelijke, informele sfeer
    leren kennen → ze moeten met elkaar communiceren, anders
    zoeken ze toch weer de eigen groep op
  5. Beide kanten moeten contact hebben gehad met verschillende
    leden van de andere groep, niet slechts één symbolisch contact →
    anders zie je diegene die je hebt ontmoet al seen uitzondering
  6. Beide kanten moeten weten dat de sociale normen van hun groep,
    institutie en gemeente gelijkheid bevorderen en ondersteunen →
    mensen die worden gezien als rolmodel kunnen norm van een
    groep opheffen
34
Q

Wat is het jigsaw model ?

A

Een klassenopzet die bedoeld is om vooroordelen weg te nemen en het
gevoel van eigenwaarde van kinderen te vergroten door kinderen van
verschillende etniciteit in kleine groepen te plaatsen en elk kind voor het
leren van het lesmateriaal afhankelijk te maken van de andere kinderen
in de groep.

35
Q

Waarom werkt het jigsawmodel?

A

Het maakt gebruikt van coöperatieve strategieën, dit zorgt voor
ontzenuwing van de in-group en out-group. Daarnaast stimuleert
samenwerking empathie

36
Q

Wat is het bewijs dat jigsawklassen empathie bevorderen?

A

In een onderzoek bracht een groep kinderen 2 maanden door in een
jigsaw klas. Een andere groep bracht 2 maanden door in een reguliere
klas. Vervolgens kregen ze een verhaaltje te zien, waarbij ze inschatting
van het gevoel van een jongetje moesten geven. (jongetje nam afscheid
van vader bij vliegveld, postbode kwam pakketje brengen, jongetje
pakte pakketje uit, vliegtuig, jongetje moest huilen) Alle kinderen zeiden
dat het jongetje moest huilen vanwege het afscheid met zijn vader en
het vliegtuig hem daaraan herinnerde. Vervolgens werd er gevraagd wat
de postbode dacht waarom het jongetje huilde. De jigsaw kinderen
gaven het juiste antwoord. De reguliere kinderen dachten dat de
postbode wist van het afscheid

37
Q

Vooroordelen bestaan uit drie componenten.

Beschrijf kort en bondig de essentie van iedere component.

A

Vooroordelen bestaan, net als andere attitudes, uit ABC: affect, gedrag (behaviour) en cognities (zie tekstboek pp. 427-437).

Affect: de affectieve component van vooroordelen verwijst naar het soort en de sterkte van de emotie waar de attitudes mee gepaard gaan. Bij vooroordelen is sprake van ‘vijandige of negatieve attitudes tegenover een onderscheidbare groep mensen, puur gebaseerd op hun lidmaatschap van die groep.’
Gedrag (behaviour): de gedragscomponent van vooroordelen bestaat uit discriminatie. Hierbij worden mensen ten onrechte - omdat zij deel uitmaken van een gestigmatiseerde groep - negatief en schadelijk behandeld.
Cognities: de cognitieve component van vooroordelen bestaat uit stereotypen. Een stereotype is een generalisatie: een homogeen beeld waarbij aan vrijwel alle groepsleden dezelfde kenmerken worden toegedicht, ondanks de onderlinge verschillen die bestaan in de realiteit. Stereotypen kunnen al dan niet overeenkomen met de werkelijkheid en gaan over eigenschappen die als negatief of positief kunnen worden gezien.

38
Q

Wat zijn onderdrukte en onbewuste vooroordelen? Noem een manier waarop beide soorten vooroordelen kunnen worden gemeten.

A

We vinden het vaak sociaal incorrect om vooroordelen te hebben. We proberen dan ook veelal te voorkomen dat anderen iets te weten komen over onze vooroordelen. Dit noemen we onderdrukte vooroordelen. Een onderzoeksopzet om onderdrukte vooroordelen boven tafel te krijgen, is het gebruik van een bogus pipeline. Bij deze methode wordt proefpersonen op de mouw gespeld dat een apparaat hun attitudes detecteert. Proefpersonen zijn daardoor geneigd om meer openheid te geven over hun sociaal onwenselijke attitudes dan wanneer zij een papieren vragenlijst over hun attitudes invullen.

Naast onderdrukte vooroordelen bestaan er ook onbewuste vooroordelen, waar we zelf ook geen weet van hebben. De impliciete associatietest (IAT) is bedoeld om dit type vooroordelen te achterhalen. Deze test bestaat uit een sorteeropdracht waarbij wordt gekeken naar de snelheid waarmee deelnemers bepaalde beelden en woorden aan elkaar koppelen (zie tekstboek pp. 437-438). Om een indruk te krijgen van deze test, kunt u bij toepassingsopdracht 7.3 (vraag 1) zelf een IAT invullen. Let wel: de IAT is geen waterdichte methode om onbewuste vooroordelen te achterhalen. Over kritiek op de IAT leest u in de uitwerking bij toepassingsopdracht 7.3 (vraag 1).

39
Q

Beschrijf hoe de volgende begrippen zich tot elkaar verhouden:

categorisaties en stereotypen
vooroordelen en stereotypen
stereotypedreiging en selffulfilling prophecies.

A

Categorisaties en stereotypen
We besluiten hoe we op een persoon reageren, onder andere door na te gaan hoe we het gedrag van personen met vergelijkbare kenmerken in het verleden hebben ervaren. Deze manier waarop ons brein functioneert, brengt mensen onder in categorieën uitgaande van kenmerken zoals geslacht en leeftijd. Categorisatie biedt ons houvast in de complexe sociale wereld waarin we leven (zie tekstboek p. 428). Het proces van stereotypering reikt verder. Bij een stereotype worden aan vrijwel ieder groepslid dezelfde positieve of negatieve kenmerken toegeschreven. Stereotypen kunnen bruikbaar zijn als ze accuraat en gestoeld op onze ervaring zijn. Echter, stereotypen zijn onrechtvaardig en mogelijk schadelijk als we door de stereotypen geen oog meer hebben voor de individualiteit van groepsleden. Overigens zijn we geneigd om onze stereotypen te behouden. Het detecteren en onthouden van afwijkingen van onze stereotypen kost namelijk meer energie (p. 429).

Vooroordelen en stereotypen
Bij vooroordelen hanteren we ‘vijandige of negatieve attitudes tegenover leden van een onderscheidbare groep mensen, puur gebaseerd op hun lidmaatschap van die groep’ (p. 427). Vooroordelen bestaan, net als andere attitudes, uit affectie, cognitie en gedrag (pp. 427-437). De cognitieve component van vooroordelen bestaat uit stereotypen (zie ook opdracht 7.1, vraag 1, en pp. 427-430).

Stereotypedreiging en selffulfilling prophecies
Als we slachtoffer zijn van stereotypedreiging, dan zorgen onze gedachten aan een negatief stereotype over de groep waartoe we behoren voor angst en verminderd presteren (p. 443). Bij een selffulfilling prophecy speelt niet angst, maar een gedragsverwachting een centrale rol. Iemands verwachtingen van het eigen of andersmans gedrag worden bewaarheid doordat degene met de verwachting zich zodanig gedraagt dat dit ook echt gebeurd (m.a.w. ‘zelf vervullend is’, p. 440).

40
Q

Op welke manier kunnen de onderstaande factoren vooroordelen in stand houden?

de wens om aardig gevonden te worden
het geloof in een rechtvaardige wereld
concurrentie

A

De wens om aardig gevonden te worden
Mensen zijn geneigd om in te stemmen met de dominante groepsmening, ook als dat een vooroordeel is. We willen immers graag dat de groep ons accepteert (zie tekstboek pp. 446-447 over normatief conformisme).

Het geloof in een rechtvaardige wereld
Velen van ons vinden het beangstigend dat we niet kunnen voorkomen dat nare gebeurtenissen zoals discriminatie ons overkomen. Om ons tegen deze angst te beschermen, willen we graag geloven dat mensen ‘krijgen wat ze verdienen en verdienen wat ze krijgen’ (pp. 451-452). Een slachtoffer van een nare gebeurtenis heeft het daar dus volgens deze overtuiging waarschijnlijk zelf naar gemaakt (hij/zij heeft een fout gemaakt die we zelf niet zouden maken). Dergelijke beschuldigingen zijn vooroordelen. Bijvoorbeeld: ‘Een groep jongeren die vaak wordt beschuldigd van criminaliteit, is vast ook crimineel. Anders wordt dit niet over hen gezegd’ (zie de sectie Blaming the victim, pp. 450-452).

Concurrentie
Volgens de realistische conflicttheorie zorgen schaarse (financiële, politieke of aan aanzien gerelateerde) middelen voor intergroepsconflict. Wanneer we ons als in-group-leden in zo’n situatie onder druk voelen staan door de out-group, dan zijn we sterker geneigd tot vooroordelen over de out-group (pp. 454-456).

41
Q

Zijn psychologen het onderling eens over de interpretatie van de IAT? Waarom?

A

Het is goed om u ervan bewust te zijn dat psychologen het onderling niet helemaal eens zijn over de interpretatie van de test. Zo denken sommige psychologen dat de test enkel culturele associaties of stereotypen meet. Bovendien is er slechts zwak bewijs dat uitkomsten van de IAT gerelateerd zijn aan gedrag. Verder is er twijfel of de attitudes die de test detecteert wel zo onbewust zijn (zie tekstboek pp. 439-440).

42
Q

Geef voor ieder van de hierna volgende voorbeelden aan of het de gevoelscomponent, de gedragscomponent (discriminatie) of de cognitieve component (een stereotype) van een vooroordeel illustreert.

Iemand stelt dat ouderen wijzer zijn dan jongeren.
Een sollicitant wordt niet aangenomen voor een functie omdat hij daarvoor te oud zou zijn.
Een sollicitant draagt een T-shirt waardoor de vele tatoeages op zijn armen zichtbaar zijn. Nog voor het gesprek begint, heeft de HR-manager de indruk dat de kandidaat vast niet geschikt zal zijn.

A

De uitspraak dat ouderen wijzer zijn dan jongeren is een (positief) stereotype. Het is een generalisatie over ouderen, die collectief wijzer zouden zijn dan jongeren, en betreft dus cognitie (zie tekstboek pp. 428-433).

Het niet aannemen van een sollicitant omdat hij te oud zou zijn, is een voorbeeld van discriminatie, de gedragscomponent (423-437).

De HR-manager heeft een vooroordeel jegens mensen met veel tatoeages. Het concept vooroordeel hanteren sociaal psychologen vooral om te verwijzen naar ‘vijandige of negatieve attitudes tegenover een onderscheidbare groep mensen, puur gebaseerd op hun lidmaatschap van die groep’ (p. 427). Het gaat hier om de gevoelscomponent.

43
Q

Een Nederlands ICT-bedrijf levert sinds tien jaar ook diensten aan klanten in de Verenigde Staten, India en China. De meeste werknemers zijn afkomstig uit en woonachtig in Nederland, maar er wordt gestreefd naar een steeds diverser personeelsbestand. De laatste jaren worden vooral werknemers aangenomen die in de Verenigde Staten, India of China wonen en daar op locatie bij de klant werken. Hiernaast is budget beschikbaar gesteld voor internationale werkbezoeken, waarbij bijvoorbeeld ICT-ers uit China enkele weken in Nederland werken en andersom.

Helaas verloopt de samenwerking tussen de ICT-ers uit Nederland en die uit andere landen niet altijd optimaal. De HR-manager van het ICT-bedrijf merkt op dat vooroordelen een goede samenwerking regelmatig in de weg staan. In de wandelgangen heeft ze gehoord over het bestaan van uiteenlopende stereotypen. Zou zouden de ICT-ers in Nederland te direct zijn en ICT-ers in India te veel energie besteden aan het behoud van goede samenwerkingsrelaties. De vooroordelen leiden regelmatig tot conflicten over hoe er samengewerkt zou moeten worden.

De HR-manager staat voor een uitdaging. Ze denkt na over een initiatief om vooroordelen terug te dringen. Ze overweegt om een driedraagse verplichte training voor alle werknemers te ontwikkelen, getiteld ‘inclusive behavior @work’. Tijdens de training wil de HR-manager aandacht besteden aan wat inclusief gedrag op de werkvloer precies is. Bovendien wil ze benadrukken dat inclusief werkgedrag voor alle werknemers belangrijk is om via een goede onderlinge samenwerking tot een kwalitatief goed eindproduct voor de klant te komen.

Verwacht u dat het plan van de HR-manager effectief zal zijn? Licht uw antwoord toe, gebruikmakend van informatie uit hoofdstuk 13 over de voorwaarden voor het reduceren van vooroordelen door contact.

A

Het is mogelijk dat het voorstel van de HR-manager zal helpen om vooroordelen te verminderen. Het voldoet namelijk aan vijf van de zes voorwaarden voor de vermindering van vooroordelen via contact (zie tekstboek pp. 458-460).

Tijdens de training benadrukt de HR-manager een wederzijdse afhankelijkheid: werknemers hebben elkaar nodig om tot goede eindproducten te komen (voorwaarde 1, p. 458). De werknemers hebben ook een gemeenschappelijk doel: een kwalitatief goed eindproduct (voorwaarde 2, p. 459 ). De HR-manager wil dezelfde training aanbieden aan alle werknemers: hiermee benadrukt ze impliciet de gelijke status van werknemers in verschillende landen (voorwaarde 3, p. 459). Bovendien wordt gezorgd voor contact met meerdere individuen uit andere groepen (voorwaarde 5, p. 459). Verder komt tijdens de training aan bod wat inclusief gedrag op de werkvloer inhoudt. Hiermee geeft de HR-manager impliciet aan dat de organisatie inclusief gedrag als een sociale norm hanteert die gelijkheid moet stimuleren (voorwaarde 6, p. 459 ).

Het idee van de HR-manager voldoet dus aan vijf van de zes voorwaarden voor de vermindering van vooroordelen via contact: wederzijdse afhankelijkheid, een gemeenschappelijk doel, gelijkwaardige status, contact met meerdere individuen uit andere groepen, en sociale gelijkheidsnormen (pp. 458-460).

44
Q

Welk advies zou u de HR-manager geven om de effectiviteit van haar plan voor het tegengaan van vooroordelen op de werkvloer te verbeteren? Maak hierbij opnieuw gebruik van informatie uit hoofdstuk 13 over voorwaarden voor het reduceren van vooroordelen door contact.

A

U kunt in uw advies bijvoorbeeld aangeven dat de HR-manager met haar idee niet alle aangrijpingspunten benut voor het reduceren van vooroordelen met behulp van contact. Een verplichte driedaagse training betekent een formele en wellicht enigszins geforceerde setting, terwijl juist een informele setting belangrijk is. Hierin kunnen individuen uit verschillende groepen via persoonlijk contact meer over elkaar te weten komen, zoals overeenkomstige interesses (zie tekstboek p. 459).
Dat werknemers uit verschillende groepen elkaar leren kennen in een sfeer die te typeren is als ‘vriendelijk en informeel’ (voorwaarde 4, p. 459) kan bijvoorbeeld worden gestimuleerd door budget beschikbaar te stellen voor recreatieve uitjes tijdens internationale werkbezoeken.