Opposites (D) Flashcards
0
Q
De een
A
De ander
1
Q
Dag
A
Nacho
2
Q
Deze
A
Die
3
Q
Dichtbij
A
Ver weg
4
Q
Dik
A
Dun
5
Q
Dit
A
Dat
6
Q
Docent
A
Leerling
7
Q
Doel
A
Middel
8
Q
Doen
A
Laten
9
Q
Dood
A
Levend
10
Q
Dood
A
Leven
11
Q
Doorgaan
A
Stoppen
12
Q
Droog
A
Nat
13
Q
Druk
A
Stil / Rustig
14
Q
Durven
A
Bang zijn