Probleem 2 Flashcards

1
Q

Besluit

A

Art. 1:3 lid 1 Awb
Vereisten:
- Schriftelijke
- Beslissing
- Bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 lid 1 Awb
- Rechtshandeling
- Publiekrechterlijke aard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vereisten: Schriftelijke en beslissing

A

Beslissing –> bekendmaking uitkomst van een rationeel afwegingsproces. Deze moet aan het schriftelijkheidsvereiste voldoen. Dit kan zowel op papier als elektronisch, maar niet mondeling.

!: de bekendmaking is van belang of een besluit werking kan hebben art. 3:40 Awb.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vereisten: Bestuursorgaan art. 1.1 lid 1 Awb

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vereisten: rechtshandeling en van publiekrechtelijke aard

A

Rechtshandeling: beogen een juridisch gevolg en willen daarmee en verandering in de rechten en plichten brengen

Publiekrechterlijke rechtshandeling: exclusieve wettelijke grondslag die speciaal voor een bestuursorgaan in het leven is geroepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Negatieve beslissingen

A

Een negatieve beslissing is in theorie geen besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb, omdat er geen rechtshandeling is.

Bij besluiten die specifiek zijn gericht tot een persoon (beschikkingen) wordt een negatieve beslissing of weigering tot het nemen van een besluit gelijkgesteld aan een beschikking waardoor er toch geprocedeerd kan worden –> art. 1:3 lid 2 Awb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke soorten besluiten zijn er?

A

Art. 1:3 lid 2 Awb
1) Beschikkingen
2) Besluit van algemene strekking
- Algemeen verbindende voorschriften
- Beleidsregels
- Overige besluiten van algemene strekking
> Concritiserend besluit van algemene strekking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschikking

A

Art. 1:3 lid 2 Awb

Specifiek, individueel of concreet besluit, die gericht is op een of enkele specifieke personen of een concreet object.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Persoonsgerichte beschikking

A

Besluit geadresseerd aan een persoon of een duidelijk aanwijsbare, individualiseerbare groep personen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zaaksgerichte beschikking

A

Besluit waarbij de aard of bijzondere eigenschappen van het object bepalend zijn voor het besluit. Het feit dat de rechtsgevolgen in principe voor iedereen gelden maakt niet uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Algemeen verbindend voorschrift

A

Een naar buiten werkende voor de daarbij betrokken personen bindende regel, uitgaande van het bevoegd gezag, dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent.

Vereisten:
1: Regel werkt naar buiten
2: Regel is algemeen naar plaats, tijd en persoon
3: Regel is voor herhaalde toepassing vatbaar
4: Regel bevat zelfstandige normstelling
5: Regel heeft verbindende kracht
6: Regel is vastgesteld krachtens een specifieke daartoe strekkende bevoegdheid die is ontleend aan de grondwet of andere wet in formele zin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beleidsregel

A

Art. 1:3 lid 4 Awb

Vereisten
1: Bij besluit vastgesteld
- Op schrift
- Rechtshandeling
- Publiekrechterlijke aard
2: Algemene regel
- Aangeven hoe de bevoegdheid wordt uitgeoefend
- Voor herhaalde toepassing
3: Geen AVV
4: Afweging van belangen, vaststelling van feiten of uitleg van wettelijke voorschriften
5: Bestuursbevoegdheid
- Uitvoerende bevoegdheid, nemen van concrete beslissingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Concretiserend besluit van algemene strekking (CBAS)

A

Als de rechtsgevolgen van een besluit beperkt blijven tot het bepalen van het toepassingsbereik van een bestaand AVV, is er sprake van een concretiserend besluit van algemene strekking. De zelfstandige normstelling ontbreekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fases beoordelingsproces rechter

A

1: Wetsintrepretatie
2: Feitenvaststelling
3: Feitenkwalificatie
4: Belangenafweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fase 1: wetsintrepretatie

A

Heeft het bestuursorgaan bij het nemen van het besluit de toepasselijke wet- of regelgeving wel goed geïnterpreteerd. Gebruik van indringende toetsing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fase 2: Feitenvaststelling

A

Feiten vaststellen die relevant zijn voor de te nemen beslissing. Alles moet volledig worden getoetst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fase 3: Feitenkwalificatie

A

Beoordelen of aan de wettelijke bevoegdheidscriteria is voldaan en daarmee de bevoegdheid kan worden uitgeoefend.

17
Q

Onderdeel fase 3: beoordelingsruimte

A

Beoordeling of is voldaan aan de in de wet geformuleerde voorwaarden voor een rechtmatige uitoefening van bevoegdheden. Hoe nauwkeuriger de toepassingscriteria des te kleiner de beoordelingsruimte voor bestuursorgaan.

18
Q

Onderdeel fase 3: beoordelingsvrijheid

A

Of aan de toepassingscondities is voldaan door de wetgever die dit bewust aan het inzicht van het bestuursorgaan overlaat.

Impliciete beoordelingsvrijheid: vrijheid staat niet nadrukkelijk in de bepaling –> “het algemeen belang”

Expliciete beoordelingsvrijheid: vrijheid staat wel nadrukkelijk in de bepaling –> “naar oordeel van”

19
Q

Fase 4: Belangenafweging

A

Dit is indien in de wettelijke bepaling beleidsvrijheid is toegekend.

20
Q

Onderdeel fase 4: Beleidsruimte/beleidsvrijheid

A

Een bestuursorgaan ten aanzien van een bepaalde bevoegdheid de vrijheid heeft om deze bevoegdheid op verschillende wijze te hanteren.

Dit is te herkennen aan “kunnen” of “bevoegd zijn”