Gaswisseling en uitscheiding Flashcards

1
Q

De vier functies van neusademhaling

A
  1. Verwarmen
  2. Lucht vochtig maken
  3. Lucht keuren
  4. Lucht filtreren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Functie (neus-)slijmvlies

A

Stof, ziekteverwekkers en grote schadelijke deeltjes blijven hierin plakken.

Slijmvlies in de luchtpijp kan opzwellen en hierdoor de stofdeeltjes filtreren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is oxyhemoglobine?

A

Hemoglobine waaraan zuurstof is gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Van welke vier factoren hangt het transport van CO2

A
  1. O2 druk
  2. CO2 druk
  3. pH bloed
  4. Temperatuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De invloed van de CO2 druk op het transport van CO2

A

Een hogere CO2 druk zorgt indirect voor het Bohr-effect door de pH waarde te laten dalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bohr-effect

A

lagere affiniteit van hemoglobine voor zuurstof door een toename van de partiële koolstofdioxide druk of verlaging van de pH-waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Invloed pH op het binden van zuurstof aan hemoglobine

A

Door een lagere pH kan zuurstof minder goed binden aan hemoglobine. H+ ionen veranderen de structuur van hemoglobine. Hierdoor kan zuurstof minder goed binden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt er bij inspanning meer zuurstof afgegeven aan de cellen

A

Bij inspanning stijgt de partiële CO2 druk, waardoor de pH daalt. De temperatuur stijgt bovendien ook. Hierdoor wordt zuurstof losgelaten door het hemoglobine en afgegeven aan de weefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Transport CO2 van longblaasjes naar het bloed

A
  • CO2 diffundeert naar plasma in de rode bloedcel

-Enzym koolzuuranhydrase: CO2 + H2O -> H2CO3

  • H2CO3 vervalt vervolgens in H+ en HCO3-
  • HCO3- diffundeert via antiport. Cl- gaat de cel in
  • O2 laat los van hemoglobine en gaat het weefsel in
  • H+ bindt aan hemoglobine -> Bohr-effect -> O2 laat nog makkelijker los.
  • CO2 bindt aan Hb
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Haldane effect

A

Hoe minder O2, des te beter CO2 kan binden aan Hb.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Transport van CO2 naar de longblaasjes

A
  • Koolzuuranhydrase splitst H2CO3 in CO2 en H2O
  • Door antiport gaat HCO3- naar binnen en Cl- naar buiten
  • O2 bindt aan Hb
  • H+ splitst af van Hb -> O2 kan beter binden
  • Als gevolg van het Haldane effect splitst CO2 af van Hb (Meer O2, dus CO2 kan slechter binden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Open circulatiesysteem

A

Organen worden omringd door een hemolymfe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gaswisseling bij insecten

A
  • Open circulatiesysteem
  • Tracheeën: sterk vertakte adembuizen
  • Stigmata: openingen in de tracheeën

Grotere insecten hebben luchtzakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gaswisseling bij vissen

A

Tegenstroomprincipe: groter verschil in gasdruk bevordert diffusiesnelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Inademen

A

Druk in longen neemt toe, de longen worden groter -> druk in de longen neemt af. De druk van de buitenlucht is hoger -> lucht stroomt naar binnen.

Rustige ademhaling
Spieren: middenrif trekt naar beneden, buitenste tussenribspieren

Diepe inademing
Spieren: buikspieren, binnenste tussenribspieren en halsspieren (-> borstbeen en ribben nog verder naar buiten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ademvolume

A

Volume lucht dat in- of uitgeademd wordt bij elke ademhaling

17
Q

Uitademen

A

Spieren ontspannen -> longvolume neemt af -> druk neemt toe -> lucht stroomt naar buiten

18
Q

Surfactant

A

Slijmlaag aan de binnenkant van de longblaasjes die ervoor zorgt dat de longblaasjes niet in elkaar worden geduwd tijdens de ademhaling en vermindert de elasticiteit

19
Q

Inademingsreservevolume

A

Volume lucht dat naast de ademvolume extra ingeademd kan worden

20
Q

Uitademingsreservevolume

A

Volume lucht dat naast de ademvolume extra uitgeademd kan worden

21
Q

Restvolume

A

Lucht die na volledige uitademing achter blijft in de longen

22
Q

Inademingscapaciteit

A

Ademvolume + inspiratoir reservevolume

23
Q

Vitale capaciteit

A

Ademvolume + inspiratoir reservevolume + expiratoir reservevolume

24
Q

Waar reageren de chemoreceptoren op?

A
  • H+ (pH)
  • CO2 druk
  • O2 druk (alleen in extreme situaties)
25
Wat is het gevolg van een stijging van de pH?
Dit komt door daling CO2 -> ademhaling vertraagd
26
Wat is het gevolg van een daling van de pH?
Ademhaling stijgt -> stijging pH en O2 en daardoor daling CO2
27
Functies van de lever
- Productie gal - Opslag stoffen - Omzetting voedingsstoffen - Zuiveren van het bloed - Productie plasma-eiwitten
28
Wat doen de beta cellen?
Insuline: glucose -> glycogeen -> bloedsuikerspiegel daalt
29
Wat doen de alfa cellen?
Glucagon: glycogeen -> glycose -> bloedsuikerspiegel stijgt
30
Levercirrose
Door alcohol wordt minder glucose afgebroken -> meer vetopslag Daarnaast is alcohol giftig, waardoor cellen afsterven. De afgestorven cellen worden vervangen door bindweefsel en daardoor verliest de lever zijn functie = levercirrose
31
Desaminering
Afbreken van aminozuren waarbij ammoniak ontstaat. Ammoniak is echter giftig -> detoxificatie proces waarbij ureum wordt gevormd.
32
Posthepatische aandoening
Galwegen zijn verstopt, bilirubine kan niet worden vervoerd naar de darmen -> bilirubine wordt heropgenomen in het bloed -> geelzucht
33
Hoe diffundeert bloedplasma naar kapsel van Bowman?
Aanvoerende bloedvat is groter dan het afvoerende -> er ontstaat een soort ophoping -> druk neemt toe -> bloedplasma diffundeert naar kapsel van Bowman = Ultrafiltratie
34
Lichaampje van Malpighi
Glomerulus + nierkapsel
35
Excretie; waar vindt dit plaats, wat is het en waarom gebeurt het?
Dit proces gebeurt in het tweede gekronkelde nierbuisje Afvalstoffen worden in de voorurine gepompt Om de osmotische waarde te reguleren en afvalstoffen uit het lichaam te verwijderen
36
Invloed van ADH op urineproductie
ADH zorgt ervoor dat aquaporines verwijden, waardoor er meer terugresorptie van water kan plaatsvinden. Als er minder ADH geproduceerd wordt, gaan de poortjes dicht en blijft er meer water in de nieren achter -> vaker naar de wc Alcohol remt de ADH productie
37
Acidose
Bloed heeft een pH van kleiner dan 7,35 -> HCO3- toevoegen aan het bloed uit de voorurine. De nieren reguleren zo de pH waarde
38
Alkalose
Bloed heeft een pH van groter dan 7,45 -> HCO3- verwijderen het bloed en in de voorurine brengen. De nieren reguleren zo de pH waarde
39