Stampvragen alle onderwerpen Flashcards

1
Q

Wat zijn de verschillen tussen een enkelvoudig, meervoudig, niet-gemengd enkelvoudig, niet-gemengd meervoudig en een gemengd meervoudig geschil?

A

Een enkelvoudig geschil is een geschil waarbij één kwestie aan de orde is, bij een meervoudig geschil meerdere kwesties. Een niet-gemengd enkelvoudig geschil is een geschil waarbij iemand een standpunt inneemt en de ander neutraal is. Een niet-gemengd meervoudig geschil betreft een positief standpunt ten opzichte van twee of meer proposities, als iemand ook een mening heeft over het meervoudige geschil, wordt dit een gemengd meervoudig geschil genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen strijdige en contraire proposities?

A

Proposities die niet tegelijk waar kunnen zijn, worden strijdig genoemd. Als ze tegelijk onwaar kunnen zijn, zijn ze contrair.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat houden drogredenen in?

A

Drogredenen zijn overtredingen van de regels die samen de ideale gang van zaken in een discussie beschrijven, hierbij wordt de bewijslast ontdoken. Voorbeelden hiervan zijn verschuiving van de bewijslast en de stroman.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op welke manier verschillen een enkelvoudige, cumulatief nevenschikkende en complementair nevenschikkende argumentatie van elkaar?

A

Een enkelvoudige argumentatie bevat vaak twee argumenten, waarvan een impliciete. Een cumulatief nevenschikkende argumentatie bevat een argument die het andere argument kracht bijzet. Een complementair nevenschikkende argumentatie heeft een hoofdargument en een complementair argument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe verschilt deductieve argumentatie van inductieve argumentatie?

A

Deductieve argumentatie is aan de orde bij bijvoorbeeld een onderschikkende argumentatie, hierbij is het onmogelijk dat het ondersteunde argument wel waar is en het hoofdargument niet. Inductieve argumentatie kan alleen een zekere waarschijnlijkheid verlenen aan een standpunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn normen en waarden en hoe worden deze samen genoemd?

A

Normen oordelen over wat wel of niet mag. Waarden verwijzen naar iets wat belangrijk gevonden wordt. Een moraal is een stelsel van normen en waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen morele, immorele en a-morele uitspraken?

A

Een uitspraak met een te onderbouwen moreel is een morele uitspraak, een uitspraak met een moeilijk of niet te onderbouwen moreel is een immorele uitspraak en een uitspraak zonder een enkele vorm van een moreel is een a-morele uitspraak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt het funderingsprobleem in?

A

Het funderingsprobleem houdt in dat het onmogelijk lijkt om tot een perfecte fundering te komen voor ethische stellingnamen, omdat normen onderbouwd worden met nieuwe normen, die dan ook weer onderbouwd moeten worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn oplossingen voor het funderingsprobleem?

A

Een oplossing voor het funderingsprobleem kan subjectivisme zijn. Een voorbeeld hiervan is het emotivisme, dat stelt dat morele uitspraken, uitdrukkingen zijn van gevoel. Een andere oplossing is om de scheidslijn tussen norm en feit soepeler te maken. Zo wordt gezocht naar een tussenweg tussen objectivisme en relativisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kan een tussenweg tussen objectivisme en realisme tot stand komen?

A

Deze tussenweg ontstaat door de waarden vrijheid, authenticiteit en geluk aan te hangen. Vrijheid heeft instrumentele waarde: als instrument om een doel te bereiken, en intrinsieke waarde: onafhankelijk van de gevolgen die de vrijheid heeft. Authenticiteit houdt in dat mensen hun eigen keuzes kunnen maken, beïnvloed door de eigen identiteit. Geluk betreft het gevoel dat ontstaat bij het bezitten van deze waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen de ethiek van Kant en het utilitarisme?

A

De ethiek van Kant, stelt dat bepaalde plichten onafhankelijk zijn van de specifieke gevolgen van handelingen en legt de nadruk op principes die aan handelingen ten grondslag liggen. Het utilitarisme daarentegen stelt dat de beste uitkomst van een keuze, de uitkomst is die zal leiden tot het meeste geluk en legt de nadruk daarmee op de consequenties van handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houden het solipsisme en het other minds-vraagstuk in?

A

Volgens het solipsisme bestaat alleen het eigen bewustzijn, alles buiten ons is dan ook niet anders dan een voorstelling in het eigen bewustzijn. Het other minds-vraagstuk richt zich op de vraag of andere organismen ook bewustzijn hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is vrije wil en hoe verschilt de mens hierin van dieren?

A

Vrije wil houdt in dat we onze eigen keuzes kunnen maken. Mensen hebben spontaniteit die dieren niet hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe is zelfreflectie te beschrijven in termen van de hiërarchische structuur van de wil?

A

Een belangrijk kenmerk van bewustzijn en vrije wil is zelfreflectie. Hierbij beoordeel je de wenselijkheid van je eigen wensen. In de hiërarchische structuur van de wil betreft deze beoordeling het verlangen van de tweede orde. Het verlangen van de eerste orde is het hebben van de wens zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke relatie heeft zelfbepaling met bewustzijn en vrije wil?

A

Bewustzijn en vrije wil hebben een relatie met zelfbepaling. Bij zelfbepaling wordt de inhoud van onze vrije wil, het gedrag, de eigenschappen van het object en de positie ten opzichte van dat object bepaald. Iedereen heeft een zelfbepaling en zelfbepalingen van een individu hangen af van die van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn belangrijke eigenschappen die iemand tot een persoon maken?

A

Opvoedbaarheid is een belangrijke eigenschap die iemand tot een persoon maakt. Om een persoon te identificeren moet je iemand kunnen heridentificeren. Daarnaast worden aan een persoon persoonlijke eigenschappen toegeschreven die hem menselijk maken. Ook wederkerigheid is hierbij belangrijk.

17
Q

Welke twee stromingen bestaan er binnen de epistemologie en wat houden ze in?

A

De epistemologie (alles rondom het onderzoeken van kennis) heeft twee stromingen: het rationalisme en het empirisme. Rationalisten willen de axioma’s (wiskundige uitgangspunten) van de mensheid vaststellen, zodat daar theorama’s (stellingen) uit afgeleid kunnen worden. Het empirisme stelt de dat waarneming een bron van kennis is.

18
Q

Welke twee onderscheiden maakte Kant met zijn kentheorie?

A

Kant probeerde met zijn kentheorie empirisme en rationalisme te verzoenen. Hij vroeg zich af of kennis voorafgaand aan ervaring mogelijk is. Hij maakte onderscheid tussen a priori kennis: kennis onafhankelijk van ervaring, en a posteriori kennis: wat we door zintuigen vaststellen. Ook is er onderscheid tussen analytische uitspraak: informatie ligt besloten in de definitie, en synthetische uitspraak: uitspraak over iets buiten de definitie.

19
Q

Hoe verschilt het fundamentalisme van het coherentisme?

A

Het fundamentalisme gaat ervan uit dat kennis een fundament heeft, kennis wordt gebouwd uit enkele bouwstenen. Het holisme/coherentisme gaat er echter van uit dat kennis een spinnenweb is, waarbij sommige aspecten belangrijker zijn dan andere, maar alle onmisbaar.

20
Q

Wat is het verschil tussen de afbeeldingstheorie en de instrumentele betekenistheorie?

A

Volgens de afbeeldingstheorie heeft een uitspraak betekenis, omdat deze de stand van zaken in de werkelijkheid afbeeldt. De instrumentele betekenistheorie stelt echter dat je met een uitspraak ook kunt bevelen, vragen, enz.

21
Q

Wat houdt de naturalistische epistemologie in?

A

Naturalistische epistemologie is de opvatting dat het onmogelijk is om eerst een filosofische theorie te ontwikkelen, die vervolgens als fundament zal dienen. Echter, de epistemologie vervult niet alleen een beschrijvende rol, maar kan ook richtlijnen verschaffen, hoewel geen absolute normatieve richtlijnen, deze zullen hypothetisch zijn.

22
Q

Wat houdt Darwins theorie van natuurlijke selectie in?

A

Darwin was de eerste die empirisch bewijs verzamelde. Hij ontdekte dat natuurlijke selectie de drijfveer van het evolutieproces was. Alleen populaties met een voordelige variatie overleven.

23
Q

Wat houdt het logisch positivisme in en het daarbij behorende verificatieprincipe?

A

De groep filosofen Wiener Kreis ontwikkelde het logisch positivisme. Daarin werd onderscheid gemaakt tussen analytische en synthetische uitspraken. Onderscheid tussen zinvolle en zinloze synthetische uitspraken werd gemaakt met behulp van het verificatieprincipe: een uitspraak is alleen betekenisvol als het empirisch geverifieerd kan worden.

24
Q

Welke redenen leidden tot de ondergang van het logisch positivisme?

A

Het logisch positivisme ging ten onder doordat het verificatieprincipe te rigoureus was, weinig uitspraken voldeden hieraan. Ten tweede was er een groeiend besef dat wetenschap niet uit neutrale objectieve feiten kan worden opgebouwd, die bestaan niet.

25
Q

Wat is falsifieerbaarheid?

A

Popper stelt dat het onderscheid tussen wetenschap en pseudowetenschap falsifieerbaarheid is. Een wetenschappelijke theorie is falsifieerbaar, er kan nagegaan worden of de theorie onwaar is. Theorieën die dit proces doorstaan worden gecorrobeerde (bekrachtigde) theorieën genoemd.

26
Q

Wat bedoelde Kuhn met een paradigma en wat was het doel ervan?

A

Kuhn stelt dat pas over feiten en problemen gesproken kan worden als alle wetenschappers over een gemeenschappelijk denkkader beschikken: een paradigma. Vanaf dan is het mogelijk collectieve wetenschap te bedrijven.

27
Q

Welke twee conclusies trok Kuhn met betrekking tot paradigma’s?

A

Kuhn stelde dat paradigma’s niet rationeel te reconstrueren zijn. Daarnaast stelde hij dat verschillende paradigma’s incommensurabel (overenigbaar) zijn, omdat ze verschillende werelden brengen.