Evolutie Flashcards
Chemische evolutie
Stoffen werden gevormd waaruit eerste eencelligen konden ontstaan.
Oeratmosfeer
Tot 3 miljard jaar geleden bevatte de atmosfeer geen zuurstof maar waarschijnlijk: H2, N2, CO, CO2, H2O, NH3, CH4 en H2S
Anorganische stoffen
Komen voor in zowel leveloze natuur als organismen. Zijn opgebouwd uit kleine, eenvoudige moleculen (max. 1 C-atoom meestal)
Organische stoffen
Afkomstig van organismen. Relatief grote en ingewikkelde moleculen, die altijd meerdere C-, H- of O-atomen bevatten.
Hoe ontstonden de eerste organismen en onze atmosfeer zoals we die nu kennen? (Miller-Urey-experiment)
De stoffen in de oeratmosfeer kunnen onder toevoer van energie ioniseren tot onder andere zuurstof. Door meteoriet inslagen, uv-stralingen en vulkaanuitbarstingen kwam deze benodigde energie op aarde.
Uit het experiment van Miller-Urey is gebleken dat door middel van ionisering van de stoffen in de oeratmosfeer (NH3, CH4, H2 (g), H20 (g)) aminozuren en nucleotiden ontstonden. Uit aminozuren, nucleotiden, sachariden en vetzuren kunnen eiwitten, DNA en koolhydraatketens worden gevormd.
Op deze manier ontstonden anorganische en organische stoffen waaruit de eerste organismen ontstonden.
Verschillende theorieën ontstaan leven
- Verdamping binnenzeeën -> organische oersoep door indikking.
In deze oersoep verenigden kleine moleculen zich met grotere en gingen zich rangschikken in druppeltjes (protobionten) -> ontstaan eerste cellen
- Black smokers (vulkanische schoorstenen bodem oceaan) door de vulkaanuitbarstingen komen er mineralen vrij waardoor de eerste levensvormen ontstonden.
- De bouwstenen voor het leven zijn afkomstig uit de ruimte.
Wat is zelforganisatie + voorbeelden hiervan
Vorming van cellen uit organische stoffen (er ontstaan eenheden met nieuwe eigenschappen op een hoger organisatieniveau)
+Apoptose en celdifferentiatie.
Prokaryoot
- Eencellig organisme zonder celkern of zichtbare celorganellen. DNA ligt los in cytoplasma.
- Hebben een cirkelvormig chromosoom los in het cytoplasma.
- Sommige soorten hebben plasmiden.
- De chromosomen bestaan alleen uit DNA en bevatten geen eiwitmoleculen.
- Ribosomen
Anaeroob
Organismen die alleen kunnen leven in een omgeving zonder zuurstof. Zuurstof is gifitig.
Aeroob
Organisme die alleen kan leven in een omgeving met zuurstof. Gebruiken zuurstof om energierijke stoffen af te breken. De energie die daarbij vrijkomt wordt voor de celprocessen gebruikt.
Heterotrofe organisme
- Hebben andere organismen nodig als voedsel
- Kunnen niet zelf stoffen uit anorganische stoffen maken
- Nemen organische en anorganische stoffen op uit het milieu
(meeste bacteriën, schimmels en dieren)
Autotrofe organismen
- Kunnen organische stoffen maken uit alleen anorganische stoffen
- Hebben geen andere organismen of organische stoffen nodig als voedsel
- Produceren zuurstof: hebben chlorofyl
(planten en sommige bacteriën)
Cyanobacteriën
Eerste bacteriën die in staat zijn om fotosynthese te doen, dus eerst autotrofe bacteriën.
Eukaryoot
Cellen met een celkern, dubbele membranen en zichtbare celorganellen.
De drie domeinen waarin organismen worden ingedeeld
- Bacteriën
- Archaea
- Eukaryoten
Bacteriën en archaea zijn prokaryoten. Archaea kunnen overleven in extreme omstandigheden. ZIjn nauwer verwand aan de eukaryoten.
De vier rijken waarin organismen worden ingedeeld
- Dieren
- Schimmels
- Planten
- Bacteriën
Taxonomie
Indelen van organismen op verschillende niveaus.
De zeven indelingsniveaus (niet in Binas: ook wel taxa genoemd)
Rijk -> stam -> klassen -> orden -> families -> geslachten (genus) -> soorten (species)
Binaire naamgeving
Wetenschappelijke naamgeving van soorten;
Geslachtsnaam met hoofdletter voorop, daarna soortaanduiding met kleine letter + soms nog de afkorting van de ontdekker met een hoofdletter.
Archaea
- Geen kernmembraan
- Wel DNA en ribosomen
- Flagellen zorgen voor beweging
- Extremofiel
- Prokaryoot
- Celwand is niet opgebouwd uit fosfolipiden
Bacteriën
- 1 kringvormig chromosoom in kernplasma
- Chromosomen bevatten geen eiwitmoleculen
- Bevatten soms plasmiden
- Meestal heterotroof
- Celwand bestaat uit peptidoglycaan
- Ongeslachtelijke voortplanting
- Uitwisseling genen vindt plaats door: 1. transformatie = DNA-fragmenten van een gestorven soortgenoot worden opgenomen.
- Conjugatie = er wordt een holle buis gevormd naar een soortgenoot, een gekopieerde plasmide gaat van de ene naar de andere bacterie.
- Transductie = een virus brengt DNA over van de ene naar de andere bacterie.
Plasmiden
Kleinere circulaire chromosomen waarop zich genen voor resistentie bevinden.
Voortplanting van bacteriën / uitwisselen van genen van bacteriën (mits de omstandigheden juist zijn anders doen ze gewoon celdeling)
- transformatie: DNA-fragmenten van andere gestorven soorten opnemen en gebruiken
- Conjugatie: vorming van een holle buis (pilum) naar een soortgenoot. Een gerepliceerder plasmide gaat zo naar de andere bacterie.
- Transductie: virussen (bacteriofagen) brengen DNA over van de ene naar de andere bacterie.
Virussen
- Geen organismen
- Geen stofwisselingsprocessen, kern- of cytoplasma.
- DNA of RNA (-> DNA-virussen en RNA-virussen)
-> DNA van het virus wordt omgeven door een capside en kan worden ingebouwd in het DNA van de gastheer
-> RNA-virus: het RNA kan direct worden afgelezen door ribosomen. Er kunnen direct eiwitten worden gevormd of het enzym reverse transcriptase maakt hier enkelstrengs DNA van. Dit DNA wordt vervolgens door DNA-polymerase dubbelstrengs gemaakt en kan dan worden ingebouwd in het DNA van de gastheer. - Planten zich voor d.m.v. gastheercellen