Questions Flashcards
Good morning, do you want an egg with your breakfast?
Goedemorgen, wilt u een ei bij uw ontbijt?
With or without pepper?
Met of zonder peper?
Why are you not going?
Waarom gaan jullie niet?
Who hears the animals?
Wie hoort de dieren?
What is that?
Wat is dat?
How expensive is the underwear?
Hoe duur is het ondergoed?
Where is the boy?
Waar is de jongen?
Why are all clothes pink?
Waarom zijn alle kleren roze?
Who lives in the big houses?
Wie woont in de grote huizen?
Where are we?
Waar zijn we?
What is he eating?
Wat eet hij?
Where are the white birds?
Waar zijn de witte vogels?
On whose horse?
Op wiens paard?
How many shoes?
Hoeveel schoenen?
Which girl?
Welk meisje?
Which coat?
Welke jas?
When are you going?
Wanneer gaan jullie?
What colour is the dress?
Welke kleur heeft de jurk?
Which suit does he wear?
Welk pak draagt hij?
The girl has an important question
Het meisje heeft een belangrijke vraag
What are you doing?
Wat doe je?