Alarmsignalen baby & peuter Flashcards

1
Q

vertraagde ontwikkeling

A
  1. motorische mijlpalen
    - grote spreiding van bereiken & groter bij ouder worden
    - later = kan alarmerend zijn maar zonder andere alarmsignalen is volledig normaal
    - veel variant gedrag = ook kijken naar kwaliteit van onderzoek
    - vaak voorbijgaand
  2. voorbeeld stappen
    - gemiddeld vanaf 12m
    - pas alarmsignaal na 18m
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kenmerken van motorische ontwikkeling

A
  1. kenmerken
    - voldoende variatie
    - toenemde complexiteit
    - toenemend aanpassingsvermogen
  2. fundamenteel motorische vaardigheden
    - 2-6j
    - locomotie
    - fijne motoriek
    - evenwicht
  3. dynamische syteem theorie
    - alle bewegingen passen hier in
    - kind, omgeving & taak
    - meer overlap = succesvollere beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

onderdelen van dynamische systeem theorie

A
  1. kind
    - genetirsch
    - karakter & interesse
    - groei & gezondheid
    - cognitie & aanpassingsvermogen
    - variatie in beweging
  2. taak
    - coördinatie & kract
    - uithouding
    - soepelheid & snelheid
  3. omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

variatie van beweging

A
  1. variatie van beweging
    - meer variatie nodig voor grotere bewegingsrepetoire
    - hogere variatie = meer kans om oplossing te vinden
    - geen onderliggende pathologie
    - gevoel dat kind alles aangeleerd moet krijgen
  2. voorbeeld 1
    - kinderen die nooit in buiklig lagen
    - niet dwars door doorgang
  3. voorbeeld 2
    - nooit omrollen = geen training dissociatie romp
    - niet middenlijn verlaten
    - geen training van LWP verplaating
    - voorbreiding voor kruipen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

oorzaken van vertraagde ontwikkeling

A

= factoren die leiden tot minder motoriek van kind

  1. pathologische factoren = hypotonie & hypermobiliteit
    - geen bewegingen tegen zwaartekracht
    - geen training van posutrale controle
    - normaal geen head-lagg meer na 4m
    - komen vaak samen voor
    - hypermobiliteit = zelden door syndroom
  2. externe factoren
    - onder-stimulatie
    - beperkte bewegingsruimte
    - te hoge druk van omgeving = vaak bij late stappers
  3. interne factoren
    - verminderd exploratie gedrag van kind
    - cognitief probleem
    - visueel probleem
    - gehoor probleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

atypisch motorisch gedrag

A
  1. kwalitatief
    - houdings- & bewegingspatronen op vaste momenten
    - functioneel motorisch gedrag ontwikkelen
  2. voorbeelden
    - poepschuiven
    - teenlopen
    - zonder andere alarmsignalen = deel van variatie van bewegingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

symmertische bewegen

A
  1. 0-3m = assymetrisch
    - door zwaartekracht = hoofd niet kunnen oprichten dus naar 1 kant gedraaid
    - door ATNR assymetrische tonische nekreflex
  2. 4-9m = symmetrisch
    - stabiliteit ontwikkelen = training rompspieren door puppy-houding & benen oprichten
    - organisatie naar middelijn
    - meer gevarieerde motoriek = ledematen loskopelen van stabiele romp
  3. 10m = functioneel assymetrisch = begin van kruipen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

pathologie van assymetrie

A
  1. in assymetrische houding blijven na 4m
    - moeite om hoofd & ledematen op middelijn te brengen
    - geen training van posturale controle
  2. oorzaken voor 4m
    - prenataal = malposotionering in baarmoeder
    –> gebrek aan beweging aan 1 kant
    - postnataal intern = benigne hypotonie
    - postnataal extern = positionering
    –> altijd stimuli aan zelfde kant vb: licht
  3. oorzaken na 4m
    - congenitale musculaire torticollis = verkorting van sternoleidomastiodeus
    - neuromusculaire aandoening = langdurige ANTR
    - structurele aandoeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gevolgen van assymetrie

A
  1. gevolgen
    - 1 kant meer gebruiken
    - lang op 1 kant van hoofd liggen = secundaire plagiocephalie = afvlakking van hoofd
  2. alarmsignaal
    - indien na manuele handeling & positionering voorkeurskant blijft
    - geen voorbijgaande fase
  3. gevolg
    - belemmering van ander motorisch gedrag
    - symmetrie proberen bekomen door activaties & uitlokking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

poepschuivers

A
  1. normaal kind
    - in buiklig trainen stabiliteit & kracht
    - ook ervaring met rotatie, dissociatie & gewichtsverplaatsing
    - kruipen op 10m
  2. hypotone/hypermobiele kinderen
    - meestal op rug
    - heffen van benen = goede heupflexoren
    - goede zitters = weinig op buikliggen
    - verkiezen exploratie in zithouding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

nadeel van poepschuiven

A
  1. alarmsignaal
    - indien er geen gekende hypotonie of hypermobiliteit is
    - variant andere ontwikkeling belemmerd
  2. nadelen
    - moeilijker transport = meer energie & geen trapjes kunnen doen
    –> vaak gefrustreerd kind
    - geen dissociatie van BL & OL = geen ontwikkeling van functionele assymetrie
    - geen training van gekruisde motoriek voor stappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

oorzaken van poepschuivers

A
  1. interne factoren
    - hypotonie & hypermobiliteit
    - weinig exploratie gedrag & teruggetrokken
  2. externe factoren
    - positionering = veel in zit & weinig in ruglig
    - stimulatie
    - gladde vloeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

tenenlopers

A
  1. normaal kind
    - eerste stapjes op 15maand
    - ontwikkeling van voetafrol & armzwaai tussen 15-18m
    –> veel teenlopers in deze fase
    - 6m maturatie tijd = in deze periode wordt veel door de vingers gezien
  2. looppatroon in eerste 6m
    - kapstokarmen
    - assymetrie
    - geen voetafrol
    - tenenlopen
  3. oorzaken
    - hypotonie = slechte proximale stabiliteit
    - overgevoeligheid = zo min mogelijk contact met grond
    - opgewonden of spanningen
    - loopwagentjes = geen training van proximale stabiliteit & met tippen grond moeten aanraken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

onderliggende pathologie bij tenenlopers

A
  1. onderliggende patholgie
    - CP = extensie patroon
    - ASS = overgevoeligheid
    - alle kinderen met sensorische problemen
    - neuromusculaire aandoeningen vb: duchenne
    - orthopedisch probleem
    - bindweefsel aandoening = EDS
  2. interventie
    - onderliggende pathologie zo vroeg mogelijk behandelen
    - preventie van secundaire problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

algemeen diagnose van pathologische tenenloper

A
  1. op zoek naar
    - context van kind = inhiberende & faciliterende factoren
    - alarmsignalen
    - hulpvraag
  2. alarmsignalen
    - continu of voor meer dan 50% van de tijd
    - assymetrisch
    - niet-voorbijgaand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

flowchart pathologische tenenloper

A

= weegschaal vullen met alarmsignalen

  1. duur?
    - 100% = pathologisch
    - af en toe = volgende vraag
  2. benen?
    - unilateraal = pathologisch
    - bilateraal = volgende vraag
  3. duur?
    - 2+ maanden = pathologisch
    - 2- maanden = volgende vraag
  4. alarmsignalen?
    - ja = pathologisch
    - nee = volgende vraag
  5. ICF = beperkingen op stoornis, activiteit & participatie bevragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vragen anamnese van tenenloper 1

A
  1. anamnese
    - hoe verloep zwangerschap = link met neonatale complicaties vooral voor CP
    - familiale voorgeschiedenis = vaak familiaal voorkomen & afh van aantasting in familie kan geruststellen of alarmsignaal zijn
  2. stappen
    - wanneer beginnen (tenen)lopen?
    - sinds begin aanwezig?
    - hoeveel procent van de tijd loopt kind op de tenen = 50+ is alarm
    - uni of bilateraal = unilateraal is alarm
    - toename bij snelheid = spasticiteit van CP is snelheidsafhankelijk
18
Q

vragen anamnese van tenenloper 2

A
  1. sensoriek
    - verschil tussen blote voeten & schouden = sensorische problemen
    - pijn = mijdingsgedrag door pijn op hiel
    - struikelen = instabiliteit bij NMA, CP of Syndroom van Ehlers-Danlos
  2. ICF
    - activiteiten die kind niet kan?
    - kruipt het kind nog = bij veel tenenlopen is dat te vermoeiend
  3. gedrag
    - gedragsproblemen = link met ASS
    - onzeker of stress
    - wat verwacht je = hulpvraag
19
Q

klinisch onderzoek van tenenloper

A
  1. inspectie
    - vanaf binnenlopen = meest spontane motoriek
    - anamnese met moeder = kind laten spelen & observeren
  2. kwalitatief onderzoek
    - posturale controle = oprichtingsreacties
    - variatie van bewegingen = normaal heel hoog
    - compensatoire bewegingen vb: stijve armen
  3. ICF
    - stoornis niveau
    - activiteiten niveau
    - participatie niveau = aan ouders vragen
20
Q

testen stoornissen in functie van tenenloper

A
  1. mobiliteit
    - knie, enkel & heup
    - testen door BFO & functionele testen
  2. tonus
    - OL = gastrocnemius & hamstrings
    - romp = proximale instabiliteit met teken van gowers & houding
  3. kracht
    - tibialis anterior
    - hamstrings
    - quadriceps
    - gastrocnemius
    - funcitoneel testen
  4. andere
    - pijn & inflammatie
    - hyperlaxiteit = instabiliteit voet
21
Q

testen van stoornissen in activiteit

A
  1. stappatroon
    - dorsiflexie & achteruitstappen = actieve dorsiflexie
    - hielcontact & voetafrol
    - overstrekking knie
    - verbreed gangpatroon & coördinatie
    - overdreven endo- of exorotatie
  2. functionele tests
    - opkomen van stand/iets oprapen = gowers
    - hurkzit = mobiliteit kuiten & kracht OL
    - op 1 been staan, opstapje & oneffen oppervlak = enkel stabiliteit
    - met bal spelen
    - stappen met voorwerpen
    - lange afstanden = uithouding
    - STS
22
Q

therapie van tenenloper

A
  1. alarmsignalen = doorverwijzen naar neuroloog of orthopedist
  2. geen alarmsignalen = doorverwijzing
    - geen hinder of verkortingen = follow-up
    - verkortingen van gastrocnemius = stevige schoenen & stretchen
    –> hurkzit spelletje
    - instabiliteit & veel vallen = sterive schoenen & versterkende oefeningen
    - tekenen van stress of opwinding = in gesprek gaan & relaxatie
23
Q

belang van vroegtijdig doorverzwijzing

A
  1. ontwikkelingsprobleem
    - significant trager of afwijkend ontwikkeld
    - gevolgen voor algemene ontwikkeling
    - vroegtijdige opsporing & interventie zal minder belemmering veroorzaken
    - van groot belang bij jonge kinderen
  2. onderdelen van interventie
    - ontwikkelingstraject beïnvloeden
    - potentieel optimaliseren
    - compensatiestrategiën aanpakken vb: poepschuiven
24
Q

opsporen van ontwikkelingsprobleem

A
  1. vroeg stadium
    - ernstige ontwikkelingstoornissen
    - door aanzienlijke vertraging
  2. hoge risico’s
    - vervolg programma van neonaten op 4 & 10m
    - 4m blijven vastzitten in assymetrie
    - 10m variatie van motoriek wordt verwachit = houding & verplaatsing
    - zelfde leeftijden met veel consultaties
  3. kleuterklas
    - begin van fijne motoriek
    - gemiste alarmsignalen bij jonge kinderen worden opgemerkt
    - laattijdigere interventie = minder goede therapie
25
Q

vroegtijdig opsporen

A
  1. screenings
    - door kind & gezin
    - doorheen de tijd ≠ 1 moment opname zoals bij kine
    –> veel factoren kunnen beïnvloeden vb: honger & wenen
  2. tools
    - observatie schalen
    - checklists
    - vaak onnodige bezorgdheid & overidentificatie
  3. verloop
    - vermoeden door ouders, arts, kind & gezin
    - uitvoerige diagnose & onderzoek door mutlidiciplinair team
26
Q

risicofactoren van ontwikkelingsproblemen

A
  1. interne risicofactoren
    - laag geboortegewicht = prematuriteit & dysmaturiteit
    - geboorte letsel
    - slechtziend of slechthorend
    - chronische ziekte
  2. externe risicofactoren
    - lage socio-economische status
    - lage opleiding ouders
    - slechte huisvestiging
    - gebrek aan toegang van diensten
27
Q

algemene alarmsignalen

A
  1. kwantiteit
    - ontwikkelingsregressie
    - persisteren van babyreflexen
    - abnormale groei van schedelomtrek of gespannen fontanel
  2. kwaliteit
    - stereotype houdingen/bewegingen die niet voorbijgaan
    - uitgesproken lage of hoge tonus
    - verwaarlozen lidmaat = plexus letsel of hemiplegisch hersenletsel
  3. sensoriek
    - geen of onvoldoende reactie op geluid of licht
    - constant strabisme = scheelkijken
28
Q

ontwikkeling na 2j

A
  1. kwaniteit
    - motorische mijlpalen bereikt
    - breder bewegingsrepetoire = exploratie van bewegingscombinaties
    - vorming van motorische grondpatronen
  2. veranderingen
    - locomotie verbeteren
    - manipulatieve vaardigheden verbeteren
    - automatisatie van bewegingen
    - meer geleidelijke veranderingen
  3. uniek
    - afh van omgeving, taak, instressie
    - apparte vaardigheden tot hoger niveau brengen
    - hoge heterogeniteit tussen kinderen
29
Q

soft-neurologicals signs

A
  1. inhoud
    - afwijkende responsen
    - bewegingen die niet leeftijdsadequaat zijn
    - niet te snelle conclusie trekken = enkel bevestiging van diagnose
  2. pathologiën
    - verstandelijke beperking
    - leerstoornissen
    - ADHD
    - ASS
    - DCD
  3. vorbeelden
    - tics
    - lichte tremor
    - dysmetrie
    - synkinesieën
30
Q

tics

A
  1. kenmerken
    - niet-ritmisch & niet-doelgericht
    - toename bij inspanning & emotie
    - niet bij slapen
    - ontstaan plots
  2. prevalentie
    - vooral jongens
    - 10-25% bij kindertijd heeft enkelvoudige tics
    - 90% verdwijnt spontaan voor adolescentie
31
Q

enkelvoudige tics

A
  1. motorische tics
    - oogknipperen
    - grimassen
    - hoofd/schouder- & rompbewegingen
  2. vocale tics
    - snuiven
    - kuchten
    - keelschrapen
32
Q

bewegingsangst

A
  1. angsten
    - hoogtevrees bij springen of balanceren
    - afwenden van hoofd bij balvangen
    - gevoel van te kleine motorische competentie/te hoog vaardigheidsniveau
    - faalangst
    - eerdere slechtere ervaringen
  2. rol van coach als kine
33
Q

vragen voor anamnese objectief

A
  1. zwangerschap & geboorte
    - link met aangeborden afwijkingen
    - neonatale complicaties
  2. motorische mijlpalen
    - minder variatie
    - later mijlpalen
  3. andere
    - familiale voorgeschiedenis
    - eerder therapie
    - ontwikkeling op verschillende vlakken
34
Q

vragen voor anamnese motoriek

A
  1. zelfredzaamheid
    - aankleden
    - tandenpoetsen
    - eten
  2. fijne motoriek
    - knutselen
    - schrijven & kleuren
  3. grove motoriek
    - fietsen
    - zwemmen
    - leeftijden
  4. hobby’s
    - activiteiten & participatie
    - activiteiten die kinderen van hun leeftijd wel al kunnen
35
Q

vragen voor anamnese sociaal

A
  1. school
    - of ze dit tof vinden
    - bezig zijn met taken & opdrachten = aandacht
    –> ASS of cognitieve beperking
    - turnles
  2. emotioneel
    - goed voelen
    - vrienden = sociale vaardigheden
    - stress = vertrouwen in eigen kunnen
  3. andere
    - slapen = ASS of cogntieve beperking
    - tactiele afweer bij wassen of nagels knippen = ASS
  4. ouders
    - waarom ongerust
    - hulpvraag
36
Q

alarmsignalen op 3 jaar

A
  1. grof motorisch
    - houdt niet van klimmen en heeft angst van hoogte
    - valt veel
  2. fijn motorisch
    - neemt geen kleine dingetjes (kruimels) op met een pincetgreep
    - stapelt nog geen 3 blokjes
    - tekent geen verticale lijn
  3. zelfredzaamheid
    - trekt nog geen kledingstuk uit
    - gebruikt geen lepel of vork om te eten, blijft de handen gebruiken
  4. cognitief
    - kan geen 6 lichaamsdelen aanduiden op een pop
    - er is beperkte communicatie, ook op taalgebied
    - is onduidelijk in vraagstelling en toont frustratie bij weigering
  5. spelen
    - speelt niet met andere kinderen
    - doet geen doe-alsof spelletjes
    - mijdt motorisch gebonden speelgoed
37
Q

alarmsignalen op 4 jaar

A
  1. grof motorisch
    - kan niet vloeiend hardlopen & hinkelen
    - kan geen bal wegschoppen
    - kan geen ballon opvangen
    - kan niet enkele seconden op één been staan
    - kan niet fietsen op een driewieler
    - kan niet alternerend de trap oplopen met gebruik van de armleuning
  2. fijnmotorisch
    - houdt een potlood vast met een immature pengreep
    - kleurt en knutselt niet graag
    - kan geen poppetje tekenen
    - kan geen toren van 9 blokken bouwen
  3. zelfredzaamheid
    - eet nog niet met mes, vork en lepel
    - trekt nog geen kledingstuk aan
    - kan geen liedjes nazingen
  4. spelen
    - wilt geen speelgoed met anderen delen
    - speelt niet met lego’s of kleine blokken
38
Q

alarmsignalen op 5 jaar

A
  1. grof motorisch
    - kan geen 5 seconden op één been staan
    - kan geen koprol maken
    - kan niet huppelen
    - kan geen bal gericht gooien en opvangen
  2. fijn motorisch
    - knutselt of puzzelt niet graag
    - kan de naam niet schrijven
    - wisselt voortdurend van voorkeurhand
  3. zelfstandigheid
    - kan zich zonder hulp niet aankleden
    - heeft hulp nodig bij ADL-activiteiten
    - heeft moeite om met een bestek te eten
  4. cognitief
    - kan zich niet concentreren
    - praat nog niet vloeiend
    - stelt geen vragen naar “hoeveel”, ”wanneer”, ”waarom”
    - durft geen sportraam opklimmen
39
Q

alarmsignalen op 6 jaar

A
  1. grof motorisch locomotorie
    - kan geen 10 seconden op één been staan
    - slaagt er niet in om over een balk van 10 cm te stappen
    - kan geen 10 zijwaartse sprongen maken met beide voeten samen
    - kan geen rechte koprol maken
  2. grofmotorisch met voorwerpen
    - kan geen bal 15x stuiteren met voorkeurshand
    - kan geen bal vlot opvangen
    - kan nog niet fietsen
  3. fijn motorisch
    - wisselt nog steeds van hand
    - houdt niet van knutseltaakjes
    - heeft moeite met het aanleren van letters
  4. zelfredzaamheid
    - klan zijn vlees nog niet snijden
    - heeft moeite met kleine knoopjes open en dicht te maken
    - heeft moeite met ADL-activiteiten
40
Q

alarmsignalen op 9 jaar

A
  1. grof motorisch locometrie
    - kan geen 30 seconden op één been staan
    - kan niet in ritme huppelen en terzelfdertijd in de handen klappen
    - vindt geen aansluiting in een sportclub
  2. grof motorisch met voorwerpen
    - kan nog niet dribbelen met de bal
    - kan geen tennisbal opvangen met één hand
    - kan geen touwtjespringen
    - kan niet over een balk van 7cm stappen
  3. fijn motorisch
    - heeft problemen met op tempo leesbaar te schrijven
    - kan geen veters strikken
  4. zelfredzaamheid
    - knoeit met eten
    - kan zich niet op tijd aankleden