SP-HC 2: Alberts h16 (Cytoskeleton) Flashcards

1
Q

Noem enkele toepassingen van actinefilamenten

A

Microvilli, contractile ring (cytokinese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Enkele functies van microtubules

A

Structuur voor motoreiwitten: transport eiwitten en organellen, centrosoom: interphase microtubule array: mitotic spindle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Enkele functies intermediate filaments

A

Stevigheid in het cytoplasma, nuclear lamina

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat wordt bedoeld met dynamisch evenwicht van het cytoskelet?

A

Snelle reactie op signalen en snelle diffusie door de regulatie van de polymeren > hergebruik van de monomeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Adherens junctions

A

Plek tussen epitheliale cellen waar cilinderbanden van actinefilamenten de verbindende eiwitten (oa cadherins) vasthouden > daarmee worden de cellen verbonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Desmosomen

A

Aan de desmosomen tussen de epitheliale cellen zitten de intermediaire filamenten verbonden (laterale zijde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hemidesmosomen

A

Aan basolaterale zijde: daar zitten intermediatefilamenten vast (gekoppeld) aan de basal lamina (basement membrane)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe zijn intermediate filaments opgebouwd?

A

Als coiled-coil dimeren die zelfde N- en C-termini hebben.
>Vorming staggared tetrameer uit twee coiled-coil-dimers antiparallel. > puntsymmetrie: geen voor- en achterkant.
> Kabel uit 8 tetrameren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kenmerken intermediate filaments qua stevigheid

A

De intermediate filaments geven stevigheid en mechanische stabiliteit aan de cel en zijn flexibel, maar lastig uitrekbaar. (zoals een touw)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Soorten intermediate filaments

A

-Nuclear: lamines > nuclear lamina
-Vimentin-like: Vimentin (mesenchymal), desmin (muscle), Glial fibrillary acidic protein, peripherin (some neurons)
-Epithelial: Type I (acidic) or Type II (neutral or basic) keratins
-Axonaal: neurofilament proteins

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom is er hoge concentratie Ca2+ in de perinuclear space?

A

De lumen van de kern envelop is continue met het ER.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe is de nuclear lamina verbonden mt het cytoplasmatische cytoskelet?

A

Transmembraaneiwitten verbinden nuclear lamina (SUN-domain) met cytoplasmatisch cytoskelet (KASH domain)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er met de nuclear lamina bij kerndeling?

A

Fosforylatie van de lamines en NPC-eiwitten
> Nuclear lamina, en dus nucleus, valt uit elkaar
> chromosomen komen in cytoplasma
> In de telofase van de M-fase vormt de kernenvelop opnieuw met nuclear lamina.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Epidermolysis bullosa simplex

A

Skin blisters in response to slight mechanical stress > genetic defect keratin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Amyotrophic lateral sclerosis (ALS)

A

Neurodegeneratieve ziekte door abnormale assembly (genetisch defect) van neurofilamenten in de axonen
> spieratrofie en dodelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit bestaan de microtubule protofilamenten? En wat is de polariteit?

A

Uit dimeren van α-tubulin en β-tubulin.
> Groei aan de plus-end door additie van de dimeren
> β-tubulin heeft GTP gebonden aan plus-end, maar intrinsieke GTPase activiteit: na verloop van tijd GTP naar GDP.
> 13 protofilamenten vormen een microtubule in een wentelpatroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar is de minus-end van een microtubule vaak aan verbonden?

A

Een microtubule organizing centre (MTOC) zoals het centrosoom in dierlijke cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Dynamische instabiliteit van microtubules

A

Er moet een GTP-cap aan het plus-end zitten, en als er te weinig tubulinedimeren zijn voor polymerisatie, dan verliest de microtubule de GTP-cap en dan catastrophe
> Snelle krimp van microtubules door de hoek van de GDP conformatie > buiging en te grote spanning en snel uit elkaar vallen. Verliezen contact met andere protofilamenten en instabiel.
> Rescue van de GTP-cap als er weer tubulinedimeren binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe wordt de minus-end van microtubules gestabiliseerd?

A

Door een γ-tubulin ring (nucleation site) > bij dierlijke cellen zijn de γ-tubulin rings gelokaliseerd op het centrosoom (werking als MTOC).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat vormt de γ-tubulin ring met andere eiwitten als nucleation site?

A

Een TuSC-complex > minus-end met γ-tubulin ring, en vanaf de γ-tubulin binden er weer α/β -tubulin dimeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is er te vinden in een centrosoom?

A

Een paar centriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De functie van dynamic instability

A

Exploreren van de cel door random groei en krimp: als een microtubule een stabiliserende structuur tegen komt dan zijn er capping eiwitten die de GTP-cap van de microtubules stabiliseert: stabiele microtubule.
(bv naar Golgi voor vesicle transport)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de structuur van het actieve chromophore in GFP?

A

Een cyclische tripeptide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Structuur van GFP

A

β-barrel met chromophore aan binnenkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

GFP is de FRET acceptor van …

A

Aequorin (Ca2+ geactiveerd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar kan de GFP worden geplakt in het fusie-eiwit als de N- én C-terminus belangrijk zijn voor de functie?

A

In een onbelangrijk loopje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe kun je microtubules visualiseren met GFP?

A

GFP fusion protein van MAP (microtubule associated protein) > die binden aan zijkanten van microtubules.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

EB3 functie

A

Een eiwit wat aan de GTP-cap bindt van de plus-end van groeiende microtubules

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

GTP-bindende eiwitten: wat doet FtsZ?

A

Bacterieel: hydrolyseert GTP: conformatieverandering: een ring ontstaat aan de binnenzijde van het PM en die lijkt nauwer te worden > celdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Dynamine

A

Het zoogdieren homoloog aan FtsZ: betrokken bij mitochondriale deling (endosymbiose theorie?)
> hydrolyseert GTP > conformatieverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

MreB en Mbl

A

Actine homologen die de vorm van bacteriën behouden > vormen een spiraal naast het PM voor vormbehoud
> Hydrolyseren ATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waarom zijn motoreiwitten nodig voor de intracellulaire transport?

A

Omdat passieve diffusie te langzaam is voor vesicle en organellen transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Kinesines: welke kant bewegen ze op?

A

Naar plus-end van de microtubules

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Structuur kinesines

A

Coiled-coils met twee motor ATPase domeinen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Noem verschillende kinesines

A

Kinesin-1
Kinesin-5
Kinesin-13
Kinesin-14

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Beweging kinesines

A

Lagging head hydrolyseert ATP tot ADP + Pi en beweegt een stap naar voren en de nieuwe lagging head bindt Pi en krijgt ATP gebonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Dyneines bewegen naar het ….

A

Minus-end

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe zijn dyneines verbonden met een vesicle?

A

Via Dynactin (met oa een Arp1 filament: actine minifilament) en een adaptor protein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

De ATP binding heads binden op een stereospecifieke manier: wat houdt dit in (dyneines)?

A

Alleen aanhechting op bepaalde oriëntaties van de microtubule.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Brownian motion

A

Schokkerige beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Pigment en motoreiwitten bij zeedieren met schutkleur

A

Pigment op de motoreiwitten gereguleerd door cAMP.
> Hogere cAMP: pigment naar plus-ends > donker (via kinesines)
> Lage cAMP: pigment naar minus ends: licht (via dyneines)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Kinesines kunnen in axonen vesicles met neurotransmitters naar een axon terminal brengen. Maar hoe komen de kinesines weer terug bij het cellichaam? (minus-end)

A

Sommige dyneines kunnen kinesines meenemen naar het minus-end > piggyback mechanism

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Evenwichten van groei microtubules

A

Evenwicht voor polymerisatie bij plus-end
Evenwicht voor depolymerisatie bij minus-end

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

+TIP binding proteins (zoals EB3)

A

Binden aan plus-end van microtubules en kunnen ze aan structuren verbinden en stabiliseren.

45
Q

Augmin

A

Nucleates microtubule branching

46
Q

MAP2

A

Stabiliseert filament bundeling via cross-linking van microtubules

47
Q

Tau

A

Microtubule crosslinker met een kortere staart dan MAP2 > condense microtubule bundeling > betrokken bij bv Alzheimer

48
Q

MAPs

A

Stabiliseren microtubules door aan de zijkanten te binden

49
Q

Kinesine-13

A

Een motoreiwit maar ook een catastrofe-inducer: een motoreiwit die een curvature conformatie aan de protofilamenten geeft

50
Q

XMAP215

A

Stabiliseert het plus-end en promoot snelle microtubule groei > primen van tubulinedimeren

51
Q

Verschil dynamische en stabiele microtubules

A

Dynamisch: > meer dynamische microtubules: meer catastrofes én groei
Stabiel > minder catastrofes en meer rescues

52
Q

Stathmin

A

Bindt α/β tubulin dimeren en preventie van vorming van microtubules
> ook minder dimeren beschikbaar voor de rescue van microtubules en induceren catastrofe

53
Q

Katanine

A

Kan gaten maken in microtubules waardor ze uiteindelijk doormidden breken

54
Q

Wat gebeurt er na breken van microtubules

A

-Snelle regrowth
-Catastrofe als er geen aanzet tot nieuwe groei is

55
Q

Waaruit bestaan centriolen?

A

Speciaal gefuseerde microtubule tripletten die bij elkaar worden gehouden door SAS-6
> Centriolen delen vóór de celdeling

56
Q

Waaruit bestaan mobiele cilia en flagella?

A

Microtubules en dyneines
> Microtubule doublet met gekoppelde dyneines die naar minus-end bewegen waardoor plus-end gaat verschuiven.
> Spiraalachtige beweging door het bij elkaar houden van de microtubules ondanks de dyneine-beweging (door nexines): buiging bij plus-end

57
Q

Beweging van een dyneine

A

Uitgooien van een bindend armpje op een andere microtubule en dan een powerstroke waardoor de dyneine 8 nm richting de minus-end van de microtubule waar het op zit beweegt.

58
Q

Actinemonomeer heeft … gebonden en wanneer het in een polymeer zit dan … gebonden

A

ATP; ADP

59
Q

Hoe worden actinefilamenten ook wel genoemd?

A

De microfilamenten

60
Q

Polaire constructie van de actinefilamenten

A

Een plus-end en minus-end (polariteit, maar in totaal ongeladen)

61
Q

Zijn actinefilamenten stabiel?

A

Nee ze kunnen constant aan beide uiteinden groeien en krimpen, maar de lengte blijft in een steady state

62
Q

Fasen van ontstaan van actinefilamenten

A

-Nucleatie, elongatie, steady-state
> nucleatie is een tijdsbeperkende stap: hoe hoger de concentratie actine, hoe groter de kans op nucleatie. > vroeg gevormde oligomeer vormt een ‘nucleus’ voor verdere elongatie

63
Q

Functie dynamische instabiliteit bij microtubules

A

Exploreren van de cel, zoeken naar capping proteins voor stabiliserende strucuturen

64
Q

Treadmilling bij actinefilamenten

A

-In lengte blijft het filament een steady-state: even veel depolymerisatie (minus-end) als polymerisatie (aan plus-end)

65
Q

Kritische concentratie bij actinefilamenten

A

De concentratie actine die ervoor zorgt dat er procies geen polymerisatie en depolymerisatie is aan een uiteinde. De Cc(D) (minus end) is hoger dan de Cc(T)
- Cc(D) > Cc(T)

66
Q

Wanneer treedt er treadmilling op (kritische concentraties)?

A

Cc(T) < C < Cc (D)
- depolymerisatie aan minus-end
- polymerisatie aan plus-end

67
Q

Wanneer is er aan beide kanten groei of krimp?

A

Beide kanten groei: C > Cc(D) > Cc(T)
Beide kanten krimp: C < Cc(T) < Cc(D)

68
Q

Chemical inhibitors van actinefilamenten: Latrunculin, Cytochalasin B, Phalloidin.

A

-Latrunculin (bindt actine subunits) > depolymerisatie
-Cytochalasin B (caps filament plus-end) > depolymerisatie
- Phalloidin: stabilisatie (bindt langs de filamenten)

69
Q

Chemical inhibitors van microtubules: taxol, nocodazole, colchicine (noem de functies)

A

-Taxol: bindt langs de filamenten waardoor de kritische concentraties geen nut meer hebben > stabilisatie (zwaar giftig en tevens gebruikt als cytostatica > cellen delen niet meer)
-Nocodazole: bindt tubuline subunits: depolymerisatie
-Colchinine: caps filament ends: depolymerisatie

70
Q

Hoe zijn de ER tubes verbonden?

A

Met kinesines > rekken van het netwerk

71
Q

Hoe is het Golgisysteem verbonden?

A

Aan dyneines > co-lokalisatie met de MTOC

72
Q

Wat gebeurt er met de ER en de Golgi-apparaat als er geen microtubules zijn?

A

Ze vallen uit elkaar en worden gedelokaliseerde vesicles > is continu met nuclear envelope en dus liggen chromosomen dan los in de cel > verlies van de eukaryote cel.

73
Q

Lokalisatie eiwitten en motoreiwiiten

A

Dyneines brengen vesicles van ER naar Golgi en kinesines van trans-Golgi naar PM

74
Q

Tropomyosine (actine binding protein)

A

Stabiliseert actinefilament

75
Q

Profiline

A

Stimuleert polymerisatie > bindt aan actinemonomeer tot een complex

76
Q

Thymosine

A

Bindt actine subunits en preventie van polymerisatie

77
Q

Nucleatie en branching van actinefilamenten

A

De nucleating-promoting factor vormt met Arp2/3 een actief Arp2/3-complex die samen met actinemonomeren een groeiende actinefilament vormt (de Arp2/3 kant is de minus-end).

78
Q

Onder welke hoek komt branching voor bij actinefilamenten?

A

70 graden

79
Q

Formine

A

Kan ervoor zorgen dat er nieuwe monomeren worden ingebouwd (polymerisatie)
> zit vast aan PM
> blijft geassocieerd met het filament
> Primes profilin bound to actin

80
Q

Hoe kunnen bacteriën het actine cytoskelet gebruiken?

A

Ze hebben ActA op het membraan, en als ze in de host cell zitten, dan kunnen ze met ActA de host-Arp2/3-complexen activeren > maken van branches en de groeiende actinefilamenten duwen de bacterie vooruit > bewegen in milieu

81
Q

Hoe kan de kritische concentratie stijgen?

A

Als met capping eiwitten een (plus-) uiteinde van een filament wordt geblokkeerd
> hogere concentratie actine nodig voor polymerisatie (want dat kan alleen nog maar aan minus-end), en depolymerisatie komt eerder voor (op minus-end).

82
Q

Cofiline

A

Vormt en spiraal om het filament en zorgt ervoor dat er een condense structuur ontstaat en dat het actinefilament uiteindelijk doormidden breekt

83
Q

High-order actinefilament arrays: structuur

A
  • Stress fibers: antiparallel actinefilamenten (contractile bundle)
  • Cell cortex: branched & unbranched network.
  • Lamellipodium: brached network van actine (pootjes)
  • Filopodium: tight parallel network
84
Q

Fimbrine

A

Monomeer dat 2 actinefilamenten naast elkaar bindt
> parallel bundle

85
Q

Alpha-actinine

A

Een dimeer met 2 bindingsplaatsen voor actinefilamenten antiparallel
Antiparallel en grotere afstand dan fimbrine> contractile bundle/stress fibers

86
Q

Filamine

A

Dimeer tweepoot met 2 bindingsplaatsen voor actinefilamenten
> branched network

87
Q

Spectrine

A

Tetrameer met grote afstand tussen twee bindingsplaatsen > antiparallel

88
Q

Soorten celmigratie

A
  • Mesenchymaal: via lamellipodia via actine cytoskelet.
  • Amoebe: maakt pseudopods van actine cytoskelet
  • Blubbing: geen stevigheid in het bolvormig uitsteeksel (fosfolipiden maar geen actine), maken van een bleb: is niet goed, voorteken van celdood
89
Q

Waar zijn Arp2/3 complexen vooral gelokaliseerd in de cel? en hoe zit het met actine? en cofiline?

A

Arp2/3 in de periferie evenals actine, als een ring daarbinnen zit cofiline wat de filamenten kapot maakt voor vrijkomen van monomeren > voor beweging achterste deel

90
Q

Hoe wordt de kracht van polymerisatie (beweging/groei) behaald?

A

ATP hydrolyse

91
Q

Protusion > vooruit bewegen van de cel

A

Myosinecontractie van een myosinefilament tussen actinefilamenten, de cel vindt via integrines in het PM vast aan het ECM en daardoor kan de cel bewegen
> myosinecontractie
> retrogade flow (myosine loopt vooruit op het filament maar deze zit vast > beweging filament)
> door houvast aan ECM vooruit bewegen (groei actinefilament)
(disengaged > engaged)

92
Q

Rho small G proteins en actine arrays

A

-Cdc42: filopodia
-Rho: stress fibers
-Rac: lamellipodia

93
Q

Rac pathway

A

Rac-GTP actief
> Activatie WAVE (Nucleation promoting factor NPF) en PAK
> WAVE rekruteert Arp2/3 (branching nucleator) en profiline met gebonden actine kan binden > brached actin network
> PAK inhibeert MLCK en MHC (die leiden tot minder myosine activiteit > minder contractiliteit en stress fibers)

94
Q

Rho pathway

A

Rho-GTP
> activatie formines en ROCK (Rho dependent kinase)
> formines zorgen voor unbrached actinebundel (meer stress fibers en contractiliteit, en meer focal adhesion formation)
> ROCK fosforyleert en activeert MLC en inhibeert MLC phosphatase en promoot LIM kinase
> LIM kinase inhibeert cofiline (cofiline = afbraak actine)
> MLC(P) leidt tot meer contractiliteit, stress fibers etc

95
Q

Polariteit van de cel wordt gereguleerd door welke familie eiwitten?

A

Rho protein family members

96
Q

Cdc42 pathway en budding

A

Cdc42 en PAK/GEF cluster
> maken actinefilamenten vanuit actief formine
> myosine V activiteit over actinefilamenten voor yeasy vesicle budding

97
Q

Celmigratie en Rho GTPases

A

-Achterkant: aan voorkant bindt chemoattractant aan GPCR met G12/13 > Rho actief in achterkant > stress fibers (actine myosine contractie) > remming Rac activiteit door remmen PIP3
-Voorkant: GPCR aan voorkant vindt chemoattractant > Gi > activatie PIP3 > Rac domineert > polymerisatie (protusion) en remmen Rho activiteit. > lamellipodia

98
Q

Wat moeten de GPCRs waarnemen voor celmigratie?

A

Een gradiënt: signaleringscascade moet geadapteerd zijn.

99
Q

PIP3 en celmigratie

A

PIP3 is een belangrijk migratiesignaal
> daar waar het PIP3 signaal blijft, protusion
> fosfatases hebben standaard activiteit voor PIP3, alleen als PI3-K lokaal hoog geconcentreerd (bij hoge concentratie chemoattractant) is dan blijft PIP3 actief.

100
Q

Kenmerken myosine motoreiwitten

A

Op actinefilamenten
> lopen naar plus-end
> coiled-coil met bindende motor myosine heads (als 1 motor domein)
> verbruikt ATP
> power strokes > 1 monomeer verschuiven
> bindt aan actine met ADP gebonden, dan laat ADP los: power stroke, dan bindt ATP en laat de head los, ATP hydrolyse zorgt voor reset van head naar beginpositie.

101
Q

Wat moet je in vitro toevoegen aan vastzittend myosine voor beweging van actinefilamenten? en welke kant bewegen ze op?

A

ATP, en aangezien myosine naar de plus-end loopt bewegen de filamenten dan richting minus-end

102
Q

MLCK functie

A

Fosforylatie van light chains van myosine motors > bipolar myosinefilament vormt (voor spiercontractie)

103
Q

Types Myosine motors

A

-Myosine-II
-Myosine-V: grotere lever arm: grotere stappen, overslaan van een aantal monomeren per power stroke.

104
Q

Sarcomeer: wat is CapZ, titin, nebulin, tropomodulin?

A

-CapZ; verbindt actine (thin) filament plus-end aan de Z-disc
-Titin: verbindt myosinefilamenten aan Z-disc: houdt de myosine-II-filamenten precies tussen 2 actinefilamenten in
-Nebulin: zit als een spiraal om actinefilamenten, werkt als een liniaal en houdt de lengte goed
-Tropomodulin: cap voor de minus-end van actinefilamenten

105
Q

Sarcomeer contractie

A

Als myosine heads de power stroke doen en naar het plus-end bewegen (actinefilamenten bewegen richting minus-ends) > Z-discs gaan naar elkaar toe bewegen

106
Q

Waar in de spiercel liggen myofibrillen?

A

in het cytoplasma

107
Q

Aanzetting tot spiercontractie: vrijmaken Ca2+

A

Plasmamembraan (T-tubule membraan) depolariseert in de spiercel (T-tubule lumen = extracellulair)
> calcium vanuit T-tubule door een voltage gated Ca2+ channel naar cytoplasma
> door beetje calcium de cel in gaan Ca2+ dependent Ca2+ release channels van Sarcoplasmatisch reticulum (SR) open.
> Ca2+ komt vrij voor contractie

108
Q

Ca2+ en spiercontractie

A

Ca2+ bindt aan troponine complexen die verspreid op actinefilamenten van sarcomeer liggen
> tropomyosine wat over het actinefilament ligt verschuift
> binding sites voor myosine komen vrij in de myofibril

109
Q

Twee processen van spiercontractie kosten ATP. Welke?

A

-Reset van de myosine heads conformatie (na een power stroke en release)
-Terugpompen van al het Ca2+ kost ATP