PARTICIPEREND OBSERVEREN Flashcards

1
Q

Participerend observeren

A
  • observatie ≠ louter verbaal gesprek
  • observatie ≠ afstandelijk: je bent als hulpverlener geëngageerd
  • We willen onze aandacht niet alleen richt op wat het kind brengt, maar ook hoe de inhoudelijke informatie gegeven wordt en hoe deze vorm krijgt in de relatie of het proces van communicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Participerend observeren bij kinderen tegenover gesprek bij volwassenen

A

Gemeenschappelijke facetten:

  • doel en focus: al luisterend en kijkend iemand leren kennen en dichter komen bij wat hem bezig houdt, een vraag, een probleem, een te verwerken gebeurtenis.
  • de thema’s hebben een belangrijke gemeenschappelijke stam.

Verschillen:

  • het evenwicht tussen luisteren en observeren
  • het relationeel evenwicht
  • de relatie is ook verschillend naargelang leeftijd en ontwikkeling van het kind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Twee pijlers van participerend observeren

A

Het relatie-aanbod

Het observatiekader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het relatie-aanbod

A
  • het leggen van contact
  • het gedoseerd en gericht aangaan van interacties: actief luisterend aanwezig zijn  enige afstand inbouwen
  • het verkennen van spontane thema’s via spel en gesprek

gericht op het installeren van een zo groot mogelijke potentiële ruimte waarbinnen het kind

  • op basis van de eigen denklijnen en gedachtesprongen vrij vorm geeft aan zijn spel
  • zelf bepaalt of en hoe het wenst gebruik te maken van de aangeboden relatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het observatiekader

A
  • bied systematiek en aanknopingspunten bij het kijken naar gedrag
  • benadert de expressie van belevenissen vanuit invalshoeken die de veelzijdige bepaaldheid van gedrag en gevoelens tot hun recht laten komen
  • steunt op twee cruciale uitgangspunten
  1. de meervoudige bepaaldheid van gedrag
  2. ontwikkelingsgericht benadering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het observatiekader : 9 observatiecategorieën

A
  • lichamelijke verschijning (fysiek, neurologisch, motorisch)
  • intellectueel functioneren
  • spraak en taal
  • algemene stemming
  • relationele capaciteiten
  • specifieke angsten en affecten
  • gebruik van de ruimte
  • ontwikkeling van spel en gesprek
  • thematische ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lichamelijke verschijning

A

• Zit dit kind goed in zijn/haar vel?

• Lichamelijk groei en rijping?
implicaties voor zelfbeeld en zelfgevoel

  • Zijn er dingen die ‘opvallen’?
  • Beweging en mimiek?
  • Grove/fijne motorische vaardigheden?
  • Zintuigelijke kwaliteiten?
  • Activiteitsniveau en concentratie?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

intellectueel functioneren

en denkprocessen

A
  • Hoe denkt deze persoon?
  • Hoe worden problemen aangepakt/opgelost?
  • Dingen die opvallen omdat ze niet passen in het licht van leeftijd en ontwikkeling?
  • Mogelijkheden om zich te situeren in tijd en ruimte?
  • Realiteitsbesef?
  • Georganiseerdheid van denkprocessen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

spraak en taal

A

• Verbale mogelijkheden?
Geringe verbale expressiemogelijkheden  frustratie

• Spraak- en taalmoeilijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

algemene stemming

A
  • Geeft iets weer van de onderliggende emotionele toestand
  • Kinderen brengen een ervaren stemming tot uiting via gedrag
  • Is er evolutie in stemming en affect?
  • Eigen subjectieve stemming na de sessie kan eveneens een aanwijzing geven omtrent de stemming van het kind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

relationele capaciteiten

A
  • Hoe geeft het kind vorm aan de relatie met jou als hulpverlener?
  • Aangaan van het contact
  • Verloop van de relatie
  • Relatiepatronen
  • Afscheid nemen
  • Indrukken en affecten bij de observator
  • Welke belangrijke relaties komen aan bod?
  • Hoe worden deze belangrijke relaties ervaren?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

specifieke angsten en affecten

A
  • Welke affecten komen aan bod?
  • Op welke wijze worden de affecten aan bod gebracht?
  • Zijn er veranderingen in affectieve uitingen?
  • Zijn affecten verbonden met bepaalde thema’s?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gebruik van de ruimte

A
  • Expansief vs ingeperkt?
  • Welke plek kiest het kind als veilige ruimte?
  • Welke plek wordt aan de observator toegewezen?
  • Blijft het kind zitten tijdens het gesprek?
  • Wil het grenzen testen?
  • Is er een belangrijk verschillen tussen de fasen in de observatie?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

spel en gesprek

A
  • Ontwikkeling van spel en gesprek
  • Formele aspecten van het gesprek
  • Thematische inhoud van spel en gesprek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Formele aspecten van het gesprek

A
  • Is er dialoog mogelijk?
  • Komen er vlot communicatiecirkels tot stand?
  • Hoe gaat het kind om met frustratie- en spanningsmomenten?
  • Wat kan je zeggen over zelfbeeld en zelfwaardering?
  • Op welke wijze probeert het deze op peil te houden of te herstellen?
  • Kan het kind op een samenhangende, begrijpelijke manier een beeld geven van een situatie?
  • Enkel feitelijk of ook gevoelsmatig?
  • Is er veel wisseling van thema?
  • Zijn er veel onderbrekingen?
  • Houdt het wisselende verloop verband met bepaalde thema’s?
  • Welke expressiekanalen verkiest het kind?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Thematische inhoud van spel en gesprek

A

Universeel menselijke thema’s:
• Zelfbeeld en zelfgevoel
• Relaties en verhouding tot omgeving
• Belangrijke ervaringen
• Cruciale emoties
——————————————
• Specifieke ontwikkelingsgebonden thema’s

• Unieke, individuele thema’s

17
Q

Verloop van een observatie

A
  1. Voorbereiding
  2. Beginfase
  3. Middenfase
  4. Eindfase
18
Q

Verloop van een observatie : Voorbereiding

A
  • Realiseer je dat een gesprek voor het kind spannend/leuk/vreemd kan aanvoelen
  • Verplaats je optimaal in de wereld van het kind en sluit zo goed mogelijk aan bij het kind en zijn expressiviteit.
  • Realiseer je dat ook voor jou een gesprek met een kind spannend/leuk/vreemd kan aanvoelen.
19
Q

Verloop van een observatie : Beginfase

A
  • Afwachtende houding: de relatie krijgt voorrang op het exploreren van thema’s.
  • Stel jezelf expliciet voor.
  • Ga op dezelfde (oog)hoogte zitten als het kind.
  • Kijk naar het kind terwijl je spreekt
  • Alterneer het wel en niet maken van oogcontact
  • Geef aan dat er geen goede/foute antwoorden zijn, maar dat meningen belangrijk zijn
  • Wees respectvol, warm en oprecht geïnteresseerd
  • Metacommunicatie kan de angst voor het gesprek wegnemen
  • Luister naar wat het kind zegt
  • Laat het kind weten dat het vragen mag stellen, mag zwijgen…
  • Probeer spelen en praten te combineren
20
Q

Verloop van een observatie : Middenfase

A
  • Exploreren
  • Faciliterende interventies die het kind helpen zijn/haar verhaal te ontvouwen
  • Aandacht voor het onderhouden van de relatie
21
Q

Verloop van een observatie : Eindfase

A
  • Vooraf het einde van de observatie aankondigen

* Soms heeft het kind hulp nodig om het contact te beëindigen