probleem 4: attitudes leerdoel B Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Attitudes

A

een evaluatie van een stimulus. Je waardeert het goed-slecht positief of negatief of gemixt gevoel over een persoon, object of idee. Assumpties over hoe iemand zich moet gedragen, hoe iemands eigenschappen samengaan, culturen = attitudes. Deze verschillen doordat mensen verschillende morele overtuigingen hebben over een onderwerp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Evaluative conditioning

A

het proces waarbij de mens een houding vormt tegenover een neutrale stimulus omdat het geassocieerd wordt met een positief/negatief persoon, plaats, ding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Mere exposure

A

aantal keer met iets in aanraking komen  vorming/verandering attitude. Men heeft voorkeur voor stimuli waar we al bekend mee zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Cognitive dissonance theory

A

een persoon raakt in een onaangename psychologische spanning die ontstaat wanneer een persoon twee of meer cognities heeft die niet bij elkaar passen/ inconsistent zijn met elkaar (twee attitudes of attitude en behavior). Een cognitie is een gedachte, houding, overtuiging of staat van bewustzijn van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

op welke manier kun je cognitieve dissonance verminderen (de spanning) ?

A
  • Verander je gedrag zodat het in lijn komt met de inconsistente cognitie
  • Proberen ons gedrag te rechtvaardigen door de inconsistente cognitie te veranderen (één van je gedachtes veranderen)
  • Proberen ons gedrag te rechtvaardigen door nieuwe cognities toe te voegen
    Mensen willen dissonantie voorkomen, omdat ze consistentie tussen acties en zelfbeeld willen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Insufficient justification

A

De situatie zelf is niet genoeg om de discrepantie (ongelijkheid tussen attitude en gedrag) op te lossen.
Bij lage beloningen. Mensen voelen zich onder druk gezet om hun houding te veranderen, je overtuigt je zelf ervan. De beloning is te weinig om jouw gedrag te rechtvaardigen, dus zelf je mening aanpassen om toch op één lijn te zitten.
Grote straf  niet meer doen vanwege grote straf
Milde straf  niet meer doen vanwege straf, maar omdat je er over nadenkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Insufficient deterrence

A

discrepantie omdat je iets NIET gedaan hebt. Ervoor zorgen dat mensen iets niet doen, terwijl ze dit wel willen. Door een milde straf te geven.
Bij milde straffen. Mensen houden zich in bij een verleidelijke activiteit. Hoe lager de straf, hoe groter de verandering in attitude, je overtuigt je zelf ervan (vb dat het spel toch niet zo leuk is).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Self-persuasion

A

Je verandert je houding zonder de invloed van overtuigende communicatie (van anderen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

effort justification

A

Onverenigbaarheid tussen de moeite die je doet en wat eruit komt kan cognitieve dissonantie ontstaan  motivatie om onze attitude te veranderen.
Hoe meer tijd/moeite/geld je ergens investeert, hoe angstiger/meer verschrikt je je voelt wanneer de uitkomst tegenvalt  attitude veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Selective exposure hypothesis

A

Mensen proberen zo veel mogelijk potentiële dissonante informatie te vermijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Self-perception theory

A

We winnen kennis door zelfattributies te maken, door bijvoorbeeld onze eigen houding af te leiden van ons gedrag. (Wanneer we onzeker zijn over onze gevoelens/motivaties gebruiken we ons eigen gedrag om af te leiden wat we voelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Self affirmation

A

Een ervaring waarin je wel iets goeds doet, een soort bevestiging zoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Theory of planned behavior

A

Acties van een persoon worden beïnvloed door attitude tegenover bepaald gedrag, gecombineerd met subjectieve normen en controle. De factoren beïnvloeden je intenties en die voorspellen je gedrag.

3 voorwaarden waar je gedrag uit voortkomt:
1. Hoe je attitude is tegenover je eigen gedrag (je eigen mening). Gedrag wordt niet beïnvloed door algemene attitudes maar meer door onze attitude tegenover een bepaald gedrag.
2. Subjectieve norm: wat we denken wat anderen ervan vinden.
3. Waargenomen gedragscontrole (houdt iets je tegen, gevoel van controle).
 Als een van deze drie mist, wordt je intentie anders (lager/minder), en dit zorgt voor ander gedrag.
Denk aan vb met alchol drinken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly