partim Demeyer Flashcards

1
Q

diabetes

A
  1. link met cardio
    - belangerijke cardiovasculaire risicofactor
    - 2 tot 4x meer kans
    - diabetes patient = cardiovasculaire patient
  2. bloedglucose
    - 70-125mg/dl overdag
    - <100mg/dl na 8u vasten
    - na maaltijd >160mg/dl
    - hyperglycemie = >125 nuchter of 180 na maaltijd
  3. effecten
    - pathologie bij hypo & hyperglycemie
    –> time in range
    - hyperglycemie meer schadelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

insuline

A
  1. insuline cascade
    - te hoog bloedglucose
    - insuline afgifte door beta-cellen in pancreas
    - opname van glucose in lever = omzetting tot glycogeen & spieren = substraat
    - daling van bloedglucose
  2. specifieke functies
    - absorptie van glucose in vellen
    - activatie van signaling pathway door binding op receptoren
    –> glucose als energiebron of glycogenese
    - supressie glucagon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

glucagon

glycogeen wordt welk soort suiker

A
  1. glucagon cascade
    - te laag bloedglucose
    - glucagon afgifte door alfa-cellen in pancreas
    - omzetting glycogeen -> pyrodruivensuiker in spier & glucose in lever
    - stijging bloedglucose
  2. specifieke functies
    - glycogenolyse = omzetting van glycogeen naar glucose in lever
    - gluconeogenese = synthese van glucose uit andere bronnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

insuline signaling pathway

welke cascade in cel

A
  1. glucose in bloedstroom
  2. productie van insuline
  3. binding op insuline receptoren in lever, spier, nier & adipeus weefsel
  4. tyrosine kinase signaal transductie cascade
  5. activatie GLUT4-transporters
  6. opname van glucose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

andere anti-insuline hormonen

A

= tegenregulerende hormonen

  1. adrenaline
    - afgifte door OS
    - stimulatie glycogenolyse & glucogenese
    - inhibitie insuline
    - onmiddelijke werking
  2. cortisol
    - spier & vet cellen minder gevoelig maken voor insuline
    - hogere glucose productie lever
    - activatie enkele uren
  3. groeihormoon
    - spier & vet cellen minder gevoelig voor insuline
    - activatie enkele uren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

algemeen diabetes mellitus

A
  1. aandoening
    - chronische hyperglycemie
    - type 1 = geen of te weinig productie insuline door auto-immuun ziekte
    - type 2 = niet effectief gebruik = resistentie
    - dubbel type ook mogleijk
  2. prevalentie
    - 8,8% van de bevolking
    - 9,9% tegen 2045
    - 6,1% in belgie
  3. classificatie
    - 90% type II
    - 5% type I
    - 5% andere types
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

diabetes type 1

A
  1. diagnose
    - vooral bij erg jonge kinderen
    - altijd >40j
    - 40-70j meer mannen
    - 70+ meer vrouwen
  2. stoornis
    - insuline-afhankelijke diabetes
    - geen of te weinig insuline
    - auto-immuunreactie
    –> niet genetisch bepaald, wel hogere kans = testen
  3. therapie
    - insuline therapie = pen of pomp
    - gezonde voeding & fysieke activteit voor minder insuline moeten spuiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

diabetes type II

A
  1. diagnose
    - >40 jaar
    - laatste jaren vroeger vallen = negatieve trend
    - mannen = vrouwen
  2. stoornis
    - niet-insuline afhankelijke diabetes
    - insuline resistentie
    - overwerking Langerhanscellen = decompensatie
    - wegvallen insuline productie
  3. therapie
    - heel duidelijke oorzaak obesitas & inactiviteit
    –> dieet & lichaamsbeweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

orale glycose tolerantie test

A
  1. normaal
    - snelle stijging van insuline
    - kleine stijging glucose
    - goede compensatie door insuline piek
  2. resistentie
    - veel hogere insuline productie
    - alsnog hogere piek in bloedglucose
  3. diabetes
    - nauwlijks of geen insuline productie
    - grote stijging glucose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oorzaken diabetes type 2

A
  1. beïnvloedbare factoren
    - obesitas
    - sedentaire levensstijl
    - dieet
    - hypertensie
    - dyslipidemie = TG & HDL
    - metabool syndroom
  2. niet-beïnvloedbare
    - ethniciteit
    - leeftijd
    - familiale voorgeschiedenis
    - zwangerschapdiabetes
    - PCOS polycyteus ovarium syndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

andere types diabetes deel 1

A
  1. zwangschapdiabetes
    - zwangerschap = stijging resistentie
    –> bij vrouwen dia al dicht tegen drempel waarde zaten
    - verhoogd risico voor latere DMII bij vrouw & kind
    - risicofactoren = gewichtstoename tijdens zwangerschap, overgewicht & leeftijd
  2. diabetes insipidus
    - stoornis productie of gevoeligheid ADH
    - polydipsie & polyurie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

andere types diabetes deel II

A
  1. LADA latent auto-immune diabetes in adults
    - pas ontwikkelen op 20-30j
    - tragere evolutie = minder symptomen
  2. MODY maturity onset diabetes of the young
    - autosomaal dominant
    - diagnose 10-25j
    - iedereen met diabetes laten testen voor risico kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

diagnose DM

A
  1. sympromen van hyperglycermie
    - onverklaarbaar gewichtsverlies
    - polydipsie = veel drinken & polyurie = veel urineren
    - recurrente infecties
  2. HOMA-IR homeostasis measurement assessment of insulin resistance
    - glucose x insuline
    - hoge waarde = meer resistentie
    - >2 = resistentie
  3. HBA1C
    - toont TIR van afgelopen 6-8weken
    - 5,7-6,4% = prediabetes
    - >6,5 = diabetes
    opvolging
    - 7% = streefdoel
    - 8% = streefdoel bij patienten met gelimiteerde levensverwachting & ernstige complicaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bloedname

A
  1. nuchtere bloedname
    - 8u geen calorische inname
    - <100mg/dl = normaal
    - 100-125 = gestoorde glucose
    - >126 = diabetes
    - als tijdens normale meting >200 dan altijd diabetes
  2. insuline resistentie
    - 75g in 250ml in 10 min drinken
    - bloedstalen om 30min
    - bepalen plasma glucose & insuline
    - <140 = normaal
    - 140-199 = verlaagde tolerantie
    - >200 = diabetes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

acute complicaties DM

A
  1. TIR
    - time in range
    - hypo & hyperglycemie
    - aanleiding tot chronische complixaties
  2. hypo
    - kan leiden tot bewustzijns verlies
    - hoofdpijn, wisselend humeur, moe, zweten, honger, …
  3. hyper
    - kan leiden tot ketoacidose
    - altijd glucagon noodpen hebben
    - polyurie, droge tong, moeheid, veel drinken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

chronsiche complixaties DM

A
  1. microangiopathie
    - stoornis bloedvaten
    - slecht/afwezigheid van bloedvaten
    - slecht genezen van wondjes + niet voelen = diabetes voet
    –> hoogste oorzak morbiditeit
  2. limited joint mobility
    - binding van glucose op weefsel = minder elastisch
    - vooral perifeer
    - prayers sign: kunnen sluiten of niet
  3. nefropathie = nierlijden
  4. retinopathie = slechtzien & blindheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

chronsiche complixaties DM deel 2

A
  1. cardio- & macrovasculaire complixaties
    - hypertensie
    - macropathie grote bloedvaten
    –> necrose = amputatie
  2. myopathie
    - minder spiermassa
    - daling grootte & aantal spiervezels
    - veranderingen van oxidatieve mitochondrionale functie
    - intramusculaire accumulatie van vetzuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

microvasculaire complicaties

A
  1. sensibele neuropathie
    - aantasting sensibele uiteinden
    - paresthesieën, jeuk, tintelingen, kuitkrampen
    - vermidnering van pijn, temp, druk & proprioceptie
    - LOPS loose op protecting sensation
    –> ontwikkeling diabetes voet
  2. motorische neuropathie
    - vooral atrofie kleine voetspieren
    –> veranderde voetstand & gedaalde kracht
  3. autonome neuropathie
    - zwelling aders, warmte & roodheid
    - kloven, fissuren, droge & atrofische huid
    - verhoogde kans osteoporose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hypoglycemie bij diabetes

A
  1. probleem
    - hypo ondanks tegenregulerende hormonen niet probleem is
    - als diabetes volgt degradatie van tegenregulerende hormonen altijd & snel
  2. verlaagde werking glucagon
    - falen van A-cellen door progessieve verslechtering
    - geen/lagere productie van glucagon
    - altijd kort na diagnose
  3. verlaagd antwoord adrenaline
    - lichaam geraakt gewoon aan vaker hypo = minder grote reactie
    - verlaagde glucose threshold voor afgiste adrenaline, cortisol & groeihormoon
    –> normaal 65-70 mg/dl
20
Q

relatie DM & alcohol

A
  1. net na drinken
    - hyperglycemie
    - vaak ook veel suiker in alcoholische dranken
  2. uren later
    - eerste focus lever = ethanol verwerken
    - tweede focus = glycolyse
    –> inhibitie hierop door alcohol
    - zorgt voor laattijdige hypoglycemie
  3. gevolgen
    - 8-12u hypo
    - herkennen van symptomen ≈alcohol
  4. preventie
    - geen insuline inspuiten voor iniële hyperglycemie
    - alcoholische dranken met weinig KH
21
Q

fysieke activiteit & v. fitheid

A
  1. fysieke fitheid
    - wat iemand maximaal aankan
    - VO2max = aeroob
    - evenwicht
    - maximale spierkracht
    - veranderen door inspanningstraining
  2. functionele reserve
  3. fysieke activiteit
    - wat iemand echt doet
    - actieve & inactieve keuze
    - vb: aantal stappen
    - veranderen door gedrag op langetermijn

daling activiteit leidt tot daling van fitheid

22
Q

fysiek functioneren als risicofactor

A
  1. MET metabolic equivalent
    - 1 MET = energie verbruik bij nuchter liggen
    - 3,5mlO2/kg
    - MET minuten of uren = MET x tijd
    - VO2max -> MET door delen door 3,5
    - vb: VO2max = 35 dan is maximale inspanning 10MET’s
  2. predictor
    - duidelijke relatie hogere MET’s & maximale kracht
    - onderzoek tussen postbode & telefonier
    –> duidelijk verschil in cardiovasculaire aandoeningen
    - hogere fysieke activiteit = lagere kans CVA, myocard infarct, diabetes, & kanker
  3. prognose
    - zowel primaire > secundaire preventie
    - mensen die al hebben = grote daling mortaliteit
23
Q

psychisch functioneren

A
  1. effecten
    - 20-40% mensen na AMI symptomen van depressie
    –> belangerijke predictor van her-infarct
    - lagere participatie revalidatie programma
    - hogere symptomen bij parters van patienten door stress & overprotectie
  2. doel van revalidatie
    - verbetereken van:
    - kennis van aandoening & interpretatie fysiek kunnen
    - angstvoor beweging & levenkwaliteit
    - zelfcontrole
24
Q

cardiale risicofactoren

A
  1. beïnvloedbare risicofactoren
    - algemeen = metabool syndroom & overgewricht
    - roken & alcohol
    - DMII & gestoord lipideprofiel
    - inactiviteit
    - hypertensie
    - pyshische factoren
  2. niet-beïnvloedbaar
    - erfelijkheid
    - geslacht (mannelijk)
    - leeftijd
25
Q

roken

A
  1. prevalentie
    - 15-20% van alle doden in België kunnen aan roken toegeschreven worden
    - andere delen nog meer
  2. rookstop
    - onmiddelijk effect
    - binnen 3 jaar grote vermidnering kans coronair letsel
    - vermidnering mortaliteit na hartaanval binnen 3-5j
  3. doel
    - volledige rookstop
    - training: volgen van revalidatie programma na AMI
26
Q

obesiteit

A
  1. definitie
    - afh van BMI = Kg.m^2
    - <18,5 = ondergewicht
    - 18,5 - 25 = normaal gewicht
    - 25 - 30 = overgewicht
    - 30 - 40 = obees
    - >40 = morbide obees
  2. BMI
    - verlaging van vetmassa
    - 100kg gespierd is geen probleem
    - sarcopenisch obees = lage spiermassa & hoge vetmassa
    - gezonde dikke & ongezonde dunne afh van lipide profiel
  3. doel
    - verlagen vetweefsel BMI<25
27
Q

buikomtrek

A
  1. definitie
    - <94 cm bij mannen & <80cm bij vrouwen = normaal
    - 94-102 bij mannen & 80-88 = verhoogd risico
    - >102 & >88 = sterk verhoogd risico
    - meting van visceraal vet
  2. doel
    - <94 cm bij mannen & <80cm bij vrouwen
  3. training
    - vooral effect van dieet
    - training met lage intensiteit & grotere volumes
    - grootste effect = combinatie
    - ook positief effect op visceraal vet
28
Q

dyslipidemie

A
  1. definitie HDL
    - <40 mg/dl = lage HDL, verhoogd risico hart && vetaandoening
    - 40-60 = medium
    - > 60 = hoog HDL, optimale conditie preventie
  2. definitie LDL
    - <100 = optimale LDL
    - 100-130 = bijna optimaal
    - 130-160 = borderline hoge LDL
    - 160-190 = hoge LDL
    - >190 zeer hoge LDL
  3. doel
    - HDL > 40 & LDL <100
    –> hoog risicopatienten = <70
  4. training
    - als reeds op medicatie = weinig effect
    - groot effect voor preventie tegen medicatie
    - overschakeling LDL -> HDL
29
Q

Ozempic

A

= semaglutide

  1. gebruik
    - beste geneesmiddel voor diabetes type 2 patiënten = afvallen
    - veel gebruik door niet zieke mensen = tekort
    –> regel: diabetes type 2 & obees mag enkel gebruiken
  2. mechanisme
    - GLP-1 RA: glucagon like peptide 1 receptor antagonist
    - vetraging lediging maag & promoten van verzadiging
    –> activatie hypothalamus & prefontrale cortex
30
Q

hypertensie

A
  1. definitie
    - SBP > 140 mmHg
    - DBP > 85mmHg
    - = doel
  2. traning
    - langetermijn = daling beide drukken
    - effect groter bij hypertensie als normotensie
    - dieet = lagere zoutinname & medicatie
31
Q

training voor hyperglycemie & DMII

A

richtlijnen
1. streef en gezond gewicht na & behoudt dit
2. fysiek actief zijn = 30min matig-intense activiteit op de meeste dagen
–> doel = 150min/week
3. gezond dieet met vermijding van suiker & gesatureerde vetten
4. vermijden van tabak
5. prediabetes: dieet & fysieke activiteit is effectiever als medicatie

doel
- nuchtere glucose <100mg/dl
- HbA1c <5,7%

32
Q

metabool syndroom

A
  1. definitie
    - abdominale obesitas = buikomtrek
    - + 2 minimun 2 van golgende
    - verhoogde triglyceriden = >150mg/dl
    - verlaagde HDL = < 40
    - hypertensie = 130-85
    - verhoogde bloedglucose = > 100
    - of alreeds behandeld / gekende hypertensie & DMII
  2. fysieke inactiviteit
    - 150min per week activiteit boven MET 3
    –> hogere hartslag & zweten
    - comibanait aeroob & weerstandtrainging
    - verhoging fitheid & activiteit
33
Q

soorten inspanningstesten

A
  1. CPET of cycloergometrie
    - maximale inspanningstest = goudenstandaard
    - niet mogelijk door kinesitherapeut
  2. spierkracht = belangerijke prognostische waarde
  3. fysieke activiteit
  4. 6MWT
    - vooral bij sterk gedaalde capaciteit
    - gezonde mensen = plateau-effect
    –> VO2max gaat hoger maar wordt niet weergegeven op test = S-vormige curve
    - geen effectieve test door niet uitdagend genoeg
  5. MIP
    - maximal inspiratoiry pressure
    - enkel bij indicatie voor daling van capaciteit
34
Q

verschil standaard ET & CPET

A
  1. standaard
    - maximale load
    - HF & BD in rust, submaximaal & maximaal
    - ECG abnormaliteiten
  2. CPET
    - bijkomend = zuurstof masker
    - peak VO2 meten = gouden standaard voor interpretatie van capaciteit
    - ventilatoire tresholds = an- & aerobe drempel
    - VO2 & HF op deze tresholds
    - RER = respiratoiry exchange ratio = verhouding VO2/VCO2
35
Q

maximale inspanninstest uitvoering

A
  1. protocol
    - incremental = stapsgewijs
    - ramp = continue stijging
  2. duur = 8-10 min
  3. toestel = fiets vergeleken met loopband
    - accurater & minder arefarcten door minder beweging
    - lagere VO2piek
    - veilig
    - verschillende fietsgroottes nodig
    - nauwkeuriger bepalen van load
  4. bepalen van maximale inspanning
    - VO2max = VO2piek = goudenstandaard
    - RER > 1,1
    - Borg > 7/10
    - >85HF% predmax
36
Q

indicaties maximale inspanningstest

A
  1. absolute contra-indicaties
    - onstabile angina & ongectonroleerde artimieën/hartfalen
    - recente longembolie of trombose van OL
    - erstige aortastenose
    - obstructieve cardiomyopathie
    - acute infectie
    - relatieve = SBP > 200
  2. indicaties voor vroegtijdig stopzetten
    - ischemie: suggestieve pijn of ischemie
    - val van SBP 20mmHg
    - hypertensie: 250+SBD & 120+DBD
    - ernstige desaturatie < 80%
    - verlies van coördinatie, bleekworden, duizeligheid & verwardheid
37
Q

functionele inspanningscapaciteit

A
  1. 6MWT
    - submaximale test
    - maximale afstand in 6min al wandelend
    - in gestandaardiseerde setting: gang, aanmoedinging
  2. sit-to-stand test
    - verschillende protocollen
    –> 5xSTS binnen 14sec, maximale in 30sec of 1min
    - relatie met ADL
    - prognostische factor in verschilende chronische populaties
38
Q

krachtmeting

A

= belangerijke prognostische waarde

  1. spiergroepen
    - perifere spierkracht = handgrijpkracht & quadriceps
    - respiratoire spierkracht bij hartfalen
  2. testing
    - isometrische testing of 10/1RM
    - heel specifiek per spiergroep
39
Q

meting van fysieke activieit

A
  1. vragenlijst
    - makkelijke controle
    - lage kost & snelle date
    - lage sensitiviteit & accuraatheid
    - recall bias
    - sociaal menselijk gedrag = altijd voorbeeldiger antwoorden
  2. activiteit monitor vb: smartwatch
    - duur & goedkope toestellen zijn niet accuraat
    - objectieve meting
    - directe feedback
    - meerdere uitkomstmaten
    –> stappen per dag & minuten van matig/hoge activiteit
40
Q

interpretatie van inspanningscapaciteit

A
  1. VO2piek = VO2 max
    - maximale zuurstofconsuptie per kg lichaamsgewicht
    - standaard maat van condititi
    - omzetting naar MET = berekenen welke maximale activiteiten patient kan uitvoeren
  2. 6MWT
    - prognostische waarde
  3. fysieke activiteit
    - 150min matig/hoog intesnte >3MET per week
    - >7500/10000 stappen per dag
  4. prognostische rode vlaggen
    - VO2 < 5MET
    - 3MWT < 300m
    - fysieke activiteit < 5000 stappen/dag
41
Q

te kennen VO2max waardes

A

= 60-65 jarigen

  1. mannen
    - heel slecht: <21
    - slecht: 21-24
    - oke: 25-28
    - gemiddeld: 29-32
    - goed: 33-36
    - zeer goed: 37-40
    - uitstekend: >40
  2. vrouwen
    - heel slecht: <16
    - slecht: 16-18
    - oke: 19-21
    - gemiddeld: 22-24
    - goed: 25-27
    - zeer goed: 28-30
    - uitstekend: >30
42
Q

% van voorspelde waarde

A

= predctieve waardes

100% is gemiddelde
waardes
1. >100% = supranormaal
2. 100% = normaal
3. 80-100% = licht verlaagd
4. 60-80 = matig verlaagd
5. <60% = ernstig verlaagd
6. <50% = zeer ernstig verlaagd

43
Q

risicoprofielen maximale inspanninstest

A
  1. laag risico
    - VO2max>80%pred of >7MET
    - geen angor of complexe ventriculaire aritmie
    - ongecompliceerde myocardinfarct
    - bewaarde linker ventrikel EF >50%
  2. matig risico
    - VO2max<80%pred of <5MET of <7MET met symptomen
    - angor tijdens bepaalde activiteiten
    - voorgeschiedenis silent inschemia
    - EF van 40-49% = matig gedaald
  3. hoog risico
    - complexe/frequente ventriculaire aritmiëen
    - erstige ECG ischemie
    - duizeligheid, kortademigheid, angina pectoris in rust
44
Q

intensiteit van uithouding

A
  1. aeroob
    - 0-100% O2-metabolisme
    - geen accumulatie van lactaat
    –> geen buffering nodig
    - lage & matige intesniteit
  2. aerobe drempel
  3. aeroob-anaeroob transitie
    - 100% O2-metabolisme + anaerobe contributie
    - opstapeling van lactaat & H+
    –> met voldoende buffering
    - hoge intensiteit
  4. anaerobe drempel
  5. aeroob/anaeroob
    - 100% O2-metabolisme + grote contributie
    - hoge opstapeling van lactaat & H+
    –> insufficiënte buffer capaciteit
    - zeer hoge intensiteit
45
Q

bepalen van drempels

A

= altijd grafieken bekijken

  1. V-slope methode
    - VCO2 tov. VO2
    - kijken naar knikpunt in grafiek = aerobe drempel
  2. equivalenten
    - EqO2 & EqCO2 t.o.v. tij
    - aerobe drempel = 1e grote stijging op VE/VO2 curve
    - anaerobe drempel:
    - 2e kleine stijging op VE/VO2-curve
    - 1e stijging op VE/VCO2-curve
  3. RER = 1
    - minst betrouwbaar
    - afh van substraatgebruik patient
46
Q

alternatieven van bepalen van drempels

A

bij alle = 60%

    1. karvonen
      - HF-reserve
      - Hrust + 60% (HFmax-HFrust)
      –> gebruik van rest hartfrequentie!!
      - HFmax = gemeten, niet voorspellen door formule
      –> veel variatie in maximaal HF door medicatie
  1. 60% van maximale wattage
  2. 60% van maximale VO2max
  3. RPE = 12/20
47
Q

evalutatie trainingsrespons

A
  1. significatie
    - MCID minimal clinically important difference
    - kleinste gunstige effect dat waardevol voor patiënt is
    - verbeterde prognose
  2. waardes
    - VO2max = 2.0ml/min/kg
    - 6MWT = 30m