Genetica en DNA Flashcards
Fenotype
Alle waarneembare eigenschappen, maar ook bloedgroep.
Genotype
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen.
Allel
Variant van een gen
Autosomen
Alle chromosomen die geen geslachtschromosomen zijn.
Homologe chromosomen
Zijn even lang en bevatten dezelfde genen.
Haplotype
De unieke combinatie van allelen op een chromosoom.
Onvolledige dominantie
beide allelen in een heterozygoot komen tot uiting in het fenotype. De allelen worden aangegeven met een extra letter, dus een grond letter en dan tot de macht een kleine letter.
Intermediair
Beide allelen zijn even sterk en komen in een heterozygoot organisme tot uiting in een mengvorm. Dus bijvoorbeeld rood en wit wordt dan roze.
Co-dominant
Beide allelen zijn even sterk en komen in een heterozygoot organisme beide tot uiting. Dus bijvoorbeeld rood-wit gevlekt.
Een eigenschap erft X-chromosomaal over als …
- Alle vrouwelijke nakomelingen van een vader met een dominant allel de eigenschap ook hebben.
- Alle mannelijke nakomelingen van een homozygoot recessieve moeder de eigenschap ook hebben.
Crossing-over
Tijdens meiose I wisselen de chromatiden van twee homologe chromosomen stukken DNA uit -> nieuwe haplotypen -> meer variatie -> de recombinatie neemt toe.
mtDNA
Mitochondrionaal DNA erft over via de eicellen/ de moeder.
Nucleotide
Bestaat uit een fosfaatgroep, desoxyribosegroep en een stikstofbase; adenine, thymine, guanine of cytosine.
Door H-burggen binden A en T aan elkaar en C en G.
De uiteinden van een nucleotideketen
3’-uiteinde: OH-groep aan de derde c-atoom van de desoxyribosegroep.
5’-uiteinde heeft een fosfaatgroep aan het vijfde c-atoom van desoxyribose.
De ketens liggen complementair tegenover elkaar de ene van 3’ -> 5’ en de andere van 5’ naar 3’
DNA in een prokaryoot
Een cirkelvormig DNA molecuul dat los in het cytoplasma ligt.
Bacteriën hebben daarnaast plasmiden = kort cirkelvormig DNA.
DNA in een eukaryoot
- Kern-DNA; DNA dat verdeeld is over de chromosomen. Chromosomen zijn gewikkeld om histonen. Een groep histonen waaromheen DNA is gewikkeld heet een nucleosoom.
- Mitochondrionaal DNA
- Chloroplast DNA (cp-DNA)
RNA
- Enkelstrengs
- Ribose in plaats van desoxyribose
- Uracil in plaats van thymine
DNA replicatie
- H-burggen worden verbroken door enzym helicase -> DNA ketens gaan uit elkaar.
Single strand proteins voorkomen de vorming van nieuwe H-bruggen. - Enzym primase maakt een primer
= kort stukje RNA dat complementair is aan het startpunt. Is een startpunt voor DNA-polymerase. Zonder primer blijft DNA-polymerase inactief. Een primer is nodig, omdat DNA-polymerase alleen nucleotiden kan vastplakken aan de 3’-uiteinde. - DNA-polymerase bindt vrije nucleotiden in het kernplasma.
DNA replicatie gebeurt in de richting 3’ -> 5’. Dus de synthetisatie vindt plaats van 5’ -> 3’.
Bij de complementaire streng worden Okazaki fragmenten (korte stukjes DNA, omdat de richting hier andersom is) in gebouwd. DNA-ligase koppelt de Okazaki fragmenten aan elkaar. Exonuclease verwijdert de primers. De primer aan het einde van de complementaire streng wordt verwijderd door exonuclease, waardoor er een leeg stuk ontstaat.
=> telomeren.
Telomerase
Kankercellen, gameten en stamcellen hebben dit enzym, waardoor er eindeloos nieuwe telomeren gevormd kunnen worden en de telomeren niet opraken. Als de telomeren opraken, gaat de cel over tot apoptose. Hierdoor kunnen kankercellen, gameten en stamcellen zich oneindig delen.
DNA-analyse
Het bepalen van de basenvolgorde in het DNA.
PCR
= kunstmatige DNA-replicatie
- Denaturatie; DNA-strengen worden gescheiden
- Hybridisatie; primers hechten aan het enkelstrengs DNA
- DNA-polymerase hecht aan de primer en vormt nieuw DNA door vrije nucleotiden aan het enkelstrengs DNA te binden.
Gelelektroforese
DNA moleculen zijn negatief geladen en bewegen naar de positieve pool in de spanningsbron. Kleine moleculen bewegen sneller.
Tijdens welke fase van de celcyclus vindt de eiwitsynthese plaats?
Fase G1 en G2
Welke typen RNA zijn bij de eiwitsynthese betrokken?
- mRNA (messenger-RNA) wordt door RNA polymerase gevormd langs een enkelstreng DNA. Dit gebeurt in de kern en gaat vervolgens de kern uit.
- tRNA (transfer RNA) vervoert een aminozuur naar een ribosoom. Wordt door RNA polymerase gevormd langs RNA-genen in het DNA.
Heeft aan één uiteinde de vrije nucleotiden CCA waaraan aminozuren kunnen binden (koppelingsplaats) => tRNA-aminozuurcomplex
Heeft een anticodon die binden aan de stikstofbasen van een complementair codon in het mRNA. Dus door anticodon kan tRNA binden aan mRNA in ribosoom.
- rRNA (ribosomaal RNA); bestanddeel van ribosomen.
RNA bevat geen introns of overbodige informatie meer.