Opposites (G) Flashcards
0
Q
Geboren
A
Gestorven
1
Q
Gaan
A
Komen
2
Q
Gelijk
A
Ongelijk
3
Q
Geluk
A
Ongeluk
4
Q
Gemakkelijk
A
Moeilijk / Lastig
5
Q
Geven
A
Krijgen
6
Q
Geven
A
Nemen
7
Q
Gewoon
A
Ongewoon / Bijzonder / Raar / Vreemd
8
Q
Gisteren
A
Vandaag
9
Q
Goed
A
Fout / Verkeerd
10
Q
Goed
A
Slecht
11
Q
Goedemorgen
A
Goedenavond