Pathologie Flashcards

1
Q

wat is een syncope

A
  1. TOLC total loss of consciousness = flauwvallen
    - bewustzijns verlies ≠ daling
    - SBD daalt naar 50-60 mmHg
    - hypoperfusie van hersenen = na 6sec geen bloed volledig bewusteloos
    - snel & tijdelijk
    - zowel pathologie < symptoom
  2. soorten
    - prodromen = slap voelen ervoor = lichte syncopes
    - brutale syncope = pats-boem-syncope
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

oorzaken van syncopes

A
  1. neurocardiogene syncope = vasovagale syncope
    - bepaalde prikkels hebben zo grote invloed op AZS dat bloeddruk daalt
    - ruiken, voelen, emotioneel, …
    - ook mogelijk door corticus syncope = bij ouderen met atheroscleorse in die regio
    - vasovagaal = meest voorkomend
  2. orthostatische hypotensie
    - 20mmHg systolisch & 10mmHg diastolisch
    - normale = <3 min na rechtstaan
    - delayed = >3 min na rechtstaan
    - plooiing van bloed in onderste ledematen
    - falen van reflexen AZS
    - extra door medicatie: nitraten = vasodilatatie & venodilatatie, beta-blokkers = AZS reflexen afremmen
  3. cardiaal
    - pats-boem syncopes
    - door ernstige ritme stoornissen: te snel & te traag
    - acuut hartinfarct vb: litteken met re-entry circuit, transmuraal hartinfarct = ventrikel fibrilatie met dood
    - erstig kleplijden van aortha klep = onvoeldoende perfusie
    - sterke verzwakte hartspier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

channelopathie

A
  1. channelopathie
    - genetische afwijkingen van elektrische ionen-kanelen
    - lang QT-syndroom
    - brugada syndroom
  2. CPVT catecholaminerge polymorfe ventrikel tachycardie
    - autosomaal recessief
    - mutaties in ryanodine receptor van Ca-induced Ca-release
    - uitlokking van ventrikel tachycardie bij stress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

meest voorkomende oorzaken van syncope volgens leeftijd

A
  1. jong
    - vasovagaal
    - situationeel
    - pyschiatrisch
  2. oud
    - orthostatische hypotensie
    - medicatie
    - multifactioreel
  3. syncope mimics
    - acute intoxicatie vb: alcohol
    - epilepsie
    - slaapaandoeningen = cataplexie
    - somatisatie = pyschogene pseudo-syncope
    - hypoglycemie = hypoglycemisch coma
    - hyperventilatie = hypocapnie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

impact van syncope

A
  1. prevalentie
    - 40% doet ooit syncope
    - 35% hiervan is recidief in 3 jaar
    - 1-6% van alle ziekenhuis opnamen
    - 10% van alle vallen bij ouderen
  2. mortaliteit
    - vasovagale & andere = geen invloed op mortaliteit
    - cardiale syncopes = voorbode van latere plotse cardiale door = SCD sudden cardiac death
    - herkennen dat pats-boem syncopes gevaarlijk zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

orhtostatische syncope

A
  1. gevolg rechtstaan
    - shift van 30% van centraal bloedvolume binnen enkele seconden
    –> naar dependente lixhaamsdelen
    - transcappilaire shift over 30 min = 5%
  2. normale reactie AZS bij rechtstaan
    - spierpomp, venoconstrictie & veneuse kleppen = preload optimaliseren
    - vasoconstrictie & hogere HF = hogere bloeddruk
    - hormonale compensatie = RAAS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

etiologie orthostatische hypotensie

A
  1. medicatie
    - diuretica = vochtafdrijver = ondervulling
    - vasodilatoren = bloedvaten uitzetten
    - hartfrequentie vertragend
  2. primaire autonome dysfunctie
    - multipele systeem atrophie
    - parkinson
    - POTS postural orthostatisch tachycardie syndrome
    - Shy-drager
    - dementie
    - Lewy-ody
  3. secundaire -
    - diabetes
    - alcohol
    - amyloid
    - nierlijden
  4. risicofactoren = leeftijd, lange bedrust, lage BMI, medicatie & hypertensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

symptomen OH

A
  1. asymptomatisch
    - vaak bij hoge leeftijd
    - bij autonome dysfunctie vb: parkinson
  2. symptomen
    - acuut of chronisch
    - duizeligheid, vermoeidheid, dyspnoe, syncope
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

etiologie neurocardiogene syncope

A

= reflex-gemedieerde wijziging van vasculaire tonus

  1. geen hartaandoening, vaak langer bestaand probleem
  2. onverwacht & onaangenaam gevoel
  3. lang rechtstaan in drukte & warme omgeving
  4. tijdens of postprandiaal
  5. rotatie hoofd of druk sinus caroticus
  6. na inspanning = oke of tijdens = red flag

triggers
1. CZS: hersenschors of limbisch = emoties
2. sensoren vb: ventrikelwand
3. sensoren in caroticus sinus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

therapie orthostatische hypotensie

A
  1. educatie = mijden van triggers vb: medicatie
  2. hydratatie
    - vocht & zout
    - 120mmol/d, 1g zout = 17 meq Na
    - mijden caffeïne & alcohol
  3. slapen met hoofd > romp > ol
  4. tilt training = trainen AZS
  5. steunkousen
  6. medicatie vb: fludrocortisone = zout & vocht retentie
  7. aanpassinglevensstijl & dieet
  8. tegendruk manoevres = benen kruisen, squats, …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

etiologie sinus caroticus syncope

A

= erg zeldzaam
1. sensorische deformatie van zenuw uitheinden vb: door mechanische druk
2. voorafgaande halsheelkunde of carotis atheromatose
3. toegenomen afferente singalen vaan hersenstam
4. reflex toename van efferente vagale activiteit & reciproke afname sympatische activteit
–> bradycardie, vaso & venodilatatie
5. meer frequent bij ouderen door minder goed ZS & hogeren prevalentie atherosclerose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

reflexen vasovagale syncope

A
  1. cardio-inhibitorische reflex = daling van hartfrequentie
  2. vasodepressor = daling BD ondanks contaste HF
    –> erger = vasoplegie (verlamming)

meting van mechanismen bij head-up tilt test = HUT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

HUT

A

head-up tilt test

  1. 10 min neerliggen in rustige ruimte
    - monitor HF & BD
    - video opname
    - protocols = duur stbilisatie fase, duur, tilthoek, farmacon, …
  2. tilt naar 60-80°
  3. kijken naar AZS reactie

bezold-jarische reflex = syncope mechanisme
1. bloed naar benen
2. bloeddruk omhoog door OS
3. OS output is dysproportioneel
4. te hoge samentrekking ventrikel
5. daling HF & vasodilatatie
6. syncope

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschillende reacties op de HUT test

A
  1. normaal
    - korte BD daling gevold door compensatie door OS
    - algemeen kleine HF stijging
  2. enkel cardio-inhibitorisch
    - afname HF door lager sinusknoop activeit
    - gevolg = ook bloeddruk daling
    - reflex kan zo sterk zijn dan totaal AV-blok ontstaat
    - mogelijkheid van asystolie
  3. enkel vasodepressor type
    - geen afname HF
    - bloeddruk daling door vasodilatie & venodilatatie
  4. combinatie van beide = abnormale test
  5. autonome dysfunctie
    - geen baroreflex
    - bloeddruk daling & geen toename HF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

therapie vasovagale syncope

A
  1. acute interventie = fysische maneuvres
    - neerliggen
    - heffenbenen
    - counter-pressure manoevres = benen & armen aanspannen
  2. lange termijn preventie
    - tilt-traning
    - mijden trigger en edicatie
    - … gelijkaardig aan orthostatisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

atherosclerose

A
  1. prevalentie
    - 36% overlijden door cardiovasculair
    –> 85% hiervan door atherosclerose
    - niemand ontsnapt
    - hogere prevalentie met leeftijd
  2. ziekte
    - plaques enkel in slagaders
    - begin vanaf 20 jaar emt subendotheliale fatty streaks
    - evolutie naar atheroomplaque
    - later = calcificeren
    - zowel in grote elastische arteriën als musculaire - & bifurcatie zones = aftakkingen
  3. complicaties
    - chronische ischemie van bepaalde regios
    - atherotrombose & embolisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

pathogenese atherosclerose

A
  1. schuimcellen
    - macrofagen geladen met fatty streaks
    - subendotheliaal = net onder endotheel
    - al vanaf jonge leftijd
  2. atheroom plaque
    - nectorische kern met lipiden
    - omgeven door fibreus kapsel met GSW
    - enkel in wand
    - eerst adaptieve groei = luminale opp. bewaard
    –> compensatoire groei = fenomeen van Glagov
    - groter worden = vaatlumen vernauwen
  3. inflammatoire clelen
    - monocyten, macrofagen, Tcellen & mastcellen
    - moduleren inhoud
  4. plaque ruptuur
    - jaren lang stabiel blijven
    - uitgroeien in lumen & scheuren
  5. verkaling = Ca-zouten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

beelvorming van atherosclerose

A
  1. algemeen
    - enkel van Ca-zouten = verkalkingen
    - Röntgen
    - CT-scan = gevoelig
    - CAC-score = coronary artery calcium score uitgedrukt in pixels
  2. verschillende waardes
    - 0 = geen calcificaties
    - 100+ = significante coronaire atherosclerose zonder voorgaande cardiovasculaire events
    - 300+ = hoog risico op nieuw event bij secundaire preventie
  3. beïnvloedende factoren
    - oude leeftijd = goede prognose
    - jonge leeftijd = geen interpretatie door vals negatief want nog geen verkalkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

athero-thrombotische complicatie

A
  1. onstabiele atheroomplaque
    - veel cholesterol
    - dunne fibreuze kap
  2. fissuur = ruptuur
  3. subendotheriale laag & necrotische kern in bloed
  4. AAA van bloedplaatjes
    - adhesie
    - activatie
    - aggreagatie
    –> stollingfactoren vormen bloedprop
  5. deels of volledige afsluiting van lumen
    - volledige afsluiting in lumen van coronair = transmuraal ST-elevatie hartinfarct
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

risicofactoren van atherosclerose

A
  1. niet modificeerbare
    - leeftijd
    - geslacht
    - genetische factoren
  2. modifeerbare
    - cholesterol
    - roken
    - BMI
    - fysieke activiteit
    - obesitas & diabetes

verschillende factoren interaggeren
- niet addtief
- multiplicatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

genetische factoren ivm met atherosclerose

A
  1. minder doorwegen als modificeerbare
  2. mutaties in genen ivm met cholesterol gehaltes
  3. mutatie in LDL receptoren (homo of heterozygoot) zorgen voor constante hoge niveau’s
  4. polymorfisme risk score = aanwezigheid van verschillende risico genen meten ≠ routine scanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

cholesterol

A
  1. oorsprong
    - 80% eigen synthese
    - 20% voeding
  2. soorten
    - atherogeen cholesterol = Apo-B bevattent cholesterol
    –> LDL, VLDL & cholymicronen
    = slechte cholesterol = non-HDL
    - goede cholesterol = HDL
  3. waardes
    - geen atherosclerose = 10-20mg/dl in bloed
    - normale gezondheid = 20-30mg/dl
    - wersterse bevolking = ver boven deze waarde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

SCORE-systeem

A
  1. oude score systeem
    - grote database van prospectieve europese sutdies
    - voorspelling van elke aard fatale dood over 10 jaar
    - geen rekening met niet-fatale cardiale events
    - geen idee over life-time risico = verder als 1° jaar
  2. SCORE2-systeem
    - ischatten van ASCVD leiden
    - zowel fataal als niet-fataal leiden
    - tot personen ouder als 70 jaar
    –> toename van niet-cardiovasculaire doden in SCORE2-OP te kaart gebracht
  3. risicomuldators
    - risicofactoren die niet bij SCORE2 zitten
    - risico in tabel kan voor jou effectief hoger zijn
    - CAC = risicomodulator
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

klinische manifestaties atherosclerose

A
  1. coronair ischemische aandoeningen
    - angina pectoris
    - myocardinfarct
    - hartfalen
  2. arteriële insufficiëntie van OL
    - claudicatio intermittens
    - ulceraties
    - gangreen
  3. vernauwingen nierslagaders
    - renovasculaire hypertensie door RAAS
    - nierinsufficiëntie
  4. dilataties van aorta
    - aneurysmata
    - dissectie & ruptuur
  5. CVA
    - hersentrombose
    - bloedingen
  6. aantasingen mesentrische bloedvaten
    - intestinale angina = pijn kort na eten
    - darminfarct
25
Q

coronair atherosclerotisch lijden

A
  1. ACS = acuut coronair syndroom
    - door trombotische complicatie van plaque
    - STEMI, NSTEMI & onstabiele angor
  2. chronisch obstructief coronair lijden
    - vernauwingsgraad = stenose > 50%
    - angor bij inspanning = drempel
    - hiberanatie van myocard = verlies contractie zonder necrose
    –> enkel voldoende energie voor basale functies
    - heropenen = hernemen van functie
  3. ischemie door niet atherosclerose= type II
    - MINOCA myocardial infraction with non-obstructive coronary arteries door vb: spasmes
26
Q

pijn van coronair lijden

A
  1. lokale pijn
    - doffe, drukkende & brandende pijn
    - retrosternaal
  2. gerefereerde pijn
    - dermatoom T1-4
    - erg hevige pijn
    - schouders & tussen schouderbladen
    - linker arm
    - kaak & hals
    - maag
27
Q

diagnose coronair lijden

A
  1. risicoprofiel & klachten
  2. ACS met troponine & ECG
    - ischemische periodes
    - vrijkomen van troponine = I of T
    - erg gevoelige test = samen met klacht patroon & ECG
  3. niet-ACS met inspanningsproef
    - pas vanaf stenose > 50%
    - negatieve fietsproef sluit coronair vaatlijden niet uit
    - samen met coronaire CT
  4. coronaire CT = CAC-RADS score
  5. coronaire angiografie
    - constraststof in coronairen
    - via a. femorialis of radialis
  6. SPECT = isotopen scan
    –> enkel probaliteit van verneuwing

anatomische stenose ≠ functionele stenose
- testen van FFR = functional flow reserve

28
Q

gevolg acuut hartinfarct

A
  1. duur
    - kort door rekanalisatie of percutane interventie = geen tot beperkt
    - langdurig >30min
  2. impact
    - necrose myocard = omzetting tot fibrose
    - myocardstunning = recuperatie na herstel circulatie
  3. complicaties
    - levensbedreigende aritmieën door necrosehaard
    - groot verlies van myocard = beide vormen van hartfalen
    - soms: ruptuur van wand, seuptum, papillairspier or mitraalklep
    –> door dun littenweefsel = 1/3 letaal vooraleer ziekenhuid
  4. langetermijn
    - nieuw infarct = 20% binnen het jaar
    - 1/10 harfalen door onvoldoende pompkracht
    - ritmestoornissen door litteken of peri-infarct ischemie
    - 9/100 overlijd binnen het jaar
29
Q

ventrikeldilatatie

A
  1. groot myocard infarct
  2. minder effectieve pomp
  3. lager SV = langere BD
  4. compensatie
    - hogere HF
    - uitzetting van hart
  5. lagere EF met hoger volume = gelijkaardig SV
30
Q

therapie ACS

A
  1. controle atheromatose risicofactoren
    - cholesterol & statines voor daling
    - doel = <70 mg & <55mg bij ooit al infarct
  2. coronaire dilatatie
    - PTCA percutane coronaire angioplastiek = coronaire dilatatie
    - stenting van vernauwing indien mogelijk
    - CABG coronary artery bypass grafting
    –> als PTCA technisch niet haalbaar
  3. anti-plaatjes medicatie
    - apspirine = levenslang
    - extra vb: clipdogrel
    - 1 jaar lang na infarct
31
Q

coronair lijden

A
  1. gevolgen
    - cerebrale hypoperfusie
    - trombo-embolie = TIA & CVA
    - 10/20% van alle beroertes
  2. TIA/CVA
    - TIA transient ischemic attack = reversibel
    - ischemisch CVA = - cerebrovasculair accident = niet of pertieel reversiebel
    –> “beroerte”
  3. diagnose
    - palpatie & ausculatie = weinig sensitief & specifiek
    - echo = duplex
    - CT angiografie
    - MRI angiografie
    - contract angiofrafie
  4. therpaie = afh van klachten & stenosegraad
32
Q

PAD

A

perifeer arterieel lijden

  1. oorzaken
    - prototype diabetes & rokers
    - meestal door atherosclerose
    - soms vasculitis
    - fibromusculaire dysplasie of endofibrose van iliacale arterie bij wielrenners
  2. gevolgen
    - claudicatio intermittens
    - acute ischemie
    –> kout, wit, pijn, …
  3. diagnose
    - suggestieve kliniek
    - asculatie & palpatie van perifere polsen
    - duplex/doppler
    - angiografiën
33
Q

claudicatio intermittens

A
  1. ziekte
    - verkrampen & pijn in spieren distaal van stenose
    - bij beweging, beter na staken van inspanning
    - etalage syndroom aan kuiten
    - syndroom van leriche bij aoera & iliacale vaten
  2. functionele classificatie van fontaine
    - 1 = anatomische stenose zonder klachten
    - 2 = intermittens
    - 2a = meer dan 200m kunnen stappen
    - 2b = minder dan 200m
    - 2c = trofische laesis: haarverlies, hypertrofe nagels, bleekheid, …
    - 3 = nachtelijke pijn of in rust
    - 4 = ischemische laesis: ulceraties, necrose & gangreen
34
Q

therapie PAD

A
  1. dilatatie of bypass
  2. aanpak vasculaire risicofacotren
  3. antiplaatjes vb: aspirine
  4. inspanningsprogramma = 3 x week 30-60 min per sessie
35
Q

turbulentie

A

= getal van Reynold = 2rvp/n
- r = straal
- v = snelheid
- p = densiteit
- n = viscositeit
–> afh van dikte bloedvat & bloeddruk (snelheid) hogere turbulentie

36
Q

korotkoff tonen

A

1 = systole
2 = grootste deel tussen sytole & diastole
3 = luider worden tonen
4 = bij zwnagerschap of hyperthyreose voor spontane vaattonen door hoger HD
5 = diastole

37
Q

voor & nadelen automatische bloeddrukmetingen

A
  1. voordelen = niet afh van
    - gehoor of gezichtsvermogen
    - geen vooroordeel
    - afrondingsvoorkeur
    - reactiesnelheid
  2. nadeel
    - werkt niet bij sommige indiviuen
    - werkt niet bij artimieën
    –> specifieke programeerde bloeddrukmeters = irregular heartbeat detector
38
Q

AHT

A

= arteriële hypertensie

  1. definitie
    - >140/90mmHg bij doktor
    - >135/85mmHg bij zelfmeting
    - >130/80mmHg bij 24 uurs meting
    - >120/70mmHg slapend
    - inname van anti-hypertensieve medicatie
    - algemeen: hogere bloeddruk = meer verwikkelingen
    –> waarden zijn arbitraire cut-off
  2. prevalentie
    - 30-45% van volwassenen
    - >60% van 60 jarigen
    - 1/3 weet niet van stijging, 1/3 controleert stijging door medicatie & 1/3 is onvoldoende behandeld
  3. verloop van BD
    - algemene stijging van SBD met leeftijd
    - stijging DBD tot 60j -> afname door stijvere bloedvaten = run-off (terugkaatsing tijdens systole al)
39
Q

risicofactor AHT

A

= weinig klachten, soms duizeligheid & hoofdpijn
–> silent killer

  1. totale mortaliteit
  2. hartfalen: systolisch & diastolisch
  3. voorkamerfebrillatie
  4. myocardiale ischemie & infarct
  5. CVA’s
  6. aneurysmes & dissectie van aorta
  7. nephrosclerose & CKD chronische nierinsufficiëntie
  8. PAD
  9. retinopathie
40
Q

out of office BD metingen

A

= gestandaardiseerde zelfmeting
- 24 u lang, om het half uur meting

toepassen als
1. evaluatie van therapie resistente hypertensie
2. evaluatie van loeddruk controle bij hoge risicopatienten
3. te hoge bloeddruk tijdens inspanningstest
4. grote verschillen bij meting bij doktor
5. symptomen van hypotensie tijdens behandeling

41
Q

classificatie van hypertensie

A
  1. optimum = 120/80
  2. normaal = 129/84
  3. hoog normaal = 139/89
  4. graad 1 hypertensie = 159/99
  5. graad 2 hypertensie = 179/109
  6. graad 3 hypertensie = boven 180/110
  7. algemeen: hypertensie = >140 of <90
    kan varieren in lig<zit<stand
    verschil van 5mmHg is normaal tussen beide armen
42
Q

verborgen AHT

A
  1. white coat = geïsoleerde hypertensie bij office metingen
    - 15-40%
    - niet onschuldig -> intermediair risico
    - TOD (target organ damage) & metabole factoren controleren
    - toenemen bij leeftijd, vrouwen & niet-rokers
  2. masked hypertensie
    - 15%
    - hogere prevalentie, TOD, metabole risicofacotren, renale events
    - jong, mannen, alcohol, fysieke activiteit, angst, jobstress, …
43
Q

oorzaken van AHT

A
  1. idiopatisch = essentiële = primaire hypertensie
    - geen aantoonbare oorzaak
    - 90%
    - vaak familiaal
    - multi-factorieel/polygenetisch
    - te hoog HD bij jongeren door hoge adrenergie output
    - te hoge PW bij ouderen door stijve vaten
  2. secundaire hypertensie
    - vaak nierparenchymlijden of nieraterie stenose
    - hypertensie kan ook nierlijden veroorzaken = viceuze cirkel
    - endocrien: hypo/hyperthyroïde, hoog cortisol, hoog aldosterol
    - erg hoge bloeddrukwaarden
    - niet bij jonge mensen & niet familiaal
    - slechte reactie op medicatie
    - niet op alle SCORE-tabellen
44
Q

medicatie dat secundaire AHT induceert

A
  1. oesto-progestrogenen = de pil
  2. NSAID’s
  3. corticoïden
  4. inname van drop
  5. inname van amphetaminen, cocanie & andere exciterende drug
45
Q

gevolgen van AHT

A

= alle organen krijgen pulsatiele druk = schade

  1. hypertrofie van hartspierwand
    - hogere weerstand door grote druk
    - toevoegingen van sarcomeren in parrallel
    - concentrische linker ventrikel hypertrofie
  2. diastolisch hartfalen
    - door ook fibrose vorming
    - stijver worden van hart door hypertrofie
    - verstoorde relaxatie
  3. verminderde linker ventrikel functie
    - door te hoge druk
    - systolisch falen
  4. risicofactor
    - aortaklepstenose, mitralisklep insufficientie
    - coronair lijden
46
Q

soorten hypertrofie van hart

A
  1. excentrische hypertrofie
    - grote ventrikels, normale wand
    - effectieve uitzetting hart
    - sarcomeren worden in serie toegevoegd
    - fysiologisch door uithoudingstraining
    - pathologish door klepdysfunctie
  2. concentrische hypertrofie
    - kleine ventrikels, dikke wand
    - sarcomeren worden in parallel toegevoegd
    - fysiologisch door krachttraining
    - pathologisch door AHT
  3. LVM linke ventrikel massa & RWT relatieve wanddikte
    - LVM = rekenkundig
    - te hoog = concentrische hypertrofie
    - RWT = wand in verhouding tot volledig ventrikel
47
Q

medicatie van AHT

A

2mmHg daling = 7% minder coronair moratilieit & 10% reductie CVA mortaliteit

  1. afh van
    - klachten
    - risicofactoren
    - TOD = traget organ damage
    –> vb: hart of nier
  2. medicatie
    - inwerkend op specifiek mechanisme
    - vochtafdrijvers
    - raas-remmers
    - vasodilaterend
    - …
  3. levensstijl
    - lichaamsgewichtreductie
    –> voor elke kg = 1,1 -> 1,6 mmHg daling
    - fysieke activiteit = 30min x 3 per week
    - verminderen alcohol & zout <2400mg
    - roken, groenten, fruit, ca, ..;
48
Q

inspanningsgebonden arteriële hypertensie

A
  1. normaal bloeddruk bij inspanning
    - systole stijgt altijd
    - diastole stijgt soms & daalt soms
    –> moeilijk in te schatten
  2. HRE hypertensieve respons
    - geen consensus cutoff
    - 90ste percentiel
    - >210 sys bij mannen
    - >190 sys bij vrouwen
    - geen consensus klinische relevantie
    –> mogleijk hoger aantal cardiovasculaire events
49
Q

algemeen kleplijden

A
  1. aortha klep
    - tricuspis met 3 blaadjes
    - AS aorthaklep stenose > AI aortha klep insufficiëntie
  2. BAV bicuspiede aorta klep
    - 1-2%
    - hogere kans AI, AS, aneurysma aorthawortel/ascendels
  3. AS
    - 2-7% boven 65jaar
    - verkalking van klebklaadjes
    - pathofysiologisch gelijkaardig aan atherosclerose & vaak samen voorkomen
    - ernstige stenose = 1cm doorgang, normaal 4
    - dyspnoe d’effort, angor, syncopes
50
Q

gevolgen aortha klepstenose

A

bij ernstige = kleiner als 1CM

  1. drukoverbelasting die leidt tot concentrische hypertrofie
  2. kan leiden tot diastolische dysfunctie
  3. systolisch hartfalen = evolutie naar lage EF
  4. inspanningsintolerantie die kan evolueren naar onvoelde HD bij rust
51
Q

diagnose van aorthaklepstenose

A
  • asculatie = weinig sensiteif & specifiek
  • echocardiografie met doppler
  1. doppler
    - bloedsnelheid meten
    - bloedsnelheid omgekeerd evenredig met opp
    - normaal 1m/s
    - pathologisch = 4m/s
  2. bernouilli
    - drukgradient = 4 x V^2
    - berekenen van druk als snelheid gegeven
    - bij 4m/s = 64mmHg
  3. continuïteitsvergelijking
    - A x V = cte
    - berekenen van vernauwing
52
Q

therapie van aortaklepstenose

A
  1. heelkundig
    - openbreken van borstbeen
    - nieuwe klep
    - mechanisch = marevan, marcoumar of sintrom
    - biologisch = kleppen gemaakt uit runderen
    –> minder lang meegaan
  2. anticoagulatie = sterke bloedverdunners
    - bij mechansiche kleppen
    - ≠ aspirine of anti-plaatjes
    - bloedverdunningsgraad = INR
    - moet tussen 2-2,5
    –> constante monitoring
  3. TAVR transcathter aortic valve replacement = TAVI - implantation
    - bij hoge operatieve risico’s
    - catheter via lies
    - ouderen
53
Q

bijwerkingen AI

A

= door terugvloei naar linkerventrikel

  1. klepaantasting & worteluitzetting
  2. volume belasting van hart = over jaren evolutie
  3. ventrikeldilatatie = mogelijkheid evolutie naar hartfalen
  4. hoge systolische & lage diastolische BD
    –> voelen van intense hartslag
54
Q

soorten mitralisklep insufficientie

A

= terugvloei naar LA tijdens systole

primaire = structurle aantasting
1. oorzaak
- meestal bindweefsel aandoeningen vb: marfan
- vaak bij jongeren & ouderen
2. prolaps = doorslaan van kleppen
3. gevolgen
- dilatatie van LV
- systolische insufficiëntie van LV

secundaire = functionele aantasting
1. dilatatie van hart
2. tips van kleppen raken niet meer
3. slechte sluiting
4. diagnose = geruis van stethoscoop bij hart
5. therapie
- symptoom controle
- treat-the-muscle ≈ chronisch hartfalen
- soms nood aan coronaire overbruggingen

55
Q

andere mitralisklep insufficientie

A
  1. diagnose
    - echo = regutirerend volume
    - mechanisme van lek = primair of secundair
    - gevolg op hart
  2. therapie
    - heelkunde afh van erst & klachten
    - biologisch & mechanisch
56
Q

bacteriële endocarditis

A

= microbiele infectie van endotheliale opp of vasculair stelsel
–> vegetatie zorgt voor probelemen = 30% mortaliteit

  1. oorsprong
    - onstoken organen of weefsels
    - tandhygïene & tandcariës
    - geïnfecteerde kniehoelte of kniepunctie
    - sponylodiscitis
    - darmkiemen & darm poliep
    –> doorbloedbaan & voorkeur voor hartkleppen
  2. infectie
    - te lage reactie immuunsysteem
    - ontstekingsreactie = ziek worden
    - endotheelschate & klonter vorming
57
Q

bacteriële endocarditis klinisch

A
  1. diagnose
    - positieve bloedkweken = kiemgroei & indentificatie soort
    - argumenten op echocardiografie
    - klinische verdenking
  2. complicaties
    - ernstige klepdysfunctie met of zonder hartfalen
    - embolisatie
    - overlijden door septische shock, CVA, hartfalen, …
  3. therapie
    - preventie = antibioticproflyaxie bij risicopersonen
    –> klepprothese, vroegere infectie
    - antibitotica
    - heelkunde afh van antibiotica respons
58
Q

pericarditis

A

= ontsteking van hartzakje

kan ontstaan tijdens/na virus infectie

  1. symptomen aan hart
    - soms ECG afwijkingen: ST-heffing
    - geruis bij vulling hart maar weinig sensitief
  2. symptomen lichamelijk
    - inspanningsintoleratie met dyspnoe
    - oedeem & stuwing van lever
    - scherpe ademhalingsgebonden pijn in borststreek
    - mogelijke gerefereede pijn naar beide schouders
  3. therapie
    - symptomatisch met hoge dosis aspirine
    - erge symptomen = wegname pericard
  4. pathofysiologie
    - langzaam over meerdere jaren
    - verklaken tot dik & stug
    - chronische onsteking