Places Flashcards
The cities are in the Netherlands
De steden liggen in Nederland
Our daughter works in a restaurant
Onze dochter werkt in een restaurant
I am sorry, but the hotel is full
Het spijt me, me, maar het hotel is vol
The Netherlands has many beaches
Nederland heeft veel stranden
Sometimes we eat in a restaurant
Soms eten we in een restaurant
The restaurant and the house are near the beach
Het restaurant en het huis zijn bij het strand
The trees are around the house
De bomen staan om het huis
The village has only one street
Het dorp heeft maar èèn straat
I like new places
Ik hou van leuke plekken
That is the last station
Dat is het laatste station
We are going to the center
Wij gaan naar het centrum
Which sites
Welke locaties
He is not at home
Hij is niet thuis
The towns are not small
De plaatsen zijn niet klein
Where is the town
Waar is de plaats
Yes she is at home
Ja zij is thuis
Where is the bar
Waar is de bar
We are going to a restaurant in the square
Wij gaan naar een restaurant op het plein
The water in the harbor is not clean
Het water in de haven is niet schoon
The estate is mine
Het landgoed is van mij
I am looking for the bank
Ik zoek een bank
Where is the library
Waar is de bibliotheek
My house is on a large property
Mijn huis staat op een groot landgoed
My son eats anywhere
Mijn zoon eet overal
The man is working on the farm
De man werkt op de boerderij
Do you see my glasses anywhere
Zien jullie mijn dril ergens
The ground is red
De grond is rood
The windmill is old
De windmolen is oud
I see ducks everywhere
Ik zie overal eenden
It is a big windmill
Het is een grote windmolen
She is at the farm
Zij is op de boerderij
The prison is small
De gevangenis is klein