Spina bifida & CP Flashcards

1
Q

types spina bifida

A

neurale buisdefecten

  1. spina bifida occulta
    - afwijking van wervelzuil
    - geen uitpuilingen
    - minimale tekenen aan buitenkant
  2. meningocele = uitpulint van vlies
  3. myelomeningocele = ook uitpuilingen van zenuwweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vorming van neurale buis

A
  1. vorming vanaf dag 20 vanuit mesoderm
  2. sluiting
    - begin centraal
    - naar distaal & proximaal
    - op dag 28 volledig gesleten
  3. defecten
    - distale & proximale sluiting = evenveel
    - proximale sluiting = anencephalie = prematuur sterven
    - geboren kinderen = vooral lumbaal & sacrale problemen
    - dorsaal > ventraal = ook moeilijk te zien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

omgevingsrisicofactoren spina bifida

A
  1. maternele ziektes
    - diabetes
    - obesitas
    - koorts
  2. maternele voeding
    - vitamine A tekort of intoxicatie
    - foliumzuur tekort = meest frequente & kan op ingespeelt worden
    - myo-inositol tekort
    - zink tekort
  3. blootstelling aan teratogenen
    - alcohol
    - anti-epileptica vb: valproaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

genetische factoren spina bifida

A
  1. prevalentie
    - 1/1000
    - kans op 2e kind met neurale buis pathologie = 2,5-4%
    - kans op 3e kind = 6-10%
  2. spina bifida occulata
    - 15% van moeders
    - 25% van vaders
    - 5% van controles
  3. syndromen = 10% spina bifida
    - delete 22q11
    - waardenburg-syndroom
    - X-gebonden vorm
    - 2-10% met defect heeft chromosoom defect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

symptomen van spina bifida

A
  1. niveau van uitval
    - laatste niveau dat nog intact is
    - sensibel niveau ≈ motorisch niveau
    - neonataal testen van sensoriek om algemene diagnose te stellen
  2. systeemziekte
    - motorische beperkingen
    - sensibele uitval
    - continentieproblematiek = meest frequent door S2-4 innervatie = eerste dat aangedaan is
    - seksuele dysfunctie
    - cognitief
  3. andere
    - esthetische letsel & beharingsvlek op rug
    - secundaire problemen door hypertensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

motorische beperkingen bij spina bifida

A
  1. S2-S4 = normale gang, soms steunzolen nodig
  2. L5-S1 = stappen met enkel braces, soms krukken nodig
  3. L4
    - korte afstand stappen met enkel braces of braces tot aan de knie
    - rolstoel voor langere afstanden
  4. L2-L3
    - technisch stappen met braces tot boven knie/heup
    –> enkel binnenshuis voor korte afstanden
    - rolstoel noodzakelijk
  5. T12-L1
    - kind thuis soms stappen met braces tot boven de heup
    - verkiezen rolstoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cognitieve symptomen spina bifida

A
  1. symptomen
    - epilepsie
    - IQ daling = 80
    - psychologische weerslag van aandoening
  2. risicofactoren van mentale retardatie
    - prenatale hydrocefalie = hersenmassa < 60%
    - onderbroken wervelboog hoger dan L3
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

alarmsignalen bij spina bifida

A
  1. benigne
    - enkelvoudige dimple
    - op middelijn
    - op coccyx
    - zichtebare intacte huid op bodem
    - minder dan 0.5cm
    –> alle 5 kenmerken = 2-5% van bevolking
  2. maligne = 50% kans op ruggenmerg aandoening
    - diep
    - groter dan 0,5cm
    - meer dan 2,5cm boven anale rand
  3. dimple +
    - meerdere
    - assymetrisch of afwijkend van bilspleet
    - subcutane massa’s of aanhangsels
    - hemangiomen of cappilaire malformaties
    - hypo/hyperpigmentatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

diagnose van spina bifida

A
  1. anamnese + klinisch onderzoek
  2. beeldvorming
    - Rx = zinloos
    - echo dimple = vermoeden van beninge
    - NMR = beste maar kans op missen van hogere letsels door beperkt beeld
    –> gouden standaard maar heel duur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

acute therapie van spina bifida

A
  1. open meningomyelocoele
    - urgentie
    - steriel behandeling van open defecten = kans op myelitis
    - voorkomen dehydratatie neurale placode = steriel compress met fysiologisch water
    - neurochirurgisch sluiten binnen 72u
    –> best voor 24u
  2. gesloten neurale buisdefect
    - afwachtend neurochirurgisch beleid
    - opvolgen van kliniek & beeldvorming
    - ingreep bij enig teken progressieve uitval & esthehtische storend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

chronische therapie van spina bifida

A
  1. chronische therapie
    - geen herstelling van neurale buis deffecten
    - operaties voor confortabel leven met doel = niet verslechteren
    - focus op preventie
    - neurale buis gesloten op dag 28 = voor & erg vroeg in zwangschap
  2. operaties
    - neurochirurgisch = drainage hydrocefalie & detethering
    –> ruggenmerg losknippen bij tractie
    - orthopedisch = voeten, heupen & scoliose
    - uro-genitaal
    - gastro-enterologisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

preventie spina bifida

A
  1. foliumzuur hoeveelheid
    - dagelijkse vrouw behoefte van 0.2-0.3 mg extra per dag
    - dagelijks suppelment van 0.4mg
    - bij familiale anamnese = 4mg
  2. effect
    - pas effect na 4-8w
    - preconceptueel beginnen met inname
    - supplementen nemen & 1m wachten met proberen
    - 70% reductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

definitie van CP

A
  1. SPE surveillance of cerebral pasly = stricte definitie
    - stoornis motorische functie, bewegings- & houdingscontrole
    - blijvend maar niet onveranderlijk
    - probleem prenataal of 28d na geboorte
  2. klinisch beeld
    - probleem geboorte tot 3j
    - niet enkel verworven maar ook genetische aandoeningen
    –> niet altijd afwijkingen op NMR
  3. prevalentie
    - 1/400 tot 1/500 geboren kinderen
    - meest frequente oorzaak van motorische beperking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

symptomen van cerebrale parese

A
  1. tonus
    - hypotonie axiaal
    - hypertonie perifeer
    - weinig dissociatie tussen schouder & bekken = OL hypertonie
    - assymetrie
  2. andere
    - tremor
    - dysmetrie
    - voetclonus
    - blijven van primitieve reflexen = ANTR & moro na 4-5maand
    - problemen van slikken, zuigen & kauwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

klinische neurologisch onderzoek CP

A
  1. tonus
    - axiaal & perifeer testen
    - heupabductie testen = adductoren
    - popliteahoek = hamstrings
    - voetdorsiflexie = gastrosoleï
  2. kwaliteit van willekeurige bewegingen
    - dissociatie
    - coördinatie
    - variabiliteit
    - romprotaties
  3. andere
    - evenwichtsreactie
    - primitieve reflexen = ANTR & MORO
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

types CP

A
  1. spastische CP = 75-85%
  2. dyskinetische CP = 10-15%
  3. atactisce CP = 2-5%
  4. mengvormen
17
Q

spastische CP

A
  1. pyramidaal letsel
    - abnormaal patroon beweging & houding
    - verhoogde tonus ledematen
    - verlaagde tonus romp
    - pathologische reflexen
  2. pathologische reflexen
    - hyperreflexie
    - ERZ extensie van reflectogene zone = uitbreiding van op te wekken zone
    –> knie-pees reflex ook bij suprapatellair kloppen
    - PC polycinetisme = meerdere reacties
    - teken van babinski
    - positief Rossolimo-reflex = flexie van 2-5e teen bij kloppen bal van voet
18
Q

uitbreiding van spastische CP

A
  1. bilaterale CP
    - beide ledematen zijn betrokken
    - diparese = vooral in OL
    - quadriparese = alle 4 ledematen
    - door PVL periventriculaire leukomalacie of GMH gemrinal matrix heamorrhage
  2. unilaterale CP
    - 1 zijde van lichaam betrokken
    - monoparese = 1 arm of been
    - hemiparese = 1 zijde arm & been
    - door GMH of a. cerebri media infarct
19
Q

dyskinetische CP

A
  1. extra-piramidaal letsel
    - abnormaal patroon beweging & houding
    - onwillekeurige bewegingen
    - hypotone romp
    - wisselende tonus in ledematen
    –> hypotoon rust & hypertoon bij gewilde bewegingen
    - pathologische reflexen ≈spastische
  2. dyskinesie
    - bijna altijd bilateraal armen, benen & aangezicht
    - soms unilateraal
    - dystonie = aanhoudende afwijkende stand
    - choreo-athetose = snelle bewegingen
  3. oorzaak
    - afaxie
    - bloedingen
20
Q

atactische cerebrale parese

A
  1. cerebellair letsel = vermis
    - abnormaal patroon houding & beweging
    - verlies spiercoördinatie
    –> abnormale sterkte, ritme & accuraatheid
    - veralgemeend in romp & ledematen
  2. oorzaak
    - genetisch of verworven letsen van vermis
    - bloeding in vermis
21
Q

mengvormen CP

A
  1. spastisch dystoon
    - combinatie piramidaal & extra-piramidaal letsel
    - meer uitgebreide letsels
  2. oorzaken
    - virale infecties = CMV cytomegalovirus
    - aanleg stoornis met afwijking corticospinaal & kernen
22
Q

PVL

A
  1. periventriculaire leukomalacie
    - 2e zwangerschaptrimester
    - vascularisatie rond ventrikelwand = fijnste arteriolen
    - meest kwetsbaar indien problemen bloedcirculatie vb: hypertensie, tweeling, diabetes, …
    - regio = pyramidale banen
  2. therapie
    - vooral kine
    - orthesen & apperatuur voor positionering
    - medicatie = baclofen of botox
23
Q

PVL uitgebreidheid

A

van groot naar klein

  1. fronto-pariëto-occipitale uitbreiding
    - spastische CP meestal quadriplegie
    - vaak cerebraal visuele beperking
    - mentale beperkingen of epilepsie
  2. beperkte schade = pariëto-occipitaal
    - spastische diparese
    - soms ook nog visuele schade
  3. milde glose = littekenvorming
    - enkel hypertonie in kuit
    - intra-uterien ontstaan
24
Q

GMH

A

= germinal matrix heamorrhage

  1. intraventriculaire bloeding
    - 2e zwangschap trimester
    - bloedvat kluwen tussen nu. caudatus & thalamus = germinale matrix
    - verdwijnen vanaf 32w
  2. bloeding
    - vaak neonatale bloedingen = GMH
    - kan gepaard met IVH intraventriculaire hemorrhage
25
Q

classificatie van Papile

A
  1. graad I = GMH met geen of minimale IVH
  2. graad II = GMH met ventrikel voor <50% gevuld
  3. graad III
    - GMH met ventrikel voor >50% gevuld
    - kan leiden tot post-heammorrhagische hydrocephalie door dilatatie
    –> ventriculaire peritoneale drain
    - spastische CP
  4. graad IV
    - ispilateraal parenchyminfarct
    - verstoorde drainage van medulaire venen
    - unilaterale spastische CP = hemiplegie
    - prenataal of prematuren
26
Q

afyxie met kernletsel

A
  1. acuut zuurstof tekort
    - navelstreng prolaps
    - geen O2 naar hersenen
    - basale ganglia zijn erg gevoelig voor O2 tekort
    –> vooral putamen, globus pallidus & thalamus
    - gevolg = dystone CP
  2. therapie
    - bij ernstige afyxie
    - binnen 6u kind afkoelen tot 33,5°c = minder hoge O2-nood
    - voor 72u
27
Q

a. cerebri media infarct

A
  1. oorzaak
    - stollingssysteem staat bij elke geboorte even onder druk
    - infarcering in a. cerebri media
    - afh van grootte = letsel
    - vaak familiale stollingsafwijking maar kan ook spontaan
  2. gevolgen
    - tractus corticospinalis = spastische hemiparese
    - soms klein gebied
    - altijd corticaal motorisch probleem = epilepsie
28
Q

ACM veneus of arterieel

A
  1. veneus infarct
    - enkel motorisch probleem
    - meer spastisch
  2. arterieel infarct
    - motorisch probleem
    - epilepsie
    - leerproblemen
    - meer neglect door slechtere corticale sturing