P1 = Hoofdstuk 1 + 2 Flashcards

1
Q

Psychologie

A

De wetenschap van gedrag en geest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vertel eens wat over Wilhelm Wundt (1879)

A
  • Eerste Universiteit (duitsland, leipzig)
  • Wundt schreef het 1ste boek over psychologie.
  • Wundt was de 1ste psychologie docent.
  • De idee n die ten grondslag liggen aan de psychologie stammen echter al van voor Wundt.
  • Eerst PDH studenten komen daarvandaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 ideeën die als fundering van de psychologie bekend staan?

A
  • Gedrag en mentale processen hebben een fysieke oorzaak en kunnen wetenschappelijk worden bestudeerd.
  • De manier waarop een persoon zich gedraagt, wat hij voelt en hoe hij denkt, wordt tijdens de levensloop beïnvloed door zijn omgeving.
  • Het menselijk lichaam dat gedrag en mentale processen produceert, is het resultaat van evolutie door natuurlijke selectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Gedrag en mentale processen hebben een fysieke oorzaak en kunnen wetenschappelijk worden bestudeerd?
A
  • Zaden voor dit idee kan gevonden worden in sommige geschriften van de oude Grieken
  • Tot de 18de eeuw was filosofie strak gebonden en beperkt door religie
  • Dualisme= een filosofie die voortkomt uit het geloof en stelt dat het lichaam en de geest 2 aparte, maar nauw verbonden systemen zijn. Het lichaam wordt gezien als iets materieels dat kan worden bestudeerd en de geest als zijnde iets bovennatuurlijks dat niet kan worden
    bestudeerd.
  • De kerk handhaafde dat elk mens uit 2 verschillende, maar innig verbonden entiteiten bestaat, een materieel lichaam en een immateriële ziel
  • Het lichaam maakt deel uit van een natuurlijke wereld en kan wetenschappelijk bestudeerd
    worden
  • De ziel is een bovennatuurlijke entiteit, die werkt volgens zijn eigen vrije wil (geen
    natuurlijke) en die daarom niet wetenschappelijk bestudeerd kan worden
  • Voor Descartes wezen de meeste dualisten alle interessante kwaliteiten van de mens toe aan
    de ziel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekend Dualisme?

A

Lichaam en geest zijn 2 aparte, maar nauw verbonden systemen van elkaar. Het lichaam wordt gezien als iets materieels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rene  Descartes (1596-1650) versie van dualisme

A
  • Focus op het lichaam
  • Descartes geloofde dat zelfs complexe gedragingen het resultaat zijn van lichamelijke mechanismen, zonder betrokkenheid van de ziel.
  • Hij kwam hiertoe door het bestuderen van reflexen en door het ontleden van zowel het menselijk lichaam als dieren.
  • Reflex= een bepaalde stimulus uit de fysieke wereld die leidt tot een bepaalde reactie van
    het organisme
  • Het enige essentiële vermogen wat mensen hebben (en honden niet) is de gedachte. Wat gedefinieerd wordt als bewuste beraadslaging en uitspraak (oordeel)
  • Gedachte= enige functie van de ziel
  • Het denkproces is alleen nuttig als het kan reageren op de sensorische input van het lichaam
  • Descartes stelde dat de ziel, hoewel die niet fysiek is, werkt op het lichaam vanuit een specifieke fysieke locatie
  • De plaats van actie is een smal orgaan, pijnappelklier (pineal body) gelegen tussen de 2
    helften van de hersenen
  • Sommige mensen geloven dit nog steeds omdat het de rol van zintuigen, zenuwen en spieren in gedrag erkent zonder de religieuze overtuigingen of intuïtieve gevoelens van mensen te schenden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een Reflex?

A

een bepaalde stimulus uit de fysieke wereld die leidt tot een bepaalde reactie van
het organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn Gedachte volgens Descartes?

A

Enige functie van de ziel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Descartes’ dualisme heeft beperkingen:

A

A Filosofie
Hoe kan een niet-materi le entiteit (ziel) een materieel effect hebben (beweging van
het lichaam)
B Psychologie
De theorie bakent strikt af wat wel en wat niet kan worden bestudeerd door de
wetenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt Materialisme in? (Thomas Hobbes, 1588-1679)

5 punten

A
  • De geest of de ziel een betekenisloos concept is en dat er niets anders bestaat dan materie en energie.
  • Hobbes ontwikkelde het materialisme ongeveer tegelijkertijd met Descartes een visie die afweek van die van de kerk
  • Alle menselijke gedragingen kunnen in theorie worden begrepen in termen van fysieke processen in het lichaam, in het bijzonder de processen in de hersenen
  • Bewuste gedachten zijn een product van de mechanismen van de hersenen en daarom onderwerp van de natuurlijke wetten
  • Deze filosofie plaatst geen theoretische limiet aan wat psychologen wetenschappelijk kunnen bestuderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  • Hoe heeft Hobbes materialisme geholpen met de grondwerk van de psychologie?
A

Hobbes ideeen heeft Engeland geïnspireerd d.m.v. a school of thought about the mind = Empirisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom zijn er nog steeds mensen Descartes manier van dualisme geloven?

A

Sommige mensen geloven dit nog steeds omdat het de rol van zintuigen, zenuwen en spieren in gedrag erkent zonder de religieuze overtuigingen of intuïtieve gevoelens van mensen te schenden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In de 19de eeuw begrepen ze de basis systeem van het zenuwstelsel. Wat was dit?

A

een centraal zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) en perifere zenuwen die het centrale zenuwstelsel verbinden met zintuigen en spieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekend fysiologie?

A

Studie van processen van het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat demonstreerde de Franse Fysioloog Francois Magendie in 1822?

A

Dat zenuwen die het ruggenmerg
binnenkomen 2 verschillende paden bevatten;
1. Om boodschappen vanuit de sensorische receptoren in de huid naar het centrale zenuwstelsel over te brengen
2. Om boodschappen vanuit het centrale zenuwstelsel terug naar de spieren en organen te sturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is Reflexologie? (Sechenov, 1863-1935)

A

Alle menselijke gedragingen vinden plaats door reflexen, ook vrijwillige acties zijn eigenlijk complexe reflexen van hogere delen van de hersenen.
- I.M Sechenov (1863-1935) Russische Filosoof beweerde dat alle menselijke acties beginnen door stimuli van buitenaf. (reflex)
- Sechenov inspireerde een andere Russische Filosoof= Ivan Pavlov (1849-1936) wiens werk op
reflexen een cruciale rol speelde in de ontwikkeling van psychologie als een wetenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Uitvindingen 19de eeuw

A
  • Fysiologie
  • Reflex
  • Francios Magendie (Ruggenmerg)
  • Reflexologie
  • Locatie van het brein
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat wisten ze over de functie van het brein in de 19de eeuw

A

Het idee dat specifieke delen in de hersenen dienen voor

specifieke functies in de productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat dacht Johannes Müller van het brein

A

Zien is een bepaald deel van de hersenen, horen een ander deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat vond Pierre Flouren? (brein)

A

Experimenten met dieren, schade aan verschillende delen van de hersenen leiden tot andere tekorten in de vaardigheid tot bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat vond Paul Broca (brein)

A

Publiceerde bewijs dat letsel in de linkerhersenhelft het vermogen om te praten verliest, maar dat er geen andere mentale vermogens verloren gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar heeft de relatie tussen geest en brein toe geholpen?

A

Al dit bewijs over relaties tussen geest en hersenen hebben geholpen om een basis te leggen
voor wetenschappelijke psychologie, omdat het gedaante gaf aan het idee van materiële basis voor mentale processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  1. De manier waarop een persoon zich gedraagt, wat hij voelt en hoe hij denkt, wordt tijdens de levensloop beïnvloed door zijn omgeving.

(4 punten)

A
  • Het idee dat de geest en gedrag wordt gevormd door ervaring
  • De manier waarop een persoon zich gedraagt, denkt en voelt, is door de tijd heen veranderd,
    door de ervaring van de persoon in zijn of haar omgeving
  • Materialisme leidde tot de stroming van het empirisme
  • Britse Empirisme, School of thought about the mind.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat betekend empirisme?

4 punten

A
  • Het idee dat menselijke kennis en gedachteprocessen voort komen uit zintuigelijke waarnemingen. (voelen, zien, horen) De waarnemingen zijn de basis voor onze kennis en hierdoor kunnen wij ons aanpassen aan de omgeving
  • Geen menselijke natuur, mensen worden met een blank slate geboren.
  • gedachten reflecteren ervaringen en komen dus niet voort uit vrije wil, maar uit zintuigelijke waarnemingen.
  • Law of association by contiguity
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat houdt de Law of association by contiguity in? (empirisme)

A
  • wet van associatie van nabijheid= wanneer een persoon
    tegelijkertijd of vlak na elkaar 2 gebeurtenissen (prikkels of gevoelens) ervaart, zullen deze 2 gebeurtenissen worden gekoppeld in de geest van die persoon. Zodat de gedachte van de ene gebeurtenis in de toekomst, de neiging zal hebben de andere gedachte te ontlokken.
  • Deze wet is nog steeds heel belangrijk voor het begrijpen van de processen van het leren en
    het geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat bedacht John Stuart Mill (1843-1875)? (empirisme)

A

analyse van de geest als een mentale chemie= complexe ideeën of gedachten worden gevormd door combinaties van elementaire ideeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het Nativisme?

3 punten

A
  • het tegenovergestelde van empirisme. Stelt dat bepaalde kennis en vaardigheden aangeboren zijn en dat ervaring daar niets mee te maken heeft. Alleen met deze basis zou het mogelijk zijn om te leren.
  • De geest moet een basis uitrusting hebben voordat zij verder kan worden ingericht door ervaring
  • De basis van nativisme ligt in Duitsland, Immanuel Kant en Gottfried W von Leibniz
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Immanuel kant maakt onderscheid tussen 2 soorten kennis? (Narivisme)

A
  • a priori= aangeboren kennis (ingebouwd in brein)
  • a posteriori= kennis die men verkrijgt vanuit ervaringen in de omgeving
  • Kant stelt dat a posteriori kennis alleen mogelijk is door a priori kennis
  • Een kind moet sommige fundamentele fysieke concepten zoals ruimte en tijd al ingebouwd
    hebben om enig begrip van de fysieke wereld te hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q
  1. Het menselijk lichaam dat gedrag en mentale processen produceert, is het resultaat van
    evolutie door natuurlijke selectie

(4 punten)

A
  • Kant stelde dat bepaalde dingen zijn aangeboren, maar hij had geen idee hoe dit zo gekomen is/
  • Charles Darwin (1809-1882)
  • Het begrip dat bepaalde dingen zijn aangeboren kwam in 1859 toen Darwin zijn ideeën
    hierover presenteerde in zijn boek The Origin of Species.
  • Darwins grondgedachte= dat levende wezens geleidelijk evolueren, door een proces van natuurlijke selectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat dacht Charles Darwin (1809-1882)?

A
  • Dat levende wezens geleidelijk evolueren, door een proces van natuurlijke selectie
  • Het komt erop neer dat individuen die eigenschappen hebben waardoor ze zich goed kunnen
    aanpassen aan hun omgeving, een grotere kans hebben om te overleven en zich voort te planten. Zo worden succesvolle eigenschappen van generatie op generatie doorgegeven en steeds verder verspreid door de populatie
  • Terwijl Fysiologen onderzoek deden naar neurale mechanismen van gedrag en Filosofen wettige relaties analyseren tussen gedrag en omgeving bestudeerde Darwin de functies van gedrag, de manier waarop het gedrag van organismen helpt om te overleven en te reproduceren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Toepassingen van Darwins ideeën op psychologie

5 punten

A
  • Darwin kan worden beschouwd als de 1ste evolutionaire psycholoog
  • Darwin beweert dat de basisvormen van menselijke emotionele uitingen worden geërfd en kunnen zijn geëvolueerd omdat de mogelijkheid om emoties of intenties te communiceren naar anderen de kansen om te overleven verbetert
  • Darwins werk liet psychologen denken over alle aangeboren universele stromingen die de
    menselijke natuur vormen.
  • De geërfde mechanismen onderliggende menselijke emoties, drijfveren, waarneming, leren
    en redenering ontstond geleidelijk omdat ze het voortbestaan en voortplanting van onze
    voorouders bevorderde
  • Darwin overtuigde de intellectuele wereld dat wij mensen een deel zijn van de natuurlijke
    wereld en daarom begrepen kunnen worden door wetenschappelijke methoden: zo maakte
    hij de wereld rijp voor psychologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

De term levels of analyses verwijst naar

A

De niveaus, type of oorzaak waarop het proces wordt bestudeerd. Hiervan zijn er 2 hoofdgroepen en 9 subgroepen. Verklaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is het doel van psychologen

A

Alles verklaren. Mentale gedragingen verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke 2 categorieën voor analyse/verklaringen zijn er binnen de psychologie

A

Biologische categorie (nativisme en materialisme) en verklaringscategorie (empirisme en materialisme m.u.v. cognitief).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welk niveau bestudeer je bij level: Neurale

A

De hersenen, zenuwstelsel als oorzaak. Oorzaak in de hersenen gezocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welk niveau bestudeer je bij level: Fysiologisch

A

De hormonen, chemische functies als oorzaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welk niveau bestudeer je bij level: genetisch

A

Genen als oorzaak. Oorzaak in de genen gezocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welk niveau bestudeer je bij level: Evolutie

A

natuurlijke selectie als oorzaak. oorzaak in het proces van natuurlijke selectie ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welk niveau bestudeer je bij level: Leren

A

De voorafgaande ervaring met de omgeving als oorzaak. De eerdere ervaringen van de persoon. Ervaring met omgeving veranderd gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welk niveau bestudeer je bij level: Cognitief

A

kennis, denken of overtuiging ( dingen die ze geloven) als oorzaak. Ervaring verandering kennis en daardoor gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welk niveau bestudeer je bij level: Sociaal

A

De invloed van andere mensen als oorzaak. oorzaak gezocht in invloed van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welk niveau bestudeer je bij level: Cultuur

A

De cultuur waar men in opgeroeide als oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welk niveau bestudeer je bij level: Ontwikkeling

A

leeftijd gerelateerde veranderingen als oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoeveel levels heeft ‘de level van analyse’ en in hoeveel clusters kun je deze verdelen.
Wat zijn de levels en hoe heten de clusters.

A
Biologische niveau: (nativisme en materialisme)
Fysiologisch 
Neurale
Genetisch 
Evolutie
Verklarende niveau:
Sociaal 
Cognitief 
Ontwikkeling 
Leren 
Cultuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Gedragswetenschappers wordt er gebruikt bij het neurale level (hersenen) wat onderzoeken ze?

A

verband tussen gedachten, gevoelens en gedrag. Proberen te begrijpen hoe het zenuwstelsel het
specifieke type gedrag produceert dat wordt bestudeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is een EEG

A

Electro-encephalogram, activiteiten in de hersenen meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welke activiteit laat de linke frontal cortex zien?

A

Aangename activiteiten (ook jaloezie). Toenadering motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke activiteit laat de rechte frontal cortex zien?

A

Negatieve stimulansen. Terugtrekkende motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat wordt er gebruikt bij Fysiologisch level

A

Bio-psychologie; De studie van hormonen en drugs op het brein. Op mensen en dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is biospychologie

A

De studie van hormonen en drugs op het brein. Op mensen en dieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn genen

A

Erfelijke eenheid dat de code geeft van het hele lichaam. - Verschillen in genen kunnen verschillen in de hersenen en daardoor in gedrag veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is Gedragsgenetici;

A

bestuderen mensen en dieren en onderzoeken DNA-codes (genen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat wordt er gebruikt bij Evolutie level

A

Evolutionaire psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat doen Evolutionaire psychologen?

A

Onderzoeken kenmerken of evolutionaire functies die een rol spelen bij proces van natuurlijke selectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat wordt er gebruikt bij Leren level

A

Leerpsychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is Leerpsychologie

A

Verklarende gedrag van eerder ervaringen. Ervaring in de omgeving leidt tot een
verandering in gedrag,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat wordt er gebruikt bij Cognitief level

A

Cognitieve psychologie,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat is cognitieve psychologie

A

Onderzoek naar herinneringen, begrip, kennis, geheugen informatie verwerking. Een dergelijke ervaring leidt tot een verandering in kennis of overtuiging en dat dit hetgeen is dat leidt tot een verandering in gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat wordt er gebruikt bij Sociaal

A

Sociale psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is sociale psychologie?

A

Een manier om gedrag te verklaren dat is beïnvloed door anderen of door iemands overtuiging over andere mensen. Hebben de taak te onderzoeken hoe anderen gedrag beïnvloeden social pressure.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Waarom spreekt met over sociaal cognitieve verklaringen

A

Omdat het vooral gaat om opvattingen en verklaringen van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat wordt er gebruikt bij Culturele niveau te verklaren?

A

Culturele psychologie; mentale ervaringen en gedragingen worden uitgelegd in termen van
de cultuur waarin de persoon ontwikkeld is.
- Ze streven ernaar om hele culturen te karakteriseren in de typische manier waarop ze denken, voelen en doen
- Ze verwijzen naar de unieke historie, economie, religieuze of filosofische tradities van een cultuur, om de waarden normen en gewoontes van deze mensen te verklaren en of uit te leggen
- Elke cultuur heeft zijn eigen kenmerken en beïnvloed zo de mensen die in die cultuur leven.
- Culturele verklaringen worden onderzocht door cultureel psychologen
- Culturele verklaringen hebben betrekking op veel grotere groepen en meer indirecte
contacten dan sociale verklaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat wordt er gebruikt bij om de ontwikkelingsniveau te verklaren?

A

Ontwikkelingspsychologie; het beschrijven en documenteren van typisch leeftijdsgebonden
manieren van voelen denken of doen
- Ontwikkelingspsychologen; onderzoeken de typische mentale processen en gedragingen die
bij een bepaalde leeftijd en ontwikkelingsfasen horen
- Zij beschrijven gedrag en gedragsveranderingen over de levensloop
- Ook zijn zij geïnteresseerd in de processen die aan deze gedragsverandering ten grondslag
liggen
- In ontwikkelingsverklaringen komen eigen verklaringen van alle andere niveaus samen
omdat ze allemaal op de ontwikkeling kunnen worden toegepast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Niveaus van analyse tezamen

A

Niveaus van analyse vullen elkaar aan
- De niveaus moeten niet gezien worden als alternatieve benaderingen, maar liever als
complementaire benaderingen die, wanneer ze gecombineerd worden, een meer compleet
beeld schetsen van belangrijke aspecten van de psychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat zijn enkele onderzoekspecialiteiten in de psychologie die niet primair worden bepaald door het gebruikte analyseniveau?

A

Sensorische psychologie en perceptuele psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat is Sensorische psychologie?

A

de studie van basisvaardigheden om de omgeving te zien, horen, aanraken, proeven en ruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is perceptuele psychologie?

A

de studie van hoe mensen en dieren de input die ze via hun zintuigen ontvangen, begrijpen of interpreteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Welke Specialisaties zijn er die alle niveaus van verklaringen gebruiken

A

A psychologie van motivatie

B psychologie van emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Welke 3 spectrum van disciplines zijn er?

A

1 natuurwetenschappen: biologie, scheikunde en natuurkunde.
2 sociale wetenschappen, waaronder sociologie, antropologie, politieke wetenschappen en economie.
3 geesteswetenschappen, die talen, filosofie, kunst en muziek omvat. De geesteswetenschappen vertegenwoordigen dingen die mensen doen. Mensen praten, in tegenstelling tot andere dieren, met elkaar, ontwikkelen filosofieën en creëren kunst en muziek.

Psychologie past in alle 3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Hoe is natuurwetenschappen verbonden met de psychologie?

A

is het het meest direct verbonden met biologie door middel van gedragsneurowetenschappen, gedragsgenetica en evolutionaire psychologie

71
Q

Wat betekend Wetenschap?

A

Wetenschap is de poging om vragen te beantwoorden door het systematisch verzamelen en analyseren van objectieve, openbaar waarneembare gegevens (gegevens waarover alle waarnemers het eens kunnen zijn). De wetenschap van de psychologie probeert niet alleen gedrag te beschrijven, maar ook te verklaren.

72
Q

Wat is de cyclus van de wetenschap, of we het nu hebben over psychologie, biologie, natuurkunde of een andere wetenschappelijke onderneming?

A

Waarnemingen leiden tot theorieën -> die leiden tot hypothesen (een voorlopige stelling) -> die worden getest met experimenten of andere onderzoeken -> deze leiden op hun beurt tot nieuwe waarnemingen -> die soms tot nieuwe theorieën leiden,

73
Q

Wat is een feit?

A

een objectieve stelling. Iets wat waar is. Meestal gebaseerd op een directe observatie, waar de meeste
redelijke observatoren het met elkaar eens zijn. Binnen de psychologie bestaan feiten
meestal uit specifieke gedragingen of betrouwbare gedragspatronen van mensen of dieren.

74
Q

Wat is een Theorie?

A

is een idee of een conceptuele mode, dat gemaakt is om het bestaan van feiten uit
te leggen en om voorspellingen te maken over nieuwe feiten die ontwikkeld zouden kunnen worden.

een getoetst model ter verklaring van waarnemingen van de werkelijkheid

75
Q

Wat is een Hypothese?

A

Een voorlopige voorspelling, die voort vloeit uit een theorie

76
Q

Wat is een Wetenschappelijke cyclus?

A

Feiten leiden tot theorieën, die leiden weer tot nieuwe

hypothesen en die kunnen weer tot nieuwe feiten leiden enz.

77
Q

Wat wordt wordt spaarzaamheid of het scheermes van Occam genoemd (naar de middeleeuwse filosoof Willem van Ockham?

A

hoe eenvoudiger de verklaring is, hoe beter deze meestal is

78
Q

Wat is de waarde van kritisch denken?

A

Een kritische houding verwacht dat je probeert te bewijzen dat iets niet waar is, in plaats van te proberen te bewijzen dat iets wel waar is. Mensen hebben de neiging om uitzonderlijke verhalen te geloven. Neem niet alles wat je ziet of hoort voor waar aan. De theorie n die we voor waar aannemen kunnen nog wel fout (blijken) te zijn, maar tot nu toe hebben ze alle pogingen om dat aan te
tonen overleefd.

Kritisch zijn leidt tot zorgvuldiger kijken. De ideale wetenschapper probeert altijd
theorie n te ontkrachten, ook zijn eigen.

79
Q

Welke 3 belangrijke lessen zijn er over wetenschappelijk onderzoek?

A
  1. De waarde van kritisch denken.
  2. De waarde van zorgvuldige observaties onder gecontroleerde omstandigheden
  3. Het probleem van de waarnemer-verwachting effecten
80
Q

Wat is de waarde van zorgvuldige observaties onder gecontroleerde omstandigheden?

A

Door de omstandigheden systematisch te veranderen kan men ontdekken in welke
situaties een theorie wel op gaat en in welke situaties niet. Zorgvuldige observaties
onder gecontroleerde omstandigheden is een keurmerk voor de wetenschappelijke
methode

81
Q

Wat is het probleem van de waarnemer-verwachting effecten?

A

Bij onderzoek met mensen en dieren is het mogelijk dat de onderzoeker onbewust
aan de proefpersoon laat blijken wat hij als uitkomst verwacht, waardoor de
proefpersoon bedoeld of niet, reageert door te doen wat de onderzoeker verwacht.

82
Q

Er zijn drie dimensies om de verschillende onderzoeksstrategieën die door psychologen worden gebruikt te categoriseren, welke zijn dit?

A
  1. Het onderzoeksontwerp, waarvan er drie basistypen zijn: experimenten, correlationele studies en beschrijvende studies.
  2. De setting waarin het onderzoek wordt uitgevoerd, waarvan er twee basistypen zijn: veld en laboratorium.
  3. De methode voor het verzamelen van gegevens, waarvan er twee basistypen zijn: zelfrapportage en observatie.

Elk van deze dimensies kan onafhankelijk van de andere verschillen, wat leidt tot elke mogelijke combinatie van ontwerp, setting en gegevensverzamelingsmethoden. wq

83
Q

Wat is een variabele?

A

Alles wat kan veranderen of andere waarden kan aannemen.

Het kan een toestand van de omgeving zijn, zoals temperatuur of hoeveelheid geluid; of het kan een maatstaf voor gedrag zijn, zoals een score op een test.

84
Q

Dimensie 1; Onderzoeksontwerp heeft 3 basistypen, welke?

A
  1. Experiment
  2. correlationele studies
  3. beschrijvende studies
85
Q

Wat is een experiment?

A

Een experiment is de meest directe en afdoende benadering voor het testen van een hypothese over een oorzaak-gevolgrelatie tussen twee variabelen.

86
Q

Wat is de onafhankelijke variabele?

A

de variabele waarvan wordt aangenomen dat deze enig effect heeft op een andere variabele (factoren waarvan wordt aangenomen dat ze die maatregelen beïnvloeden)

87
Q

Wat is de afhankelijke variabele?

A

de variabele waarvan wordt aangenomen dat deze wordt beïnvloed. (gedragsmetingen)

88
Q

Wat is het doel van elk experiment?

A

hoe de afhankelijke variabele wordt beïnvloed door (afhankelijk van) de onafhankelijke variabele.

89
Q

Hoe kan een experiment het bestaan van een oorzaak-gevolgrelatie tussen twee variabelen aantonen?

A

een procedure waarin een onderzoek systematisch de onafhankelijke variabele (beïnvloedbare) manipuleert en kijkt naar veranderingen in de afhankelijke variabelen (wordt beïnvloed), terwijl alle andere variabelen constant zijn. Alleen op die manier kan de onderzoeker conclusies trekken over een oorzaak- en gevolgrelatie

Als alle andere variabelen constant worden gehouden en alleen de onafhankelijke variabele wordt gewijzigd, kan de onderzoeker redelijkerwijs concluderen dat elke verandering die wordt waargenomen in de afhankelijke variabele wordt veroorzaakt door de verandering in de onafhankelijke variabele.

90
Q

Hoe worden mensen of dieren die in een onderzoeksstudie worden bestudeerd benoemd?

A

Onderwerpen, proefpersonen of deelnemers.

91
Q

Wat is een binnen-subject-experimenten? (Within-subject experiment)

A

Experimenten met herhaalde metingen. elk onderwerp (proefpersoon) wordt getest in elk van de verschillende omstandigheden van de onafhankelijke variabele (wordt beïnvloed)

experiment op hans; werd op een enkel onderwerp (hans) toegepast. veranderde de oogkleppen (onafhankelijke variabele) op het percentage goed antwoorden (afhankelijke variabele). Constant de omstandigheden en de moeilijkheid van de vragen. Krijg je oorzaak-gevolgrelatie.

92
Q

Wat is een experimenten tussen groepen (Between- groups experiment) ?

A

een aparte groep proefpersonen voor elke verschillende voorwaarde van de onafhankelijke variabele. (wordt beïnvloed) Hierbij worden de verschillende condities verdeeld over verschillende groepen proefpersonen.

93
Q

hoe wordt een correlatieonderzoek gedefinieerd?

A

meet een onderzoeker twee of meer variabelen om te zien of er systematische relaties tussen zijn.

Correlatiestudies kunnen relaties tussen variabelen identificeren, waardoor we voorspellingen kunnen doen over de ene variabele op basis van kennis van een andere; maar dergelijke studies vertellen ons op geen enkele directe manier of verandering in de ene variabele de oorzaak is van verandering in een andere.

94
Q

Waarom wordt een correlatieonderzoek uitgevoerd?

A

Het is niet voor alle theorieën mogelijk om aan een experiment te onderwerpen, bv om
ethische, praktische redenen of omdat het niet legaal kan zijn.

95
Q

Waarom kan oorzaak en gevolg niet kunnen worden bepaald op basis van een correlatieonderzoek

A

Omdat de onderzoeker geen van beide variabelen onder controle heeft.

96
Q

Wat is een beschrijvend onderzoek?

A

het doel van onderzoek is om het gedrag van een individu of een reeks individuen te beschrijven zonder de relaties tussen verschillende variabelen te beoordelen

Verschillende vormen van descriptief onderzoek. Bv beschrijven van paringsrituelen van
dieren of het tellen van het aantal kinderen met griep op de basisschool

97
Q

Wat is de tweede dimensie van een onderzoeksstrategie?

A

De onderzoeksomgeving, een Laboratoriumonderzoek of het veldonderzoek

98
Q

Wat is een laboratoriumonderzoek?

A

Een onderzoek waar de proefpersoon naar een speciale locatie moet ingericht voor dat onderzoek. En waar de onderzoeker controle heeft de ervaring van de persoon (experimenten)

99
Q

Wat is een veldonderzoek?

A

elk onderzoek dat wordt uitgevoerd in een omgeving waar de onderzoeker geen controle heeft over de ervaringen van de proefpersonen. Natuurlijke omgeving. (correlationeel en beschrijvend onderzoek)

100
Q

Wat zijn de voor en nadelen van een laboratoriumonderzoek?

A

Voor:
- De rest van de variabelen kan constant gehouden worden.
- Er kunnen oorzaken gevolgconclusie getrokken worden
- Staat de onderzoeker toe om data onder meer uniforme, gecontroleerde omstandigheden te
verzamelen

Nadeel: Kunstmatige omgeving wat het gedrag van de proefpersonen kan beïnvloeden

101
Q

Wat zijn de voor en nadelen van een veldonderzoek?

A

Voor:

  • Natuurlijke omgeving waardoor minder kans op vertekend gedrag
  • De conclusies hebben vaak een praktische betekenis

Nadeel:
- Het is niet mogelijk om andere variabelen constant te houden

102
Q

Wat is de 3de dimensie van een onderzoekstrategie?

A

De methode van dataverzameling van gegevens, waarvan er twee brede categorieën zijn: zelfrapportagemethoden en observatiemethoden.

103
Q

Wat is de eerst dimensie van een onderzoekstrategie?

A

Onderzoeksopzet; experimenten, correlatieonderzoek, beschrijvend onderzoek

104
Q

Wat betekend zelfrapportagemethoden?

A

procedures waarbij mensen wordt gevraagd hun eigen gedrag of mentale toestand op de een of andere manier te beoordelen of te beschrijven. Een vorm is introspectie methode

105
Q

Wat betekend introspectie methode?

A

de persoonlijke observaties van iemands gedachten, percepties en gevoelens.

Deze methode werd oorspronkelijk gebruik door Wundt (grondlegger psychologie)

106
Q

Wat betekend Observationele methoden?

A

alle procedures waarmee onderzoekers het gedrag van interesse observeren en vastleggen in plaats van te vertrouwen op de zelfrapportage van proefpersonen

107
Q

Wat doet men bij een naturalistische observatie?

A

vermijdt de onderzoeker zich te bemoeien met het gedrag van de proefpersonen

108
Q

Een belangrijke waarschuwing bij naturalistisch observatieonderzoek

A

de wetenschap dat iemand naar je kijkt van invloed zijn op hoe je je gedraagt, onbedoeld kan dit voorkomen. Dit noemen ze het Hawthorne-effect

109
Q

Er zijn 2 categorieën hoe je de statische procedures van de onderzoeksgegevens verzameld

A
  1. beschrijvende statistieken, die worden gebruikt om gegevensreeksen samen te vatten
    2 inferentiële statistieken, die onderzoekers helpen beslissen hoe zeker ze kunnen zijn in het beoordelen of de resultaten waargenomen, berusten op toeval.
110
Q

Wat bevat Beschrijvende statistiek?

A

alle numerieke methoden voor het samenvatten van een reeks gegevens.

Er zijn een aantal relatief eenvoudige statistieken die vaak worden gebruikt om een ​​set gegevens te beschrijven. Deze omvatten het gemiddelde, de mediaan en een maat voor variabiliteit.

111
Q

Wat is een gemiddelde berekening?

A

het rekenkundig gemiddelde, bepaald door de scores op te tellen en de som te delen door het aantal scores

112
Q

Wat is een mediaan gemiddelde?

A

is de middelste score, bepaald door de scores van hoog naar laag te rangschikken en de score te vinden met hetzelfde aantal scores erboven als eronder, dat wil zeggen de score die het 50e percentiel vertegenwoordigt.

113
Q

Wat hoe noemen ze de mediaan en gemiddelde ook wel samen?

A

de centrale tendens

114
Q

Wat wijst er naar de variabiliteit van een reeks getallen?

A

naar de mate waarin de getallen in de set van elkaar en van hun gemiddelde verschillen.

115
Q

Hoe helpen het gemiddelde, de mediaan en de standaarddeviatie een reeks getallen te beschrijven?

A
116
Q

Wat is een gebruikte maatstaf voor de variabiliteit?

A

de standaarddeviatie

117
Q

Hoe bereken je de standaarddeviatie?

A
  • bereken gemiddelde
  • bereken de afwijking van gemiddelde
  • deel deze door kwadraat
  • deel door aantal observaties
  • min 1
  • Neem de wortel van de variantie om de standaarddeviatie te krijgen.
118
Q

Correlatieonderzoeken, zoals eerder in dit hoofdstuk besproken, onderzoeken twee of meer variabelen om te bepalen of er al dan niet een niet-willekeurig verband tussen bestaat. Wanneer beide variabelen numeriek worden gemeten, kunnen de sterkte en richting van de relatie worden beoordeeld met een statistiek die de, hoe heet het?

A

correlatiecoëfficiënt

119
Q

Wat is een correlatiecoëfficiënt een formule wat een relutaat opleverd van?

A

dat varieert van –1.00 tot +1,00

120
Q

Waar staat de + en de - voor in een resultaat?

A

geeft de richting van de correlatie aan (positief of negatief)

121
Q

Wat gebeurt er bij een positieve correlatie?

A

Dan valt een toename van de ene variabele samen met een neiging van de andere variabele om toe te nemen

122
Q

Wat gebeurt er bij een negatieve correlatie?

A

alt een toename van de ene variabele samen met een neiging van de andere variabele om af te nemen

123
Q

De absulte waarde van een correlatie geeft de?

A

sterkte van de correlatie aan en is een waarde zonder tekens.

Een correlatie dicht bij nul (0) betekent dat de twee variabelen statistisch niet gerelateerd zijn, dat wil zeggen dat het kennen van de waarde van de ene variabele niet helpt om de waarde van de andere te voorspellen.

Hoe dichter de score op een rechtlijn lijken hoe sterker de correlatie tussen de variabelen is.

124
Q

Hoe beschrijft een correlatiecoëfficiënt de richting en sterkte van een correlatie? Hoe kunnen correlaties worden weergegeven in spreidingsdiagrammen?

A

Doormiddel van de colleratie te bereken met de forlume;

125
Q

Welke manieren gegevens van onderzoeks resultaten vormgeven heb je?

A
  1. tabelvorm

2. Spreidingsdiagram

126
Q

Wat is de formule om een correlatiecoëfficiënt te meten?

A
127
Q

Wat is een spreidingsdiagram?

A

is de grafische weergave in de vorm van een puntenwolk van de samenhang tussen twee variabelen in een meerdimensionale steekproef.

128
Q

Hoe kun je een statistiek beantwoorden wanneer de waargenomen resultaten waarschijnlijkheid het gevolg zijn van toeval?

A

Inferentiële statistische methoden, toegepast op een experiment of een correlationeel onderzoek, zijn procedures voor het berekenen van de waarschijnlijkheid dat de waargenomen resultaten alleen op toeval kunnen berusten.

129
Q

Wat bereken je met een Inferentiële statistische methoden?

A

De P (wat waarschijnlijk wordt genoemd) of de significantieniveau

130
Q

Wat betekend P (waarschijnlijk) in het geval van een gemiddelden vergelijking?

A

Wanneer twee gemiddelden worden vergeleken, is de p-waarde de kans dat een verschil zo groot als of groter dan het waargenomen verschil toevallig zou optreden als er in de grotere populatie geen verschil zou zijn tussen de twee gemiddelden. (“Grotere populatie” betekent hier de volledige reeks scores die zou worden verkregen als het experiment een oneindig aantal keren zou worden herhaald met alle mogelijke proefpersonen.)

als de onafhankelijke variabele geen echt effect op de scores had

131
Q

Wat is de P waarde in het geval van een correlationeel onderzoek?

A

zo groot als of groter dan de waargenomen (in absolute waarde) toevallig zou optreden als de twee variabelen in de grotere populatie echt niet gecorreleerd (in onderlinge verband) waren.

132
Q

Wat wordt er bedoeld met Grotere populatie?

A

de volledige reeks scores die zou worden verkregen als het experiment een oneindig aantal keren zou worden herhaald met alle mogelijke proefpersonen

133
Q

Wat betekent het om te zeggen dat een resultaat van een onderzoeksstudie statistisch significant is op het 5%-niveau?

A

wil zeggen dat de kans acceptabel klein is (in het algemeen minder dan 5%) dat ze alleen door toeval kunnen worden veroorzaakt.

134
Q

De berekening van een p-waarde houdt rekening met 3 dingen:

A
  1. De grootte van het waargenomen effect.
  2. Het aantal individuele proefpersonen of observaties in het onderzoek
  3. De variabiliteit van de gegevens binnen elke groep
135
Q

Wat is de standaarddeviatie?

A

een maatstaf voor variabiliteit, de mate waarin scores in een set gegevens afwijken van het gemiddelde.
Inferentiële statistieken

136
Q

Wanneer wordt een P resultaten als statistisch significant beschouwd?

A

die over het algemeen 0,05 of lager moet zijn (wat een kans van 5% of minder aangeeft dat de resultaten op toeval berusten)

137
Q

Wat wordt er met Bias bedoeld?

A

een technische term, verwijst naar niet-willekeurige (gerichte) effecten die worden veroorzaakt door een of meer factoren die buiten de onderzoekshypothese vallen. (vooringenomenheid)

Bias steekproeven zijn een vorm van Bias die van invloed is op onderzoeksresultaten.

138
Q

Wat is het verschil tussen willekeurige variatie in gedrag en bias, en waarom is bias het grotere probleem?

A

Bias is een zeer ernstig probleem in onderzoek omdat statistische technieken het niet kunnen identificeren of corrigeren. Terwijl fouten alleen de kans verkleinen dat onderzoekers statistisch significante resultaten vinden (door de variabiliteit van de gegevens te vergroten), kan bias ertoe leiden dat onderzoekers tot de verkeerde conclusie komen dat hun hypothese is ondersteund, terwijl in feite een of andere factor die niet relevant is voor de hypothese heeft geleid tot de waargenomen resultaten.

139
Q

Wanneer doen onderzoeker een Bais steekproef?

A

Onderzoek doen met een bias steekproef is als schieten met een boog waarvan het vizier niet goed is uitgelijnd. Hoe groot de steekproef ook is, de resultaten zullen niet kloppen

140
Q

Wanneer is een steekproef Bias?

A

Een steekproef is bias als deze niet representatief is voor de grotere populatie die de onderzoekers proberen te beschrijven.

141
Q

Wat is een probleem bij een bias steekproef

A

dat de menselijke proefpersonen die gemakkelijk kunnen worden bestudeerd, mogelijk niet representatief zijn voor de grotere populatie.

steekproeven uit westerse, opgeleide, geïndustrialiseerde, rijke en democratische (WEIRD) samenlevingen

142
Q

Wat wordt er met Betrouwbaarheid

A

Betrouwbaarheid heeft te maken met meetfouten, niet met bias. de resultaten zijn replicabiliteit of interobserver (of interbeoordelaar)

143
Q

Wat betekend replicabiliteit?

A

Wanneer de resultaten elke keer hetzelfde zijn ongeacht de situatie.

144
Q

Wat veroorzaakt een lage betrouwbaarheid?

A

de kans op het vinden van statistische significantie in een onderzoeksstudie

145
Q

Wat betekend interobserver (of interbeoordelaar) betrouwbaarheid?

A

hetzelfde gedrag dat de ene waarnemer ziet, wordt ook gezien door een tweede waarnemer.

146
Q

Hoe wordt een interobserver (of interbeoordelaar) betrouwbaarheid gedaan?

A

Dit wordt gedaan door een operationele definitie te genereren, waarin precies wordt gespecificeerd wat een voorbeeld is van uw afhankelijke meting

147
Q

Wat is een operationele definitie?

A

definieert iets in termen van identificeerbare en herhaalbare procedures, of operaties, waarmee het kan worden waargenomen en gemeten. Een heldere, eenduidige definitie van een meting: wat wil je meten, hoe wil je dit doen en in welke eenheid wil je de variabele uitdrukken.

148
Q

hoe garandeer je de betrouwbaarheid van de interobserver?

A

vereisen de meeste onderzoeken dat ten minste twee onafhankelijke waarnemers het doelgedrag registreren, en deze opnamen worden vervolgens statistisch vergeleken om te bepalen of de twee mensen dezelfde dingen zien.

149
Q

Wat is het verschil tussen de betrouwbaarheid en de validiteit van een meetprocedure? Hoe kan een gebrek aan validiteit bijdragen aan bias?

A

Betrouwbaarheid is wanneer de meetprocedure altijd hetzelfde is (replicabiliteit) of wordt waargenomen door 2 mensen die hetzelfde zeggen (interobserver)
Validiteit is een nog belangrijker probleem dan betrouwbaarheid, omdat een gebrek aan validiteit een bron van bias kan zijn. Een meetprocedure is valide als ze meet of voorspelt wat ze beoogt te meten of voorspellen. Wanneer je iets wil meten wat niet kan voorspellen hoe iets is, is het niet valide.

Een procedure kan betrouwbaar zijn en toch niet valide

150
Q

Hoe kunnen we de validiteit van een meetprocedure beoordelen?

A

door de scores te correleren met een andere, meer directe index van het kenmerk dat we willen meten of voorspellen. In dat geval wordt de meer directe index het criterium genoemd en de validiteit criteriumvaliditeit

151
Q

Wat wordt waarnemer-verwachtingseffecten genoemd?

A

Als mens hebben onderzoekers onvermijdelijk wensen en verwachtingen die van invloed kunnen zijn op hoe ze zich gedragen en wat ze waarnemen bij het vastleggen van gegevens.

152
Q

wat is De beste manier om waarnemer-verwachtingseffecten te voorkomen?

A

door de waarnemer blind te houden - dat wil zeggen niet geïnformeerd - over die aspecten van het ontwerp van het onderzoek die hem of haar ertoe zouden kunnen brengen mogelijk vertekende verwachtingen te vormen. Dit noemen ze blind- expriment

153
Q

Wat wordt subject-expectancy-effecten genoemd?

A

Als verschillende behandelingen in een experiment verschillende verwachtingen bij proefpersonen opwekken, dan kunnen die verwachtingen, in plaats van iets anders over de behandelingen, de waargenomen verschillen verklaren in hoe de proefpersonen reageren. (bijvoorbeeld bij medicijnen)

154
Q

Wat betekend dubbelblind experiment?

A

Wanneer zowel de onderzoeker als deelnemer geen informatie krijgen over het expriment.

155
Q

Wat is de standaarddeviatie (standaardafwijking)

A

is de gemiddelde hoeveelheid variabiliteit in je dataset. Deze maat vertelt je hoe ver iedere score gemiddeld van het gemiddelde verwijderd is. Des te groter de standaarddeviatie, des te meer variabel je dataset is

156
Q

Wat zijn de ethische bezwaren met betrekking tot privacy, ongemak, bedrog en dierenwelzijn in psychologisch onderzoek? Hoe streven onderzoekers ernaar om problemen in verband met deze zorgen te minimaliseren?

A
157
Q

Wat betekend Geïnformeerde toestemming?

A

dat de proefpersonen moeten worden verteld waar het onderzoek over gaat en welke risico’s dit met zich mee kan brengen.

158
Q

Welke 3

A
159
Q

Wat is een Biased sample?

A

(bevooroordeeld monster) als de ene groep aanzienlijk systematisch verschilt
van de ander, of als de onderzoeksgroep behoorlijk verschilt van de gehele
onderzoekspopulatie (onderzoeksgroep is dan niet representatief)

160
Q

Hoe voorkom je Bias?

A

1 Random selectie; hierdoor zijn de groepen niet biased sample
2 Voorkomen van bias in de meting; metingen moeten betrouwbaar en valide zijn.
Betrouwbaar wil zeggen dat elke keer dat de meting gedaan wordt onder dezelfde
omstandigheden, er vergelijkbare resultaten moeten worden behaald
3 De observator blind houden; hiermee voorkom je het observer-expectansy effect
4 Dubbelblind experiment; hiermee voorkom je dat verwachtingen van respondenten
invloed hebben op hun gedrag (placebo-effect)

161
Q

Welke 3 type bias zijn er?

A
  1. Sampling bias
  2. Measurement bias= meet vertekening; een goede meting is betrouwbaar en valide.
    Betrouwbaarheid heeft te maken met error, niet met bias. Gebrek aan validiteit kan
    bias veroorzaken. Een meet procedure is valide wanneer het meet of voorspelt wat
    bedoeld is om te meten of te voorspellen
  3. Expectansy bias.
162
Q

Wat betekend Sampling bias?

A

vertekende steekproef; wanneer de leden van een groep van

oorsprong verschillen van die van een andere groep of verschillen van de populatie

163
Q

Wat betekend Measurement bias?

A

meet vertekening; een goede meting is betrouwbaar en valide. Betrouwbaarheid heeft te maken met error, niet met bias. Gebrek aan validiteit kan bias veroorzaken. Een meet procedure is valide wanneer het meet of voorspelt wat bedoeld is om te meten of te voorspellen

164
Q

Wat betekend face validity?

A

als gezond verstand ons vertelt dat een meetprocedure de beoogde karakteristiek beoordeelt

165
Q

Wat betekend criterion validity?

A

een meer zekere manier om de validiteit van een meetprocedure te bepalen is door de scores te correleren met een andere, meer directe index

166
Q

Wat betekend Expectansy bias?

A

kan ook voortkomen uit de verwachtingen van observatoren en proefpersonen

167
Q

Bij onderzoek moeten wetenschappers niet alleen rekening houden met wetenschappelijke kwesties in overweging nemen, maar ook?

A

ethische kwesties - kwesties van moraliteit, of wat juist is

168
Q

Wat zijn de ethische bezwaren met betrekking tot privacy, ongemak, bedrog en dierenwelzijn in psychologisch onderzoek? Hoe streven onderzoekers ernaar om problemen in verband met deze zorgen te minimaliseren?

A

Er moet geïnformeerde toestemming worden gegeven. Bijkomende ethische overwegingen draaien om drie onderling samenhangende kwesties:

  1. Het recht van de persoon op privacy; Niets delen wat je niet wil delen, deelname is anoniem
  2. De mogelijkheid van ongemak of schade; verplicht om eventuele schade te melden voor het onderzoek. Elk moment kunnen stoppen.
  3. Het gebruik van bedrog; de meest controversiële ethische kwestie.
169
Q

Wat is geïnformeerde toestemming

A

De proefpersoon moet worden worden verteld waar het onderzoek over gaat en welke risico’s dit met zich mee kan brengen

170
Q

Side note: Een kleine standaardafwijking betekent dat er weinig verschillen zijn tussen de scores van individuele leerlingen, terwijl een grote standaardafwijking betekent dat er grote verschillen zijn tussen de scores van individuele leerlingen en je dus voorzichtig dient te zijn bij de interpretatie.

A
171
Q

Side note: Een kleine standaardafwijking betekent dat er weinig verschillen zijn tussen de scores van individuele leerlingen, terwijl een grote standaardafwijking betekent dat er grote verschillen zijn tussen de scores van individuele leerlingen en je dus voorzichtig dient te zijn bij de interpretatie.

A
172
Q

Wat zijn distale verklaring?

A

factoren die verderaf liggen in de tijd.

173
Q

Wat is Ultieme verklaringen?

A

Ze verklaren een eigenschap door middel van de natuurlijke selectiedruk

174
Q

Wat is een Proximale verklaringen?

A

De waardoor vraag? ; verklaringen voor gedrag