probleem 4: attitudes leerdoel B Flashcards
Attitudes
een evaluatie van een stimulus. Je waardeert het goed-slecht positief of negatief of gemixt gevoel over een persoon, object of idee. Assumpties over hoe iemand zich moet gedragen, hoe iemands eigenschappen samengaan, culturen = attitudes. Deze verschillen doordat mensen verschillende morele overtuigingen hebben over een onderwerp.
Evaluative conditioning
het proces waarbij de mens een houding vormt tegenover een neutrale stimulus omdat het geassocieerd wordt met een positief/negatief persoon, plaats, ding.
Mere exposure
aantal keer met iets in aanraking komen vorming/verandering attitude. Men heeft voorkeur voor stimuli waar we al bekend mee zijn.
Cognitive dissonance theory
een persoon raakt in een onaangename psychologische spanning die ontstaat wanneer een persoon twee of meer cognities heeft die niet bij elkaar passen/ inconsistent zijn met elkaar (twee attitudes of attitude en behavior). Een cognitie is een gedachte, houding, overtuiging of staat van bewustzijn van gedrag
op welke manier kun je cognitieve dissonance verminderen (de spanning) ?
- Verander je gedrag zodat het in lijn komt met de inconsistente cognitie
- Proberen ons gedrag te rechtvaardigen door de inconsistente cognitie te veranderen (één van je gedachtes veranderen)
- Proberen ons gedrag te rechtvaardigen door nieuwe cognities toe te voegen
Mensen willen dissonantie voorkomen, omdat ze consistentie tussen acties en zelfbeeld willen.
Insufficient justification
De situatie zelf is niet genoeg om de discrepantie (ongelijkheid tussen attitude en gedrag) op te lossen.
Bij lage beloningen. Mensen voelen zich onder druk gezet om hun houding te veranderen, je overtuigt je zelf ervan. De beloning is te weinig om jouw gedrag te rechtvaardigen, dus zelf je mening aanpassen om toch op één lijn te zitten.
Grote straf niet meer doen vanwege grote straf
Milde straf niet meer doen vanwege straf, maar omdat je er over nadenkt
Insufficient deterrence
discrepantie omdat je iets NIET gedaan hebt. Ervoor zorgen dat mensen iets niet doen, terwijl ze dit wel willen. Door een milde straf te geven.
Bij milde straffen. Mensen houden zich in bij een verleidelijke activiteit. Hoe lager de straf, hoe groter de verandering in attitude, je overtuigt je zelf ervan (vb dat het spel toch niet zo leuk is).
Self-persuasion
Je verandert je houding zonder de invloed van overtuigende communicatie (van anderen).
effort justification
Onverenigbaarheid tussen de moeite die je doet en wat eruit komt kan cognitieve dissonantie ontstaan motivatie om onze attitude te veranderen.
Hoe meer tijd/moeite/geld je ergens investeert, hoe angstiger/meer verschrikt je je voelt wanneer de uitkomst tegenvalt attitude veranderen.
Selective exposure hypothesis
Mensen proberen zo veel mogelijk potentiële dissonante informatie te vermijden.
Self-perception theory
We winnen kennis door zelfattributies te maken, door bijvoorbeeld onze eigen houding af te leiden van ons gedrag. (Wanneer we onzeker zijn over onze gevoelens/motivaties gebruiken we ons eigen gedrag om af te leiden wat we voelen)
Self affirmation
Een ervaring waarin je wel iets goeds doet, een soort bevestiging zoeken
Theory of planned behavior
Acties van een persoon worden beïnvloed door attitude tegenover bepaald gedrag, gecombineerd met subjectieve normen en controle. De factoren beïnvloeden je intenties en die voorspellen je gedrag.
3 voorwaarden waar je gedrag uit voortkomt:
1. Hoe je attitude is tegenover je eigen gedrag (je eigen mening). Gedrag wordt niet beïnvloed door algemene attitudes maar meer door onze attitude tegenover een bepaald gedrag.
2. Subjectieve norm: wat we denken wat anderen ervan vinden.
3. Waargenomen gedragscontrole (houdt iets je tegen, gevoel van controle).
Als een van deze drie mist, wordt je intentie anders (lager/minder), en dit zorgt voor ander gedrag.
Denk aan vb met alchol drinken.