Adverbs 1 Flashcards
Do you already have children
Heb jij al kinderen
We slowly walk home
Wij lopen lanzaam naar huis
We cook the meat well
We koken het vlees goed
She quietly drinks her milk
Ze drinkt rustig haar melk
Sometimes I bike fast
Soms fiets ik snel
The baby does not sleep well
De baby slaapt niet goed
His son is quickly getting big
Zijn zoon wordt snel groot
Yes I know him well
Ja ik ken hem goed
He is already a man
Hij is al een man
Their house is already big
Hun huis is heel groot
Then he goes home
Dan gaat hij naar huis
I want a sandwich too
Ik wil ook een boterham
However his parents still live there
Maar zijn ouders wonen daar nog steeds
He has a lot of pets
Hij heeft heel veel huisdieren
That is also nice
Dat is ook leuk
We are fast and so are you
Wij zijn snel en jullie ook
Then he goes home
Dan gaat hij naar huis
Then it is fine
Dan is het goed
Are you still in Amsterdam
Ben je nog in Amsterdam
He drinks and writes then
Hij drinkt en schrjft dan
The soup is very warm
De soep is heel warm
No they are still not here
Nee, ze zijn hier nog steeds niet
Some children do not like brown bread
Sommige kinderen houden niet van bruin brood niet
Yes we are still here
Ja we zijn hier nog steeds
Are you going too
Gaan jullie ook
Your dog is so big
Jouw hond is zo groot
I love almost all animals
Ik houd van bijna alle dieren
Do you come here often
Kom je hier vaak
Sorry but the box is completely full
Sorry maar de doos zit helemaal vol
He often buys expensive clothes
Hij koopt vaak dure kleren
Usually I wear a purple hat
Meestal draag ik een paarse hoed
My son often asks me questions
Mijn zonon stelt me vaak vragen
He is turning completely red
Hij worrdt helemaal rood
Which newspaper do you usually read
Welke krant lees je meestal
My glass is almost empty
Mijn glas is bijna leeg
Her answer is completely correct
Haar antwoord is helemaal goed