hoofdstuk 4 Flashcards
mentaliteit
attitude ten opzichte van een thema gedeeld door een meerderheid binnen een samenleving.
attitude
evaluatieve houding tegenover een attitudeobject, bestaande uit cognitief en affectief aspect.
cognitief
descriptieve kennis over attitudeobject, wat men erover weet of denkt te weten.
affectief
positieve of negatieve gevoelens die attitudeobject bij individu oproept.
vooroordelen
attitudes tegenover mensen die oordeel vellen over groepsleden en voorbijgaan aan individuele kenmerken
positieve attitudes
aantrekkelijkheid, gehechtheid
subjectieve norm over gedrag (sociale norm)
welk gedrag anderen wenselijk lijken te achten, in functie van hoeveel belang het handelend individu geeft aan mening van anderen
subjectieve macht
mate waarin men denkt gedrag naar eigen wens te kunnen uitbrengen en hindernissen te kunnen overwegen.
wat toont het onderzoek Wicker,1969
problematische relatie zelfbeschrijving en niet-verbaal gedrag na analyse van tientallen studies
leugenschaal, sociaal wenselijkheidsschaal
vragen of stellingen over gedragingen die men heel (on)wenselijk vindt, maar die weinigen consequent wel/niet vertonen.
bogus pipeline
onderzoek waarbij mensen in de waan worden gebracht dat onderzoekers middelen hebben om na te gaan of men de waarheid spreekt.
impliciete attitude
men realiseert zich niet dat het deze attitude heeft
expliciete attitude
men is zich van attitude bewust.
signaalleren
- neutrale prikkel komt simultaan voor met betekenisvolle prikkel/ gebeurtenis
- eerder neutrale prikkel wordt betekenisvol => voorwaardelijke prikkel; men gaat bepaalde gebeurtenis voorspellen adhv voorkomen van deze voorwaardelijke prikkel.
- hondje Pavlov
evaluatief leren
- neutrale prikkel krijgt evaluatieve betekenis doordat deze regelmatig samengaat met betekenisvolle gebeurtenis.