Planten Flashcards

1
Q

Hoe nemen planten water en anorganische stoffen op uit de bodem?

A

Via de wortelharen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Houtvaten

A

Vervoeren water met anorganische stoffen. Deze sapstroom gaat van de wortels via de stengels naar de bladeren (opwaarts)

= Anorganische sapstroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bastvaten

A

Vervoeren water met assimilatieproducten. Deze sapstroom gaat van de bladeren naar alle delen van de plant (omhoog en omlaag)

= organische sapstroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waterpotentiaal

A

Toestand van water die bepaalt of en in welke richting het water beweegt.

De richting hangt af van de:
- Het verschil in osmotische waarde

Bij gelijke osmotische waarde beweegt water van een cel met een hoge druk naar een lage druk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Turgor

A

De druk in een cel. Door de druk van het grondplasma op de celwand is de plantencel stevig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Formule waterpotentiaal

A

ψw = ψs + ψp

ψs = osmotische potentiaal
ψp = drukpotentiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe bereikt de anorganische sapstroom ondanks de zwaartekracht de bladeren?

A

Door de worteldruk, capillaire werking en verdamping (zuigkracht van de bladeren).

In het voorjaar speelt vooral de worteldruk een rol, omdat er dan nog geen bladeren zijn en dus geen zuigkracht door de bladeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Transport van water en anorganische stoffen van wortelharen naar houtvaten/ worteldruk

A

Wortelharen nemen water en anorganische stoffen op. Dit diffundeert door de schors naar de endodermis.

Het water met de opgeloste stoffen kan de endodermis niet langs door het bandje van Caspari = impermeabel.

De celmembranen transporteren de oplossing actief naar de schors van de centrale cilinder.

De bandjes van Caspari/ kurkbandjes voorkomen dat het terug stroomt.
-> de osmotische waarde neemt toe
-> water diffundeert de centrale cilinder in.

De druk neemt toe, waardoor het water met de anorganische stoffen omhoog kan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Capillaire werking

A

Water stijgt in de houtvaten door cohesie- en adhesiekrachten.

Cohesie + adhesie > zwaartekracht
Hierdoor kan het water omhoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cohesiekrachten

A

Watermoleculen blijven aan elkaar hangen door zwakke bindingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Adhesiekrachten

A

Watermoleculen blijven aan de wanden van de dunne houtvaten plakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verdamping

A

Via de huidmondjes verdampt water. Er ontstaat een watertekort in de celwanden.

Het watertekort wordt aangevuld door water uit de houtvaten. Hierdoor ontstaat er een verschil in waterpotentiaal in de beide uiteinden van het houtvat.

Er ontstaat een onderdruk in de houtvaten, waardoor water wordt aangezogen = verdampingsstroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Afname turgor

A

Watertekort -> huidmondjes sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Turgorveranderingen door fotosynthese

A

Door fotosynthese neemt de glucoseconcentratie toe -> osmotische waarde neemt toe -> water verplaatst zich naar de sluitcel -> turgor neemt toe -> huidmondjes openen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt glucose opgeslagen als er (te) veel zonlicht aanwezig is?

A

Als zetmeel om de osmotische waarde te beperken.

’s nachts wordt zetmeel omgezet in sacharose en via de bastvaten door de plant getransporteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit bestaat bastsap?

A

Mineralen, aminozuren en hormonen.

17
Q

Waar gaat sacharose heen?

A
  • Vruchten waar het wordt opgeslagen als fructose
  • Wortels en stengels waar het wordt opgeslagen als zetmeel.
  • In het vroege voorjaar naar groeiende delen waar het als voedingsstof wordt gebruikt.
18
Q

Waarom kan fotosynthese alleen bij bepaalde temperaturen plaatsvinden?

A

Voor de juiste werking van bepaalde enzymen in de chloroplasten.

19
Q

Waardoor kan de intensiteit van de fotosynthese worden bepaald?

A
  • De snelheid waarmee glucose wordt gevormd
  • De snelheid waarmee zuurstof vrijkomt.
    Door te bepalen hoeveel zuurstof er ‘s nachts bij de aerobe dissimilatie wordt verbruikt, kun je afleiden hoeveel zuurstof er overdag bij de fotosynthese wordt geproduceerd.
  • De hoeveelheid opgenomen koolstofdioxide
20
Q

Leukoplasten

A

Plastiden in plantencellen die dienen voor de opslag van stoffen zoals reservestoffen.

Bijvoorbeeld:
- Zetmeel in wortels
- Vetten in zaden zoals noten
- Eiwitten in zaden zoals peulvruchten

21
Q

Bloem

A

Orgaan dat geslachtelijke voortplanting van planten mogelijk maakt.

  • Bevat meeldraden en/of stampers
  • Kunnen chromoplasten bevatten die insecten en andere dieren lokken.
22
Q

Meeldraad

A

Mannelijk voortplantingsorgaan

  • Bestaat uit de helmknoop en de helmdraad

In de helmknoop worden stuifmeelkorrels geproduceerd.

23
Q

Stuifmeelkorrels

A

Mannelijke geslachtscellen

24
Q

Stamper

A

Vrouwelijk voortplantingsorgaan

  • Bestaat uit stempel, stijl en het vruchtbeginsel
25
Vruchtbeginsel
In het vruchtbeginsel zitten een of meer eicellen in zaadbeginsels
26
Bestuiving
Een stuifmeelkorrel komt terecht op de stempel van een stamper van dezelfde plantensoort. Door de wind of via insecten. Uit de stuifmeelkorrel groeit een stuifmeelbuis door de stijl van de stamper naar de zaadbeginsels in het vruchtbeginsel.
27
Bevruchting
De kern van een stuifmeelkorrel versmelt met de kern van een eicel in het zaadbeginsel. Er ontstaat een diploïde zygote. De zygote ontwikkelt zich tot zaad.
28
Zaad
Bestaat uit een kiem en reservevoedsel. Uit een kiem kan een nieuwe plant groeien.
29
Ongeslachtelijke voortplanting bij planten op natuurlijke wijze
1. Bollen: jonge bollen die uit knoppen groeien kunnen van oude bollen worden gehaald en uitgroeien tot nieuwe planten 2. Uitlopers: lange stengels waaraan nieuwe planten ontstaan 3. Knollen: Verdikte stengel die uitlopers krijgt waaraan een nieuwe plant kan ontstaan
30
Ongeslachtelijke voortplanting bij planten op kunstmatige wijze
1. Stekken: een afgesneden deel groeit uit tot een nieuw individu 2. Weefselkweek 3. Enten: takken worden vastgezet op een afgeknipte onderstam. De vruchten die aan de ontstane boom groeien zijn identiek aan de vruchten van de enttakken
31
Vraat
Planten worden gegeten door dieren
32
Mechanische afweer
Aanpassingen tegen vraat op het oppervlak van een plant
33
Indirecte afweer
Een plant die wordt aangevreten door een organisme maakt lokstoffen aan om de natuurlijke vijand van dat organisme te lokken.
34
Auxine
Hormoon dat wordt gevormd in de uiterste toppen van stengels. Bevordert de lengtegroei en de celstrekking. Licht vermindert de aanmaak van auxine. Dus groeit een plant aan de schaduw zijde sneller, omdat daar meer auxine is. Dus groeit een stengel naar het licht toe.
35
Celstrekking
De cel wordt groter door opname van water.
36
Etheen
Hormoon dat de rijping van fruit stimuleert. Onrijp fruit bevat veel pectine dat cellen dicht bij elkaar houdt -> hard fruit. Stimuleert de vorming van geur- en kleur van een vrucht. Zetmeel en zuren worden omgezet in suikers. Het enzym pectinase breekt pectine af, waardoor een vrucht zachter en eetbaar wordt.