Organisaties en organisatiegedrag (inleiding + H1) Flashcards

1
Q

Rijnlandmodel

A

Het Rijnlandse model is een naam die gebruikt wordt voor een systeem van maatschappelijke ordening waarbij het kapitalisme een meer menselijk gezicht heeft. Niet zozeer de aandeelhouders bepalen wat er gebeurt, maar alle betrokken partijen. Een voorbeeld is het poldermodel: werkgevers, overheid en vertegenwoordigers van werknemers gaan samen om tafel om te onderhandelen over arbeidsvoorwaarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Evidence-based practice

A

Praktijkonderzoek dat zorgt voor verbinding tussen wetenschap en de praktijk. Naast wetenschappelijk onderbouwd, moet het ook in de praktijk bewezen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarden

A

De gedeelde, gemeenschappelijke ideeën en overtuigingen van mensen die voor de organisatie werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Visie

A

De ideale toekomst gezien vanuit de gedeelde waarden. Deze dient als leidraad voor wat we op lange termijn willen bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Missie

A

De kernachtige formulering voor waar de organisatie voor staat: wat we nu doen, de bestaansreden van de organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gedrag

A

Alle bewuste en onbewuste activiteiten, handelingen en reacties van de mens die waarneembaar of registreerbaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Organisatie

A

Een samenwerkingsverband tussen mensen die met bepaalde middelen een bepaald doel proberen te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Arbeid

A

De inzet van menselijke capaciteiten en mogelijkheden om behoeften te bevredigen. Het resultaat van deze inzet kan (al dan niet via een markt) worden verhandeld. (De kern is dus dat mensen waarde toevoegen door een inspanning te leveren vanuit hun kennis, kunde, vaardigheden, talenten en interesse. Deze toegevoegde waarde bevredigt behoeften)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Arbeids- en organisatiegedrag

A

Arbeids- en organisatiegedrag bestudeert en onderzoekt het gedrag van mensen in relatie tot arbeid en het gedrag van mensen in organisaties.

Deze omschrijving benadert arbeids- en organisatiegedrag dus vanuit twee perspectieven:

De relatie van mensen tot arbeid.

Het gedrag van mensen in organisaties.

Het onderzoeksgebied van arbeids- en organisatiegedrag heeft als doel de vier verschillende componenten (mens, gedrag, arbeid en organisatie) vanuit de twee genoemde perspectieven zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Systeem

A

Het geheel van elementen die elkaar wederzijds beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Lijntrekken

A

Staat voor het verschijnsel dat de inbreng van elk individueel lid van een groep minder wordt/is naarmate er meer groepsleden zijn. De druk op het individu om te presteren wordt kleiner, omdat zijn inspanning een deel wordt van de inspanning van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Militair model

A

De arbeider werd min of meer bezitloos gemaakt op het gebied van kennis. Scheiding van plannen (management) en uitvoeren. Dehumanisering van arbeid. Arbeid werd monotoon, routinematig, afstompen en zinloos. Loon was enige prikkel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Scientific management

A

Grondlegger: Frederick Taylor (1856 - 1915).

Wetenschappelijke studie naar de beste werkwijze dmv experimenten, met als doel een hogere productie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Human relations benadering

A

Onderzoek gericht op het menselijke aspect om de productiviteit de vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hawthorne effect

A

Het Hawthorne-effect is het effect van een interventie op een onderzocht persoon dat uitsluitend te wijten is aan het feit dat deze aan een onderzoek meedoet.

Het effect zou meestal positief zijn. Zo zouden onderzochte werknemers meer gaan produceren of minder klachten rapporteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Eerste industriële revolutie

A

De overgang van handarbeid naar machinale bewerking, begon omstreeks 1750. Fabrieken. Grootschalige productieprocessen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tweede industriële revolutie

A

Eind 19e eeuw. Opkomst technologie waardoor mensen, dingen en informatie sneller kon verplaatsen. (vliegtuigen, elektriciteit, telegrafie, radio, fotografie, film. Vanuit management en organisatieperspectief werd in deze periode de wetenschappelijke aandacht gericht op het menselijke aspect om de productiviteit te vergroten (human relations benadering).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Derde industriële revolutie

A

Digitalisering. Begon toen rond 1950 de televisie tot bloei kwam. Gevolgd door computers en mobiele communicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vierde industriële revoltuie

A

Kunstmatige intelligentie. Huidige tijd. Machines raken overal beter in dan mensen kunnen zijn.

20
Q

Werkstructurering

A

Het streven om werk en de werkorganisatie zo veel mogelijk in te richten dat recht wordt gedaan aan de wensen en mogelijkheden van de medewerkers.

21
Q

Structuur

A

Manier waarop iets is vormgegeven, opgebouwd of samengesteld

22
Q

Job enrichtment/taakverrijking

A

Werknemers meer uitdagende en interessante taken geven door kwalitatief zwaardere activiteiten en aan bestaande taken toe te voegen

23
Q

Job enlargement/taakverruiming

A

Medewerkers meer taken geven van hetzelfde niveau en eenzelfde complexiteit.

24
Q

Producentenmarkt

A

Bij een producentenmarkt zijn er weinig verschillende producten, is de consument niet veeleisend en word er genoegen genomen met een standaard massaproduct. Voor organisaties was het belangrijk om dit massaproduct zo efficiënt mogelijk te produceren.

25
Q

Consumentenmarkt

A

Consumenten werden in deze periode kieskeuriger. Zij hebben behoeften aan een product dat op maat gesneden is en aan specifieke wensen voldoet.

26
Q

Deeleconomie

A

Het bezit van iets is hierbij niet langer gekoppeld aan het gebruik ervan. (Carpoolen, wikipedia, airbnb)
Maximaal gebruik van goederen door gezamenlijke toegang.

27
Q

Systeem theorie

A

Gaat ervan uit dat elke situatie, elke omgeving op elk uniek moment in de tijd een eigen manier van organiseren en leidinggeven vereist.

28
Q

Proces

A

Geleidelijke verandering; manier waarop iets zich ontwikkelt

29
Q

Cyclisch proces

A

Een cyclisch proces tussen organisatie en omgeving: met regelmaat wordt nieuwe input uit de omgeving verworven en nieuwe output aan de omgeving geleverd.

30
Q

Cybernetisch proces

A

Een cybernetisch proces tussen organisatie en omgeving: er zal continue moeten worden gecontroleerd en bijgestuurd. Zoals een thermostaat in huis, die de temperatuur bijstuurt door te controleren.

31
Q

Contingentie theorie

A

Volgens deze theorie bestaan er geen beste standaard organisatiestructuren en ook geen beste standaard managementopvattingen, omdat ze altijd situatie gebonden zijn

32
Q

Micro-omgeving

A

Alle factoren waar een organisatie direct invloed mee kan uitoefenen op de omgeving (structuur, cultuur, bedrijfsvoering en processen van organisatie)

33
Q

Meso-omgeving

A

De meso-omgeving bestaat uit factoren waar de organisatie enige mate van directe invloed op kan uitoefenen (leveranciers, afnemers, stakeholders).

34
Q

Macro-omgeving

A

De macro-omgeving is de omgeving waar organisaties slecht indirect, in meer of mindere mate, invloed op kunnen uitoefenen.

35
Q

Lijnorganisatie

A

Leidinggevenden zijn in deze organisatiestructuur bevoegd opdrachten te geven aan ondergeschikten en die ondergeschikten hebben de plicht om deze opdracht uit te voeren. Eenheid van bevel (één iemand neemt de besluiten)

36
Q

Functionele organisatie

A

Meerdere personen hebben samen de leiding

37
Q

Lijn-staf organisatie

A

Lijnfunctionarissen nemen besluiten en geven opdrachten. Staffunctionarissen geven adviezen.

38
Q

Lijn-staforganisatie met functionele relaties

A

Lijnfunctionarissen nemen besluiten en geven opdrachten. Staffunctionarissen krijgen naast advies rol ook handelingsbevoegdheid.

39
Q

Matrixorganisatie en projectorganisatie.

A

In de matrixorganisatie werken de lijnfunctionarissen en staaffunctionarissen met elkaar samen. De projectorganisatie is een tijdelijke matrixorganisatie.

40
Q

Organisatiestructuur

A

De diverse manieren waarop een organisatie het werk verdeelt in verschillende taken en hoe er tussen die manieren coördinatie wordt bereikt

41
Q

Virtuele organisatiestructuur

A

Een kleine kernorganisatie die een groot aantal functies uitbesteedt, zoals productie, distributie, marketing.

42
Q

Grenzeloze organisatiestructuur

A

Er zijn geen afdelingen, er wordt in autonome teams samengewerkt. Gezagslijn verdwijnt. (apple en spotify streven hiernaar)

43
Q

Primaire sector

A

Dagelijkse levensbehoeften als eten en drinken. Natuurproducten. Landbouw, veeteelt, tuinbouw, visserij, mijnbouw.

44
Q

Secundaire sector

A

Industriële bedrijven die grondstoffen omvormen tot producten. Chemische industrie, staalindustrie, levensmiddelenindustrie.

45
Q

Tertiaire sector

A

Commerciële diensten. Detailhandel, transportbedrijven, adviesbureaus, advocatenkantoren.

46
Q

Quartaire sector

A

Dienstverlening door (semi)overheid op non-profit basis. Gezondheidszorg, onderwijs, ministeries, politie, gemeentelijke en provinciale overheden.

47
Q

Organisatieproces

A

Ordening van taken, activiteiten, inzet van middelen en manier van handelen op zodanige wijze dat specifieke doelen, zoals het leveren van een product of dienst aan de afnemer van de organisatie, gerealiseerd kan worden.