probleem 6: first impressions leerdoel B Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Attribution:

A

een oorzaak toeschrijven aan ons eigen gedrag en dat van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Attribution theory:

A

Groep theorieën die beschrijft hoe mensen gedrag + oorzaken uitleggen.
* Personal attribution (intern): Gedrag aan de persoon toeschrijven. Bijv. Acteur wordt beoordeeld over wat zijn karakter is.
* Situational attribution (extern): Gedrag aan externe factoren, omstanders, geluk etc. toeschrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Heider’s (1958)
Theory of naive psychology

A

mensen willen dingen verklaren aan de hand rationele, wetenschappelijke oorzaak-gevolg analyses. 3 principes:
- We denken dat wij dingen doen voor een reden (met motivatie), dus zoekt men naar oorzaken voor gedrag anderen
- Men wil de omgeving kunnen voorspellen en onder controle hebben dus zoekt voor stabiele en duurzame eigenschappen van de wereld om ons heen. Er wordt geprobeerd persoonlijkheidskenmerken en eigenschappen te ontdekken door te kijken naar gedrag
- We onderscheiden persoonlijke factoren van omgevingsfactoren.
Interne attributie: oorzaak toeschrijven aan persoonlijkheidsfactoren
Externe attributie: oorzaak toeschrijven aan omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Jones and davis’s (1965)
Theory of correspondent inference,

A

mensen proberen van een actie af te leiden of de ‘act’ overeenstemt met een persoonlijke karaktereigenschappen van de persoon (is de persoon die geld doneert een altruïst?) je schrijft gedrag toe aan iemands karakater/aard.  Oordeel over iemands persoonlijkheid vormen. Mensen maken graag persoonlijke attributie omdat dit makkelijk en stabiel is, waardoor het gevoel van controle over de wereld stijgt.
Mensen maken conclusies op basis van 5 factoren:
- Free choice: gedrag dat iemand zelf heeft gekozen zegt meer over deze persoon dan gedwongen gedrag.
- Expectedness: of je het gedrag verwacht, gedrag met non-common effects: effecten van gedrag die niet kenmerkend zijn voor dat gedrag.
Outcome bias: gevolgen van gedrag is altijd bedoeld.
- sociaal verlangend gedrag: onder controle van normen van de gemeenschap
- Hedonic relevance: gedrag dat belangrijker is voor ons (directe invloed op ons) hebben we een duidelijker oordeel over. (Onbewust, indirect gevolg)
- Personalism: is het gedrag gericht op jou? (Bewust, direct gevolg)
Kritiek
- Theorie zegt dat inschatting persoon afhangt van intenties, echter kan ook gedrag zonder intenties een sterke basis zijn voor het inschatten van een persoon
Bijv. zorgeloos gedrag  het is een zorgeloos persoon
- Theorie zegt dat men de normaliteit van een effect afweegt aan gekozen of niet-gekozen acties maar onderzoek toont aan dat men niet let op gedrag dat niet voorkomt (niet gekozen acties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kelley’s (1967) (bekendste)
covariation model

A

mensen maken verklaringen van gedrag aan de hand van covariation principle.
Convariation principle: gedrag toeschrijven aan een factor die het meest dicht bij het gedrag ligt aanwezig en die afwezig is bij het niet tonen van gedrag.
Dit gebeurt in 3 klassen:
1. Consistency information, kijken hoe gedrag Y samengaat met stimulus X. Er wordt gekeken hoe een persoon reageert op een ander tijdstip.
Hoog: gedrag gaat altijd samen (bvb altijd lachen om een comedian).
Laag: gedrag gaat niet altijd samen (soms wel en soms niet lachen).
Geen consistency  discount, mensen moeten op zoek naar andere oorzaak. (niet intern/extern)
2. Distinctiveness information, kijken naar of de reactie bij maar 1 stimulus voorkomt of bij meer.  Hoe reageert dezelfde persoon op een andere stimulus?
Hoog: alleen reageren bij 1 stimulus (alleen lachen om comedian).
Laag: zelfde gedrag bij andere stimulus (lachen om alles).
3. Consensus information, hoe reageren anderen op dezelfde stimulus.
Hoog: anderen reageren hetzelfde (allemaal lachen om de comedian).
Laag: anderen reageren niet hetzelfde (jij lacht, anderen niet).
- Consistentie hoog + distinctiveness hoog + consensus hoog = Externe attributie gemaakt
- Consistentie hoog + distinctiveness laag + consensus laag = Interne attributie
Kritiek: Mensen gebruiken niet vaak deze 3 termen bij het toeschrijven van gedrag, maar doen dit eerder op gevoel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schachter’s (1964)
Theory of emotional lability

A

emoties zijn niet altijd betrouwbaar voor gedrag. Je kan door middel van arousal je emoties verklaren en dus je gedrag.
Emoties hebben 2 componenten:
o Ongedifferentieerde staat van psychologische arousal.
o Cognities  labelen de arousal en stellen vast welke emotie ervaren wordt.
Soms is er arousal wat niet verklaar kan worden en kan worden ervaren als verschillende emoties. Dit hangt af van welke attributies we maken bij wat we ervaren  emotional lability.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bem’s (1972)
Theory of self-perception

A

verklaringen zoeken voor je eigen gedrag door te kijken naar je eigen gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Weiner’s (1979, 1985)
Attributional theory

A

deze theorie richt zich op de oorzaken en gevolgen van de attributie die mensen maken en hoe goed zij en anderen presteren bij een taak. 3 prestatiedimensies:
- Locus: is het gedrag veroorzaakt door persoon (intern) of situatie (extern)?
- Stability: is de oorzaak stabiel of onstabiel?
- Controllability: hoeveel controle heb je over toekomstige situaties?

Kritiek: controllability is minder belangrijk dan eerst gedacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Deschamp’s (1983) …
Intergroup perspective

A

Gedrag toeschrijven aan het feit dat je bij een groep hoort.
 Intergroup attribution = we maken attributies voor ons eigen gedrag als lid van een groep, of voor het gedrag van anderen als lid van een ‘outgroup’. We schrijven dus iemand gedrag toe aan een hele groep. Dit kan leiden tot stereotypes.
 Ethnocentrism = Ingroup-serving bias  positief gedrag van de eigen groep en negatief gedrag van de andere groep intern toeschrijven (group-enhancing bias). Negatief gedrag van de eigen groep en positief gedrag van de andere groep worden juist extern toegeschreven (group-protective bias)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Two step model:

A

het model waarin ondersteld wordt dat het toeschrijven van gedrag automatisch aan persoonlijke factoren wordt gemaakt.
Het toeschrijven van situationele factoren meer tijd en inspanning kost waardoor deze tweede stap niet altijd genomen wordt, pas als de persoon of situatie belangrijk is wordt moeite gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Correspondence bias:

A

gedrag toeschrijven aan de persoonlijkheid van iemand. De persoon is wat hij doet (eerste indruk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fundamental attributiun error

A

de neiging om vooral naar persoonlijke factoren te kijken en hierdoor niet te kijken naar situationele factoren (terwijl deze wel aanwezig zijn). Redenen:
- focus of attention: de persoon trekt meer aandacht dan de omgeving.
- differential forgetting: verklaring hangt af van je geheugen  externe factoren vergeet je sneller.
- linguistic facilitation: in sommige talen is het makkelijker om acties in dezelfde termen te omschrijven als de persoon zelf, dan als de situatie. (Eerlijke actie & eerlijk persoon, maar geen eerlijke situatie)
- Culturele/ontwikkelingsfactoren: individualistische culturen maken meer interne attributies, terwijl collectivistische culturen meer externe attributies maken (in collectivistische culturen is dus minder sprake van FAE).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Actor-observer effect (self-other effect):

A

de neiging van mensen om andermans gedrag te verklaren door interne (persoonlijk) factoren en je eigen gedrag door externe (situationele) factoren. We zien gedrag van anderen als meer stabiel en voorspelbaar, dan ons eigen gedrag. 2 verklaringen:
- Perceptual focus, De actor en de observer hebben verschillende perspectieven op het gedrag (een actor ziet het gedrag dat hij uitvoert niet en focust meer op de situatie, wat leidt tot externe attributie; een observer ziet het gedrag dat iemand uitvoert juist wel).
- Informational differences, De actor heeft meer informatie over zijn eigen gedrag onder andere omstandigheden en schrijft zijn gedrag eerder extern toe. Observers zien alleen het gedrag van de actor in een bepaalde situatie, waardoor ze het sneller intern toeschrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

False consensus effect:

A

je eigen gedrag als meer typisch zien dan dat het echt is. Mensen nemen aan dat onder dezelfde omstandigheden anderen hetzelfde gedragen als zij zelf doen.  vb studenten lopen met slogan en dachten dat veel anderen dat wel/niet zouden doen.
Redenen:
- We zoeken meestal soortgelijke anderen en dan is het logisch dat deze mensen op jou lijken.
- Je eigen mening is zo opvallend dat het de mogelijkheid van andere meningen overschaduwt.
- We zijn gemotiveerd om eigen mening te onderbouwen  zorgen voor stabiele wereld.
 Dit effect is sterker bij belangrijke meningen of iets waar je heel zeker over bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Motivational bias:

A

Motivational bias: gedrag van anderen toeschrijven aan factoren die je goed uitkomen.
- wishful seeing: mensen hebben vaak de neiging om dingen te zien zoals ze willen zien.
- Belief in a just world: geloven dat de wereld voorspelbaar is en goede dingen gebeuren bij goede mensen en slechte dingen gebeuren bij slechte mensen
- Self-serving biases: verdraaiing door attributie dat jouw zelfbeeld bechermt. Verantwoordelijkheid nemen voor je succes, maar niet voor je fouten.
Bij positieve situatie: interne factoren toeschrijven (self-enhancing bias)
Bij negatieve situatie: externe factoren toeschrijven (self-protecting bias)
- self-handicap bias: van te voren voorbereiden op obstakel van eigen prestatie, zodat mislukking toegeschreven kan worden aan obstakel en niet aan jouw beperkingen, externe verklaring voor gedrag.
- confirmation bias: je zoekt een bevestiging voor iets wat je al dacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cognitieve heuristics:

A

attributies en andere sociale onderdelen maken die snel en makkelijk zijn, deze leiden snel tot fouten. Vuistregels die leiden tot fouten:
- availability heuristics, kans inschatten van een bepaalde gebeurtenis.
- false consensus effect: de neiging om de hoeveel van mensen die het met je eens zijn te overschatten (voorbeeld d)
- base rate fallacy: mensen zijn relatief ongevoelig voor kansberekeningen, meer invloed van echte verhalen dan kansen.
- Counterfactual thinking: neiging om na te denken hoe het anders had kunnen gaan.