Spreekvaardigheden Flashcards

1
Q

Wat is het doel van vragen stellen?

A
  1. Interesse tonen
  2. Gerichte info te weten komen
  3. De ZV kan zich duidelijk en volledig uitdrukken
  4. Controle of de boodschap goed begrepen is
  5. Basishouding van gedeelde verantwoordelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de voorwaarden voor een goede vraag?

A
  1. Begrijpbaar en kort
  2. Geen vraag met een antwoord in zich
  3. Vraag past bij het gespreksonderwerp
  4. Geen dubbele vragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Som de verschillende soorten vraagstelling op.

A
  1. Gesloten vragen
  2. Open vragen
  3. Exploratieve vragen
  4. Confronterende vragen
  5. Retorische vragen
  6. De boemerangvraag
  7. Voorwaardelijke vragen
  8. Samenvattende vragen
  9. Samengestelde vragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Er zijn 3 soorten gesloten vragen, som ze op.

A
  1. Ja - nee vragen
    –> enkel 2 antwoorden mogelijk, kan wel gevolgd worden met een open vraag.
  2. Of - of vragen
    –> keuze voorleggen
  3. Suggestieve vragen
    –> De ontvanger wordt als het ware een antwoord opgelegd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer worden gesloten vragen gebruikt?

A
  1. Wanneer de gesprekspartner rond de pot draait
  2. Snel en doeltreffend specifieke info nodig
  3. Provoceren van de gesprekspartner
  4. Hulp bij een verlegen gesprekspartner
  5. Opener bij een gesprek
  6. Voeren van een luchtig gesprek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg uit wat “open vragen” zijn.

A
  1. Vragen die vaak met ‘hoe - wat - waarom - welke - waarover,…‘beginnen. Het zijn vragen die niet met een werkwoord beginnen.
    –> feiten, mening, gevoelsvragen, ervaring, intenties, beweegredenen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Let op met waarom-vragen, waarom?

A

Het kan de ontvanger het gevoel geven zich te moeten verantwoorden, zich defensief op te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn exploratieve vragen?

A

Het zijn meestal open vragen die een vervolg zijn op een openingsvraag.
–> E-ex vraag
–> E-in vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg het principe van de E-ex vraag uit.

A

Wanneer vragen worden gesteld die in de breedte exploreren (Bv: openingsvraag gaat over de studies, E-ex vraag over het kotleven).
–> Vaak gebruikt om een nieuw onderwerp aan te snijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg het principe van de E-in vraag uit.

A

Het gaat om vragen die in de diepte gaan doorvragen.
–> bij tegenstrijdige en vage antwoorden + eigen foute interpretaties beperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt verstaan onder confronterende vragen?

A

Een suggestieve vraag die de gesprekspartner confronteert met een inconsequentie.
–> Inconsequentie + een open vraag.
(bv. Daarnet zei je A, nu zeg je B, dit spreekt voor mij tegen. Hoe zie jij dat?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer worden retorische vragen vooral gebruikt?

A

Deze worden vooral gebruikt tijdens presentaties en redevoeringen.
–> geen antwoord verwachtende, antwoord zit al in de vraag verwerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat wordt verstaan onder de boemerangvraag?

A

De vraag wordt teruggekaatst naar de zender. (bv. de zender zit in een bepaalde situatie en vraagt raadt ‘wat zou je zelf doen?’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt een voorwaardelijke vraag in?

A

Dit is een vraag die begint met een hypothese (wat als…) gevolgd door een open of gesloten vraag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Omschrijf de ‘samenvattende vraag’.

A

Via vraagvorm wordt er gestructureerd en gestuurd wat aan bod is gekomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt een samengestelde vraag in?

A

Het is een combinatie van verschillende vragen.
–> niet aangewezen (er wordt geantwoord op de makkelijkste vraag).

17
Q

Leg in eigen woorden uit wat de flessenhalsstructuur is.

A

Er wordt begonnen met een gesloten vraag om het onderwerp te specifiëren, daarna open vragen.
–> exploratie feitelijke info krijgen
–> belevingswereld van ZV in kaart brengen.

18
Q

Leg in eigen woorden uit wat de trechterhalstructuur is.

A

ZV krijgt de ruimte om zijn/haar verhaal te doen.
Er wordt gestart met open vragen, daarna gesloten vragen.

19
Q

Wat is het voordeel van open vragen?

A
  1. ZV krijgt de kans een meer volledig verhaal te doen
  2. Geen kruisverhoorgevoel
  3. Langere antwoorden = zorgverlener krijgt meer tijd om te focussen op onduidelijkheden
  4. Een correctere probleemformulering
  5. Participatie van de ZV wordt bevorderd
20
Q

Wat verstaan we onder “overgang markeren” en hoe wordt dit aangepakt?

A

Wanneer we een bruggetje gaan maken van het ene onderwerp naar het andere in bv. een anamnesegesprek
Door:
- Samenvatting te maken en aftoetsen
- Aankondiging nieuwe deel
= Structuur wordt zichtbaar en herkenbaar.

21
Q

Wat is het belang van samenvatting?

A

Het heeft als functie om samen met de gesprekspartner te bekijken of er vorderingen zijn in het gesprek.
–> Nagaan of het/de doel(en) zijn bereikt.

22
Q

Waarom vinden velen samenvatten moeilijk?

A
  1. Er moet een keuze gemaakt worden in wat het belangrijkste is.
  2. Er moet een duidelijke kapstok zijn.
23
Q

Licht het fenomeen “focussen” toe.

A

= richten op het doel of het onderwerp
1. Professioneel gesprek: taakaspect + rationeel gesprek

24
Q

Wat is de techniek van het afkappen?

A

De naam van de ander noemen + korte samenvatting + richtvraag om terug te komen op het gespreksdoel.

25
Q

Wat betekent “de deurknop-in-de-hand-vraag”?

A

Wanneer in de slotfase een emotioneel geladen vraag wordt gesteld en er geen tijd meer is om er bij stil te staan.
–> Belang van ruimte laten aan het begin en einde van een gesprek voor vraagstelling.

26
Q

Wat is het verschil tussen structureren en focussen?

A

Bij het structureren wordt gebruikgemaakt van de structuur van het gesprek (bij een anamnesegesprek niet hetzelfde als bij een emotioneel adviesgesprek)

27
Q

Wat is structureren binnen een gesprek?

A

Er wordt teruggekeerd naar de hoofdlijnen van het gesprek

28
Q

Uit wat bestaat ieder gespreksmodel?

A
  1. Inleiding
  2. Kern
  3. Afronding
29
Q

Wat wordt er in de inleiding van een gesprek besproken?

A
  1. Afspraken rond het gesprek (expliciet en impliciet)
  2. Doel van het gesprek
  3. Hoeveel tijd er wordt voorzien
  4. De inbreng van de gesprekspartners
    –> ontstaan van vertrouwen
30
Q

Wat is het doel van schakelen?

A

De zorgverlener kan het gespreksverloop beïnvloeden, overgaan van ene niveau naar ander niveau (inhoudsniveau - procedureniveau)

31
Q

Verklaar het belang van concluderen en wanneer dit aan de orde is.

A

Een conclusie gaat verder dan samenvatten.
–> feiten, meningen, interpretaties, beelden en verwachtingen worden gecombineerd.

32
Q

Wat is metacommunicatie?

A

Er wordt gecommuniceerd over de communicatie
= Wat vonden de gesprekspartners over het verloop van het gesprek.

33
Q

Wat is de link tussen metacommunicatie en feedback geven?

A

Er wordt gecommuniceerd met Ik-boodschappen.
De zorgverlener geeft aan wat er is waargenomen, de ZV kan feedback geven