probleem 6: schizofrenie kenmerken Flashcards

1
Q

Psychose

A

moeite om werkelijkheid en waanideeën van elkaar te onderscheiden  handelen naar die waanideeën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schizofrenie

A

 Stoornis gekenmerkt door wanordelijk denken. Op sommige momenten zijn deze mensen helder  kunnen goed en duidelijk nadenken, functioneren en communiceren en ze hebben een goede perceptie van de werkelijkheid. Op andere momenten zijn de gedachten en de spraak verward (hallucinaties en waanideeën), is het contact met de werkelijkheid verloren en is het vermogen om voor jezelf te zorgen verdwenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

dsm-5 criteria schizofrenie

A
  • Twee of meer van de volgende symptomen, die voor minimaal 1 maand aanwezig zijn, waarvan minimaal 1 van de eerste drie:
    o Waanideeën
    o Hallucinaties
    o Ongeorganiseerde spraak
    o Negatieve symptomen
    o Ongeorganiseerd of verstijfd gedrag
  • Als er een geschiedenis van een Autisme Spectrum Stoornis of een communicatiestoornis sinds de jeugd is, wordt de diagnose schizofrenie alleen gesteld als er minimaal 1 maand duidelijke waanideeën of hallucinaties zijn.
  • De verstoring is niet toe te schrijven aan de fysiologische effecten van een middel of een andere medische conditie.
  • Er zijn geen major depressieve of manische perioden geweest tijdens de fase waarin de symptomen actief zijn, of als deze stemmingsperioden tijdens de fase waarin de symptomen actief zijn, zijn voorgekomen, zijn deze vaker dan niet dan wel aanwezig.
  • Er zijn constant tekenen van de verstoring voor minimaal 6 maanden. Binnen deze 6 maanden is er minimaal 1 maand met de eerder genoemde symptomen, inclusief prodromale of residuele perioden. Tijdens deze perioden worden de tekenen van de verstoring gemanifesteerd door alleen negatieve symptomen of door twee of meer van de eerder genoemde symptomen.
  • Voor een significante hoeveelheid van tijd sinds het begin van de verstoring, is het niveau van functioneren op meerdere vlakken, zoals werk, interpersoonlijke relaties of verzorging opvallend lager dan voordat de verstoring begon.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

prevalentie schizofrenie

A
  • Lifetime 0,3-0,7%
  • Iets meer mannen dan vrouwen
  • Komt iets vaker voor bij afro-Amerikanen
  • Begint in late adolescentie of vroege volwassenheid (bij mannen iets eerder, dan bij vrouwen).
  • Verschillen tussen etniciteit en landen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

comorbiditeit schizofrenie

A
  • Substantiemiddelen misbruik
  • 5-6% Zelfmoord (12 keer zo groot), 20% poging tot
  • Depressie & bipolaire stoornis
  • Anxiety disorders
  • Lagere levensverwachting  aankomen, diabetis, metabolisch syndroom, cardiovasculair en pulmonary disease.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

2 fasen ontwikkeling

A

Prodromal stage (voorafgaand): symptomen die al aanwezig zijn voordat de persoon in de acute fase van schizofrenie komt.  verslechtering dagelijks functioneren, eindigt met wanen en hallucinaties & gedesorganiseerde symptomen.
Residual stage (achteraf): symptomen die aanwezig zijn nadat de schizofrenie grotendeels verdwenen is.  Vooral negatieve symptomen & invloed van veranderingen van leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

positieve symptomen: wanen (thought insertion, thought broadcasting, control delusions, grandiose delusions, ideas of reference, thought of withdrawal, persecutory delusions)

A

Wanen: overtuigingen die in strijd zijn met de werkelijkheid en ondanks ontkrachtend bewijs stevig worden vastgehouden. Verschillende vormen:
o Thougth insertion: geloven dat er gedachten die niet van persoon zelf zijn, zijn geplaatst hoofd van persoon door externe bron.
o Thougth broadcasting: geloven dat een persoon zijn gedachten worden uitgezonden of overgedragen  anderen weten wat persoon denkt.
o Control delusions: Geloven dat externe bron de persoon zijn gevoel en gedrag controleert.
o Grandiose delusions: overdreven gevoel van eigen belangrijkheid, macht, kennis of identiteit.
o Ideas of reference: het opnemen van onbelangrijke gebeurtenissen binnen een kader van waanideeën en het lezen van persoonlijke betekenis in triviale activiteiten van anderen.
o Thought withdrawal: gevoel dat gedachtes door andere personen uit het hoofd worden gehaald.
o Persecutory delusions: idee dat persoon kan worden aangevallen of mishandeld door andere personen. Ze zijn ervan overtuigd dat ze bespied worden  mensen hebben kwaad in zich.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hallucinaties

A

zintuigelijke ervaringen in de afwezigheid van enige relevantie stimulatie vanuit de omgeving  onrealistische perceptuele ervaringen.
Ze zijn vaker auditief dan visueel  eigen gedachten horen via andere stem, meerdere stemmen horen discussiëren, of stemmen beoordelen gedrag.
 ervaren als angstig en vervelend.

Verklaring: Ontstaat door broca’s area (spraak) en wernicke’s  meer activiteit, en connectie tussen deze delen is niet goed  fout  ontstaan hallucinaties, begrijpen en horen van taal gaat fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

negatieve symptomen

A

 Gedragsstoornissen in motivatie, plezier, sociale nabijheid en emotie-expressie. Deze duren langer dan alleen acute periode en hebben ingrijpende gevolgen. Hoe meer negatieve symptomen aanwezig  sterke voorspeller slechte kwaliteit van leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

negatieve symptomen: verminderd expressief gedrag

A

Blunted affect: gebrek aan uiterlijke expressie van emotie in reacite op omgeving. Uit zich in (neutrale) gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal, die geen reactie weergeven.  Vermijden oogcontact en praten monotoon.

Alogia: significantie vermindering van de spraak. Kort een vraag beantwoorden zonder in extra details te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

negatieve symptomen: vermindering in motivatie en plezier

A

Asociality: geen interesse/ ernstige beperkingen in sociale interacties. Er is geen verlangen naar hechte relaties en vriendschappen en ze willen graag alleen zijn. Aanwezigheid mensen  erg oppervlakkig en korte communicatie en afstandelijke houding.

Avolitie: Het onvermogen of gebrek aan motivatie om gebruikelijke doelgerichte activiteiten (school/werk) vol te houden. De patiënt heeft moeite met het volbrengen van alledaagse taken, is ongeorganiseerd, ongemotiveerd en onverschillig.

Anhedonia: verlies in interesse of vermindering van het ervaren van plezier. 2 soorten:
o Consummatory pleasure: hoeveelheid genot dat wordt ervaren in het moment of in de aanwezigheid van iets plezierig (bvb als je eet).
o Anticipatory pleasure: hoeveelheid of verwachte plezier van toekomstige gebeurtenissen of activiteiten.
 Mensen met schizofrenie hebben tekort aan anticipatory pleasure, niet in de andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ongeonganiseerde symptomen: spraak

A

Ongeorganiseerde spraak: problemen bij het ordenen van ideeën en bij het spreken zodat een luisteraar het kan begrijpen.  Moeilijk te begrijpen wat iemand probeert te vertellen.
Ook verstoring door losse associaties/ derailment: de persoon is succesvoller in het communiceren, maar heeft moeite om bij 1 onderwerp te blijven.
o Tangentiality (het niet-gerelateerd en onlogisch beantwoorden van vragen)
o Speech retardation
o Illogicality  onlogische spraak
o Concrete thinking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ongeorganiseerde symptomen: gedrag

A

Ongeorganiseerd gedrag: verlies van het vermogen om gedrag te organiseren en conform te maken aan de gemeenschappelijke normen (dragen ongepaste kleding, aanvallen, gek gedrag). Ook moeite met het uitvoeren van dagelijkse activiteiten.
Catatonia: maken van herhaaldelijke gebaren, gebruik maken van eigenaardige en soms complexe opeenvolgingen van vinger- hand- en armbewegingen die vaak doelgericht lijken.  Komt niet heel vaak voor vandaag de dag (mogelijk door medicatie).
o Negativism  weinig tot geen reacties op instructies en externe stimuli
o Mutism/stupor  onbeweeglijke toestand zonder reactie op omgevingsprikkels & niet praten
o Rigidity  stijfheid
o Posturing  postuur lange tijd zelfde houding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly