T2 Sociale cognitie en perceptie Flashcards
De interpretatie van welke 3 emotionele expressies verschilt per cultuur?
Verrassing
Walging
Droefenis
Wat is een verklaring voor dat leugens niet te detecteren zijn?
Leugenaars verraden zich vaak met non-verbale signalen, maar mensen richten zich niet altijd op de juiste non-verbale signalen
Bijv. beter letten op trillende of hoge stem dan gezichtsuitdrukking.
Wat is priming?
Hoe lang blijven geprimede concepten toegankelijk?
Activeren van een mentale representatie om toegankelijkheid te vergroten en deze vaker te gebruiken
24 uur
Wanneer is een self-fulfilling prophecy zwak?
- Een persoon met een sterk beeld van zichzelf
- Wanneer iemand zich bewust is van de verwachting van de waarnemer
> Onderzoek liet zien dat mensen die zich bewust zijn van de negatieve verwachtingen van de waarnemer over hen, er vaak in slagen deze verwachting te weerleggen - De effecten van de self-fulfilling prophecy zijn zwakker wanneer de persoon zich meer bekommert over het afgeven van een nauwkeurige impressie dan of de interactie soepel en plezierig verloopt
NB. Deze bevinding suggereert dat wanneer mensen de verachting van de waarnemer bevestigt, deze dat vaak doet uit de wens voor sociale acceptatie en verbondenheid. Dus de self-fulfilling prophecy beinvloedt niet iedereen in gelijke mate.
Hoe krijgen we complexe impressies van mensen?
De meest complexe impressies zijn niet van mensen die we het langst kennen, maar van mensen die we in verschillende contexten hebben leren kennen.
Onderzoekers gaven eenvoudige scenario’s aan Amerikaanse en Chinese mensen, bijv. “Richard groeide op in een arm gezin, maar slaagde erin naar de universiteit te aan. Hoe waarschijnlijk is het dat hij ooit rijk wordt?”
Wie schatten de mogelijkheid van verandering hoger in? En waarom?
Chinezen.
De algemene nadruk op verandering in collectivistische culturen betekent dat mensen uit deze plaatsen meer bereid zijn dan individualisten om mensen te zien als veranderingen op fundamentele manieren, of als gelijkertijd bezittende tegenovergestelde karaktereigenschappen.
Hoe dubbelzinniger de informatie, hoe meer we geneigd zijn om te werken met schema’s.
Uw antwoord
Juist
Onjuist
Deze stelling is juist. Schema’s worden gebruikt om informatie die afwezig of onduidelijk is (‘lege plekken’), toch in te vullen. Schema’s zijn bijzonder belangrijk als we geconfronteerd worden met informatie die op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd. Ze helpen ons om de ambiguïteit te reduceren. Indien onze waarneming relatief ondubbelzinnig is, hebben we schema’s dus niet nodig om de situatie te interpreteren.
Uit het onderzoek met het fictieve personage Donald (zie tekstboek p. 62) naar toegankelijkheid en priming van schema’s blijkt dat priming alleen werkt als het schema toegankelijk maar ook toepasselijk is. Leg uit wat priming betekent en licht toe waarom toepasselijkheid van het schema belangrijk is.
Priming is het proces waarbij recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema, kenmerk of concept vergroten. Een gedachte kan pas als primer fungeren, oftewel invloed uitoefenen op onze indruk van de sociale wereld, als die zowel toegankelijk als toepasselijk is. Zo blijkt uit het onderzoek met het fictieve personage Donald dat het inprenten van positieve (bijvoorbeeld netjes) of negatieve woorden (bijvoorbeeld respectloos) die niet van toepassing waren op het gedrag van Donald, ook geen invloed hadden op de indruk die proefpersonen van hem hadden. Dit in tegenstelling tot woorden die wel van toepassing waren op het gedrag van Donald zoals zelfvertrouwen, onafhankelijk, volhardend, roekeloos, eigenwijs, afwezig en koppig.
In de onderstaande tabel vindt u een aantal definities die bij een concept horen. Elke definitie heeft een letter, en elk concept een nummer. Probeer hieronder aan elke definitie het juiste concept te verbinden door het bijbehorende nummer in te vullen.
A De om de mate waarin menselijk gedrag wordt bepaald door interne, dispositionele factoren te overschatten en de rol van situationele factoren te onderschatten.
B Zich concentreren op de context, in het bijzonder op de wijze waarop objecten zich tot elkaar verhouden.
C Het mentaal veranderen van een bepaald aspect van het verleden, zodat we ons een voorstelling kunnen maken van hoe de situatie had kunnen zijn.
D De bevinding dat positieve opvattingen over anderen waarvan bewezen wordt dat ze onjuist zijn, kunnen omslaan naar zeer negatieve opvattingen.
E Snelle beslisregels die mensen gebruiken om snel en efficiënt te kunnen oordelen.
1 = Holistische denkstijl; 2 = Fundamentele attributiefout; 3 = Tegenfeitelijk denken; 4 = Heuristieken; 5 = Bestraffingseffect; 6 = Perseveratie-effect; 7 = Eerste indrukken; 8 = Priming; 9 = Interne attributie; 10 = Externe attributie
A 2 B 1 C 3 D 5 E 4
Lees de onderstaande stellingen over denken met schema’s en metaforen. Welke stelling(en) is/zijn juist?
Stelling 1: bij automatisch denken met schema’s maken mensen gebruik van kennis uit eerdere ervaringen met gelijkaardige situaties.
Stelling 2: bij automatisch denken met metaforen is er een rechtstreeks verband tussen de metafoor en de nieuwe situatie.
Stelling 3: zowel automatisch denken met schema’s als automatisch denken met metaforen helpt ons om nieuwe situaties accuraat te beoordelen.
Alleen stelling 1 is juist.
Schema’s zijn mentale structuren waarmee we onze kennis over de sociale wereld organiseren. Deze schema’s helpen ons nieuwe situaties te begrijpen doordat we ze in verband kunnen brengen met eerdere ervaringen. Een schema over een gebeurtenis wordt ook wel script genoemd. Een script is een beschrijving van hoe een bepaalde gebeurtenis gewoonlijk verloopt, gebaseerd op eerdere ervaring.
Bij het denken met een script gebruiken mensen dus kennis over hun ervaring met situaties uit het verleden om een nieuwe, gelijkaardige situatie te begrijpen. Dit is niet zo bij het denken met metaforen. Een metafoor (bijvoorbeeld ‘vriendelijke mensen zijn warm, en onvriendelijke mensen zijn koud’), die wordt geactiveerd via bijvoorbeeld een fysieke sensatie (zoals het vasthouden van een warme kop koffie versus een koude kop ijskoffie), is van invloed op het oordeel over een totaal niet-gerelateerd onderwerp of mens. De metafoor staat dus op geen enkele manier rechtstreeks in verband met de nieuwe situatie of het nieuwe object.
Onze attributies worden onder andere beïnvloed door persoonlijke behoeften. Mensen hebben doorgaans de neiging om successen aan zichzelf toe te schrijven, maar mislukkingen te wijten aan externe factoren. Maar hoe zit dat bij mensen met faalangst? Ook hierover gaat u nadenken in deze opdracht.
Uit onderzoek weten we dat faalangstigen eerder zelfkritische dan zelfdienende attributies maken, waardoor de faalangst in stand gehouden wordt. Licht toe wat zelfkritische attributies zijn en verklaar de link met faalangst.
Zelfkritische attributies zijn de tegenhanger van zelfdienende attributies. Bij zelfkritische attributies worden verklaringen voor eigen successen toegeschreven aan externe, situationele factoren terwijl verklaringen voor eigen mislukkingen worden toegeschreven aan interne, dispositionele factoren. Ook mensen met faalangst schrijven hun successen gewoonlijk toe aan externe oorzaken (bijvoorbeeld ‘het tentamen was makkelijk’, of ‘ik had geluk vandaag’) en mislukkingen aan interne oorzaken (‘ik kan het niet’, of ‘ik ben niet slim genoeg’). Hierdoor blijft hun faalangst, namelijk een zwak geloof in het eigen kunnen en de angst om te falen, in stand. Een succeservaring leidt dan niet tot een verlaging van de faalangst, aangezien het succes extern geattribueerd wordt.
Als je docenten vraagt, wie van hun leerlingen het beste zijn in wiskunde, zullen de meeste leerlingen die ze noemen waarschijnlijk van het mannelijke geslacht zijn. Veel leerkrachten, ook als ze zelf vrouw zijn, menen dat jongens beter zijn in wiskunde dan meisjes (Jussim & Eccles, 1992). Ouders hebben soortgelijke opvattingen over de talenten van hun kinderen, evenals adolescenten over zichzelf (Catsambis, 1999; Raety, Vaenskae, Kasanen, & Kaerkkaeinen, 2002; Yee & Eccles, 1988). De opvattingen over de talenten van jongens en meisjes voor bètavakken zijn uitermate hardnekkig.
Hoewel in de praktijk deze opvattingen niet correct hoeven te zijn, lijken ze toch vaak uit te komen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat leerkrachten meer uitleg geven aan jongens als ze vragen hebben over wiskunde dan aan meisjes of dat ouders hun zonen meer stimuleren om zich in te zetten voor wiskunde dan hun dochters.
Van welk sociaal-psychologisch effect zou hier sprake kunnen zijn?
Dit zou het gevolg kunnen zijn van een selffulfilling prophecy. Het zou kunnen dat leraren en ouders jongens anders tegemoet treden dan meisjes, op een manier die ervoor zorgt dat hun verwachtingen uitkomen.
De oorzaak van het ontstaan van een selffulfilling prophecy kan een schema (of script) zijn. Licht dit toe aan de hand van het voorbeeld van (de verwachtingen van) de prestaties van jongens en meisjes in bètavakken.
De oorzaak van het ontstaan van een selffulfilling prophecy kan een schema (of script) zijn. Licht dit toe aan de hand van het voorbeeld van (de verwachtingen van) de prestaties van jongens en meisjes in bètavakken.
Geef zelf een voorbeeld van een selffulfilling prophecy in de financiële wereld.
Hieronder vindt u drie mogelijke antwoorden, maar er zijn natuurlijk andere antwoorden mogelijk.
Als een gezaghebbende krant schrijft dat een fonds in waarde zal stijgen, kan dat ertoe leiden dat de vraag naar dat fonds toeneemt. Het gevolg is dat de waarde inderdaad stijgt.
Als de minister van Financiën waarschuwt dat het slechter zal gaan met de economie, is het goed denkbaar dat mensen hun uitgaven verminderen om een financiële reserve aan te leggen voor het geval dat de voorspelling uitkomt. Als daardoor de bestedingen teruglopen, komen bedrijven in de problemen. Vertaalt dit zich in massaontslagen? Dan is de slechte tijd waarvoor de minister waarschuwde, aangebroken.
Een bankrun en een daaropvolgend faillissement van de bank kan worden veroorzaakt door de voorspelling dat de bank failliet gaat.
Stel dat je tijdens een sollicitatiegesprek een sollicitant moet beoordelen die zichzelf omschrijft als een beetje jaloers en eigenwijs maar ook ijverig en intelligent. Een tweede sollicitant die je moet beoordelen beschrijft zichzelf op een vergelijkbare manier als ijverig en intelligent maar ook een beetje jaloers en eigenwijs. Op basis van welk principe van sociale perceptie zou je een voorkeur kunnen verwachten voor één van beide kandidaten?
Beide sollicitanten omschrijven zichzelf met dezelfde kenmerken, alleen de volgorde van de kenmerken verschilt. Doordat we heel snel een eerste indruk vormen van mensen, is de kans reëel dat je een positievere indruk zal vormen van de tweede kandidaat dan van de eerste kandidaat. De eerste vermelde positieve eigenschappen van de tweede kandidaat vormen een filter die de eigenschappen die daarna genoemd worden, wegfiltert. De kenmerken jaloers en eigenwijs krijgen hierdoor een andere, meer positieve betekenis bij de tweede kandidaat dan bij de eerste kandidaat. Dit effect noemen we ook het primacy effect: wat we het eerst over iemand te weten komen, kleurt de manier waarop we erop volgende informatie opvatten.