Studies Flashcards
Singh, 1970: macht en kleine kinderen
Kinderen kregen de keuze tussen een hendelbediende machine (waarbij inspanning nodig was om snoep te verkrijgen) en een automatische snoepdispenser.
De kinderen brachten aanzienlijk meer tijd door bij de hendel, wat wijst op een voorkeur voor inspanning, mogelijk als indicatie van verlangen naar controle of macht.
Singh, 1970: macht en ratten voor voedsel
Ratten toonden een voorkeur voor een kooi waarin ze met een hendelsysteem moesten werken voor voedsel, zelfs wanneer de kooi met gratis voedsel aanzienlijk meer voeding per tijdseenheid bood, met de meerderheid die pas overstapte bij een verschil van 50% meer voedsel.
Voss en Homzie, 1970: macht en ratten voor voedsel
Ratten kozen overwegend voor een splitsing in de weg naar voedsel in plaats van een rechte route, wat wijst op een intrinsieke behoefte aan keuzevrijheid.
Leotti en Delgado, 2011: computerspel, keuzevrijheid en symbolen
Ontdekten dat deelnemers aan een computerspel met symbolen en keuzevrijheid significant meer aantrekkingskracht toonden voor de conditie met keuzevrijheid, wat suggereert dat het gevoel van keuzevrijheid aangenaam is en de tevredenheid kan verhogen, zelfs bij aanvankelijk neutrale stimuli zoals symbolen.
Watson en Ramey, 1972: baby’s en genieten van macht in hun wieg
Twee maand oude baby’s die macht hadden over de beweging van een mobiel boven hun wieg vertoonden meer bewegingen naar het einde toe, wat suggereert dat baby’s op jonge leeftijd de relatie tussen controle en beweging kunnen waarnemen, waarbij de controle over de mobiel fungeerde als een primaire versterker, mogelijk geassocieerd met een evolutionair voordeel van het zoeken naar macht voor overleving.
Glass et al., 1969: lawaaistoten met of zonder subjectieve macht
Vrouwen werden blootgesteld aan lawaaistoten tijdens een takenuitvoering, waarbij de groep met subjectieve macht over het lawaai, hoewel gevraagd om niet in te grijpen, aanzienlijk meer volhardde en betere prestaties vertoonde in concentratietaken dan de groep zonder controle over het lawaai.
Sherrod et al., 1977: gradaties van macht
Ontdekten dat toenemende gradaties van subjectieve macht over lawaai gepaard gingen met meer volharding, met volledige controle als meest bevorderlijk voor doorzettingsvermogen.
Rasinski et al., 2013: macht remedie en mate van lijden onder koud water
Ontdekten dat het ervaren lijden onder koud water verminderde wanneer deelnemers zelf de remedie mochten kiezen, terwijl de groep zonder keuzevrijheid het meeste leed en de controlegroep een tussenliggende mate van ongemak vertoonde. Dit wijst erop dat macht over de remedie invloed kan hebben op de ervaren pijn.
DeCasper en Carstens, 1981: Machtsverlies bij baby’s
Ondervonden dat baby’s een toename van negatief affect (huil- en onrustig gedrag) wanneer ze macht over de controle van muziek verloren, wat suggereert dat machtsverlies over aangename prikkels als een primaire straf voor baby’s kan fungeren.
Crombez et al.,: machtverlies bij volwassenen
Ontdekten dat deelnemers die eerst macht hadden over het vermijden van elektrische schokken en vervolgens machtsverlies ervoeren, significant meer angst voor de schokken vertoonden en meer pijn ervaarden in vergelijking met deelnemers die vanaf het begin geen controle hadden over de schokken.
Maier en Seligman, 1976: honden in een shuttlebox (aangeleerde machteloosheid bij honden)
Honden werden, na blootstelling aan oncontroleerbare schokken, trager in het aanleren van reddend gedrag in een shuttlebox, wat de aangeleerde machteloosheidstheorie ondersteunt. Leergedrag verwijst naar het vermogen van de honden om het verband tussen het gedrag van het vermijden van de schokken en de positieve uitkomst (stopzetten van de schok) te begrijpen en aan te leren.
DeCasper en Carstens, 1981: Machtsverlies bij baby’s (aangeleerde machteloosheid bij baby’s)
Toonde aan dat baby’s na een ervaring van machteloosheid tegenover een appetitieve prikkel (de zang) niet meer leerden om die prikkel tot stand te brengen.
Hiroto en Seligman, 1975: Lawaaistoten en anagrammentaak (aangeleerde machteloosheid bij volwassenen)
Ondervonden dat bij studenten na blootstelling aan lawaaistoten, vergelijkbaar met de resultaten bij honden, dat de groep zonder controle aanzienlijk langer deed over en meer fouten maakte bij een anagrammentaak, wat wijst op de invloed van ervaren macht over een aversieve prikkel op leergedrag bij volwassenen.
Ader en Tatum, 1963: elektroden aan het been en een drukknop
De deelnemers kregen elektrische schokken en een drukknop om de schok te stoppen. In de alleen-conditie leerden deelnemers snel adaptief gedrag, maar in de sociale conditie, waar een ander aanwezig was zonder drukknop, vertoonden ze aanzienlijk langzamere verwerving van dit gedrag, wat duidt op sociale inhibitie, waarbij de aanwezigheid van anderen het adaptieve gedrag belemmerde.
Pessin, 1933: Vanbuiten leren
De deelnemers in de sociale conditie, waarbij de onderzoeker hen observeerde terwijl ze 3-letterwoorden van buiten leerden, bleken meer herhalingen nodig te hebben dan deelnemers in de alleen-conditie, wat wijst op het fenomeen van sociale inhibitie waarbij de aanwezigheid van anderen het leerproces belemmert.
Allport, 1920: Inbeelden en opschrijven
Deelnemers werden gevraagd om associaties zo snel mogelijk op te schrijven. In een sociale conditie, waar anderen aanwezig waren, presteerden deelnemers beter, aangegeven door een verbeterde score in het intellectuele aspect van het opschrijven van associaties, wat duidt op sociale facilitatie.
Allee en Masure, 1936: sociale inhibitie bij parkieten
Parkieten vertoonden sociale inhibitie, waarbij individuele parkieten sneller naar de appetitieve omgeving gingen dan parkieten die zich in groepen bevonden, wat wijst op een remming van gedrag in aanwezigheid van anderen.
Chen, 1937: zandverplaatsing bij mieren
Mieren bleken sneller zand te verplaatsen bij nestbouw wanneer ze samenwerkten in groepen, maar vertoonden ze opnieuw een vertraging wanneer ze weer individueel werkten, wat wijst op sociale facilitatie in de context van zandverplaatsing.
Zajonc, Heingarter, Herman, 1969: leren en performantie bij kakkerlakken
Bij kakkerlakken werd zowel sociale inhibitie als facilitatie vastgesteld, waarbij de snelheid van ontsnapping werd beïnvloed door verschillende omstandigheden, zoals de moeilijkheid van de taak en de aan- of afwezigheid van andere kakkerlakken. Gemakkelijke taak ging sneller dan moeilijke en dus sociale inhibitie en facilitatie aangetoond.
Schmitt, Gilovich, Goore, Joseph, 1986: leren en performantie bij mensen met gegevens invullen
Deelnemers werden gevraagd gegevens in te vullen, eerst een makkelijke en daarna een moeilijke taak. In de aanwezigheid van een publiek verbeterden de prestaties bij de makkelijke taak (sociale facilitatie), maar verslechterden bij de moeilijke taak (sociale inhibitie).
Zajonc en Sales, 1966: Turkse woorden experiment
Deelnemers spraken vaker woorden uit die ze vaker hadden gehoord, vooral in sociale omstandigheden, waarmee de voorspelling van een verhoogde uitbrengingskans van dominante responsen in sociale situaties wordt ondersteund.
Chapman, 1972: studie naar activatie dominante respons bij kinderen
In het onderzoek van Chapman (1973) luisterden 7-8-jarige kinderen naar een grappig liedje in verschillende sociale situaties, waarbij de dominante respons (lachen) het meest tot uiting kwam in de aanwezigheid van een coactieve ander.
Martens, 1969: Arousal adhv PSI
Het onderzoek naar fysiologische activiteit (Martens, 1969) gebruikte de Palmar Sweat Index (PSI) en bloeddrukmetingen om de voorspelling te testen dat de aanwezigheid van anderen de fysiologische activiteit verhoogt, waarbij sociale situaties resulteerden in hogere PSI-metingen.
Cottrell et al., 1968: variant Turkse experiment
Er werd aangetoond dat de aanwezigheid van niet-toekijkende anderen geen effect had op sociale activering, sociale facilitatie of inhibitie, wat suggereert dat mere presence niet voldoende is en Cottrell ‘evalution apprehension’ introduceerde als een mogelijke verklaring.
* Kritiek: De ‘alleenconditie’ in het onderzoek was niet echt alleen; de onderzoeker was ook aanwezig.
* Noodzaak voor vervolgonderzoek met echte alleenconditie en mere presence zonder evaluatievrees.
Bell, Loomis en Cervone, 1982: Arousal a.d.h.v. bloeddruk
Sociale facilitatie werd geobserveerd, waar deelnemers in een sociale omgeving hogere bloeddruk vertoonden dan wanneer ze alleen waren, en deze fysiologische reactie medieerde het effect van de sociale situatie op de prestaties.
Asch, s.d.: ‘visuele-perceptie opdracht’ als dekmantel
In het experiment van Asch kregen deelnemers de taak om de lengte van lijnstukken te beoordelen. Ze werden geplaatst in een groep met pseudo-deelnemers, die instructies hadden om doelbewust foutieve antwoorden te geven. Ondanks de eenvoud van de taak volgden echte deelnemers soms de foutieve meerderheid in cruciale situaties, waarbij 1/3 van de deelnemers onjuiste antwoorden gaf. Dit suggereert dat deelnemers verrassend vaak niet-autonome keuzes maken, wat de interpretatie van Asch’s impliciete beïnvloeding beperkt.
Hoefler-Nissani, 1992: status van proffen op het spel
Gedoctoreerde natuurwetenschappers gaven in een onderzoek de voorkeur aan foutieve methoden voorgeschreven in een leerboek, zelfs als ze de fouten opmerkten, omdat hun imago als wetenschapper op het spel stond en ze neigden naar conformiteit met de meerderheid.
Asch, s.d.: omgekeerd paradigma van Asch
In het omgekeerde paradigma van Asch, waarbij één pseudodeelnemer opzettelijk fouten maakt en de echte deelnemers dit herkennen, toont het onderzoek aan dat de minderheidspersoon wel invloed heeft op het sociaal gedrag van de meerderheid, zowel door verbazing en uitlachen als door een gevoel van machteloosheid tegenover de meerderheid.
Moscovici et al., 1969: Minderheidsinvloed kleurentest
In het onderzoek over minderheidsinvloed op kleurperceptie, plaatste Moscovici et al. vrouwelijke studenten in groepen, waarbij twee van de zes deelnemers pseudodeelnemers waren. In de eerste studie gaven consequent ‘groene’ pseudodeelnemers, die afweken van de correcte antwoorden, deelnemers aanleiding tot twijfel en resulteerden in 8.5% van de gevallen in overname van het foute antwoord ‘groen’. In de tweede studie, waar niet-consequente minderheden wisselende antwoorden gaven, was de beïnvloeding lager, met slechts 1.25% van de gevallen waarin deelnemers het foute antwoord ‘groen’ overnamen. Toont aan dat de consistentie van de minderheid een cruciale factor is bij minderheidsinvloed, waarbij een consequente minderheid aanzienlijk meer invloed uitoefent op het oordeel van de meerderheid dan een niet-consequente minderheid.
Finaal vooronderzoek Milgram
Milgram ontwikkelde een schokparadigma waarbij deelnemers moesten beslissen of ze elektrische schokken zouden toedienen aan een medemens in een leertaak, resulterend in een verontrustend hoog percentage deelnemers dat bereid was schokken toe te dienen, ondanks de ethische implicaties.