Openbare financiën Flashcards

1
Q

Wat is de marktsector?

A

Bedrijven die winst willen maken en daarnaast enkelen honderdduizenden niet-winstbeogende stichtingen en verenigingen, zoals kerkgenootschappen en natuurmonumenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de collectieve sector?

A

De collectieve sector (overheidssector) telt ruim vierduizend instellingen, waaronder de ministeries en de gemeenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de overheidssector?

A

Synoniem voor collectieve sector.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een centrale overheid?

A

Hieronder vallen de rijksoverheid en de overige centrale overheid, zoals universiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een decentrale overheid?

A

Hieronder vallen de gemeenten, provincies, waterschappen, gemeenteschappelijke regelingen en overige lokale overheid, zoals collectief bekostigd onderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn sociale fondsen?

A

Hieronder valt het algemeen ouderdomsfonds (AOW) en het zorgverzekeringsfonds (basisverzekering tegen ziektekosten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het geweldsmonopolie?

A

Alleen defensiepersoneel en de politie mogen geweld gebruiken – burgers en bedrijven moeten hun onderlinge geschillen uitvechten bij de rechter. De overheid dwingt burgers en bedrijven belastingen af te dragen voor de financiering van collectief georganiseerde voorzieningen: de rechtspraak, het openbaar bestuur, onderwijs, zorg en meer. Iedereen is verplicht zich te houden aan een massa door de overheid uitgevaardigde wetten en regels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het prijsmechanisme?

A

De werking van de vraag en aanbod zonder ingrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 3 functies heeft het overheidsingrijpen?

A
  1. Allocatie
  2. Stabilisatie van schommelingen in de conjunctuur
  3. Herverdeling van inkomens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is allocatie (overheidsingrijpen)?

A

De allocatiefunctie houdt in dat de overheid maatregelen neemt om ongewenst geachte uitkomsten van de vrije markt recht te zetten en zodoende gewenste uitkomsten te realiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kan de overheid producten of diensten alloceren?

A

Regels en heffingen: De overheid maakt sommige producten duurder.

Regels en subsidies: De overheid maakt sommige producten goedkoper.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is stabilisatie (overheidsingrijpen)?

A

Als de economie in een dip zit, dit weer omhoog krijgen en andersom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is herverdeling (overheidsingrijpen)?

A

Belastingwetten, regels – zoals voor het wettelijk minimumloon – en overheidsuitgaven – vooral die voor sociale uitkeringen – hebben daarnaast ingrijpende gevolgen voor de uiteindelijke verdeling van de in ons land verdiende inkomens en de spreiding van het vermogensbezit.

Herverdeling inkomsten, met progressieve belastingen of subsidies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is actief conjunctuurbeleid?

A

Actief conjunctuurbeleid is wanneer de overheid maatregelen neemt om de economie te stimuleren of af te remmen, afhankelijk van de economische situatie, met als doel het handhaven van economische stabiliteit en groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is stagflatie?

A

Stagflatie is een economische situatie waarin zich gelijktijdig stagnatie (trage groei of krimp van de economie) en inflatie (een stijging van de prijzen) voordoen.

Stagflatie ontstaat wanneer de economische groei tot stilstand komt, terwijl de inflatie en de werkloosheid hoog blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zeggen de monetaristen?

A

Monetaristen willen de inflatie bestrijden door de hoeveelheid geld in omloop te verminderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zeggen de aanbodeconomen?

A

De inflatie bestrijden door de bestedingen te beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is privatisering?

A

Taken die van de overheid naar de marktsector gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is deregulering?

A

De overheid streeft naar vermindering van de hoeveelheid regels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is kwantitatieve verruiming?

A

Kwantitatieve verruiming is een monetair beleidsinstrument waarbij een centrale bank de geldhoeveelheid in de economie vergroot door financiële activa, zoals staatsobligaties, aan te kopen. Dit heeft tot doel de rente te verlagen, de economische groei te stimuleren en de inflatie te bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waardoor faalt de markt?

A
  1. Ze kunnen geen collectieve goederen produceren.
  2. Door machtposities (monopolie)
  3. Schaalvoordelen
  4. Asymmetrische informatie
  5. Onevenredige hoge kosten
  6. Externe effecten
  7. Tekortkomingen verzekeringsmarkt
  8. Paternalisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de beginselen van behoorlijk bestuur?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat doet de nationale ombudsman?

A

De Nationale ombudsman is een onafhankelijke en onpartijdige instantie die klachten behandelt over bijna alle overheidsinstanties. Bijvoorbeeld over de trage behandeling van brieven of verzoeken. Of het niet reageren op uitspraken van een verzoek of verkeerde toepassing van wettelijke voorschriften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een collectief goed?

A

Een product wat niet geproduceerd kan worden, tenzij door de overheid.

Een collectief goed is een type goed dat niet uitsluitbaar is en waarvan het gebruik door één persoon geen invloed heeft op het beschikbare gebruik voor anderen, zoals straatverlichting of nationale defensie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is pareto-efficiëntie?

A

In een ideale markteconomie bewerkstelligt het prijsmechanisme – de werking van vraag en aanbod – een Pareto-efficiënte allocatie van de productiemiddelen. Bij een Pareto-efficiënte allocatie kan niemand er nog op vooruitgaan zonder dat iemand anders erop achteruitgaat.

Pareto-efficiëntie betekent dat een situatie bereikt is waarin niemand beter af kan zijn zonder dat iemand anders slechter af is, wat aangeeft dat de beschikbare middelen optimaal zijn verdeeld. Het is een indicator voor economische efficiëntie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Aan welke twee voorwaarden moet een collectief goed voldoen

A
  1. Non-exclusiviteit: Je mag niemand uitsluiten van gebruik.
  2. Non-rivaliteit: Profijt dat de een er van heeft mag niet ten kosten gaan van het profijt van anderen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe bereken je de collectieve uitgavenquote?

A

= collectieve uitgaven / BBP (groei BBP laag/negatief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is een uitgavenquota?

A

Dit noemen we ook wel een uitgavenlimiet, het is een beleidsinstrument dat wordt gebruikt om de overheidsuitgaven te beperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het noemereffect?

A

De teller neemt toe (overheidsuitgaven) -> de noemer neemt minder snel toe/daald (het bbp)
= Het noemereffect

Kan iemand dit beter verwoorden? Gr Thijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Benoem de beperkingen van de collectieve-uitgavenquote.

A
  1. Overheidsbedrijven (bedrijven van de overheid worden niet in de uitgavenquote meegenomen)
  2. Fiscale regelingen (Subsidies tellen wel mee, maar belastinguitgaven, zoals aftrekposten en vrijstellingen niet)
  3. Regelgeving (Veel invloed zonder dat dit blijkt uit de uitgavenquote)
  4. Overheidsgaranties (Worden niet meegenomen in de uitgavenquote, zijn ook verkrapte subsidies)
  5. Institutionele verschillen (Door bruto-uitkeringen een hogere uitgavenquote)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn overheidsbedrijven?

A

Bedrijven van de overheid die niet in de uitgavenquote worden meegenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn fiscale regelingen?

A

Subsidies etc. (directe uitgaven) tellen wel mee maar belastinguitgaven niet (aftrekposten, vrijstellingen, verlaagd tarief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Benoem drie niet-belastingontvangsten.

A

Voorbeelden:
1. Aardgasbaten
2. Boetes
3. Retributies (afgifte paspoort, collegegeld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is inkomensoverdracht?

A

Het herverdelen van de inkomsten van de overheid zonder een tegenprestatie te verwachten.
Voorbeelden:
1. Sociale uitkeringen
2. Subsidies aan het bedrijfsleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de klassieke overheidstaken?

A
  1. Openbaar bestuur en politie
  2. Defensie
  3. Infrastructuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Waar staat “quote” voor in de volgende worden?
1. Sociale zekerheidsquote
2. Zorgquote
3. Onderwijsquote
4. Schuldquote
5. Collectieve lastenquote

A

De uitgaven in procenten van het bbp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat de wet van Baumol?

A

De wet van Baumol:
* De Productiviteit van collectieve diensten groeit langzamer dan in de landbouw en industrie.
* Gelijke loonontwikkeling leidt tot procentuele stijgingen van de overheidsuitgaven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Verklaar de ontwikkelingen van de collectieve uitgaven aan de hand van de “politieke economie”.

A
  1. Kiezers gaan steeds akkoord met uitgavenstijgingen, ze hebben geen inzicht in hoeveel het al kost.
  2. Kiezers beseffen niet dat belastingen ooit omhoog zullen gaan als we nu meer en meer uitgeven.
  3. Meer uitgeven levert stemmen op, bezuinigen niet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Omschrijf wat een schuld illusie is.

A

Het is aantrekkelijk om uitgaven op komende generaties af te schuiven door meer uit te geven of te lenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Omschrijf wanneer belastingillusie ontstaat.

A

Dit ontstaat wanneer de werkgevers opdraaien voor de sociale premies, aangezien de werkgeverslasten ontbreken op het salaris overzicht. Zo hebben ze het gevoel dat ze minder belasting betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is het generatieconflict?

A

Het gaat hierom dat de verschillende generaties geen rekening met elkaar houden met wat er uiteindelijk op een later moment betaald moet worden. Belanghebbende groepen proberen dit tegen te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is een coalitiekabinet?

A

Een coalitiekabinet is een regeringsvorm waarbij verschillende politieke partijen samenwerken om een regering te vormen. Dit gebeurt meestal in situaties waarin geen enkele partij bij verkiezingen een meerderheid van de zetels in het parlement heeft behaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is het EMU-saldo?

A

Saldo op de begroting van de Economische Monetaire Unie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is het EMU-saldo feitelijk en structureel?

A

Feitelijk: De actuele cijfers voor uitgaven en inkomsten worden gesaldeerd.

Structureel: Het feitelijke saldo wordt gecorrigeerd door de stand van de conjunctuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de gulden financieringsregel?

A

De overheid mag haar investeringsuitgaven inderdaad dekken door schuld aan te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke drie elementen zijn er van het EMU-saldo?

A
  1. Saldo heeft betrekking op de gehele collectieve sector
  2. Saldo wordt bepaald op transactiebasis
  3. Financiële transacties blijven buiten beschouwing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is de schuldquote?

A

Hoeveel % de schuld van de overheid t.o.v. het BBP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welke stabilisatoren zijn er aan de inkomstenkant van het overheidssaldo?

A
  • Bij inkomstentegenvallers niet bezuinigen / lasten verzwaren; lager saldo -> Demping conjuncturele neergang
  • Bij inkomstenmeevallers niet uitgeven / lasten verlichten; hoger begrotingssaldo -> Rem conjuncturele opgang.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke stabilisatoren zijn er aan de uitgavenkant van het overheidssaldo?

A
  • Bij tegenvallers bij de werkloosheidsuitgaven geen tekort-verbeterende maatregelen nemen.
  • Bij meevallers bij de werkloosheidsuitgaven in een opgaande conjunctuur niet reageren met hogere uitgaven of lastenverlichting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de financieringsbehoefte?

A

Het jaarlijks op te nemen bedrag aan leningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Hoe wordt de financieringsbehoefte gedekt?

A
  1. Kapitaalmarkt (DSL’s - Dutch State Loans) Obligaties van 3, 10 of 30 jaar.
  2. Geldmarkt (DTC’s - Dutch Treasury Certificates (Kortlopende leningen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn collectieve arrangementen?

A

Al bestaande door de overheid vastgestelde regelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is tax smoothing?

A

Door te lenen wordt de noodzakelijke belastingverzwaring over een langere periode uitgesmeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is crowding out?

A

Legt de overheid via haar leningen beslag op een groot deel van de (nationale) besparingen, dan is het denkbaar dat bedrijven op de kapitaalmarkt worden weggedrukt (crowding out) of daar voor hun financiering alleen tegen een hoge rente terecht kunnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is de liquiditeit van de overheid?

A

Hoe makkelijk kunnen bestanddelen van het bezit worden verkocht zodat de overheid aan haar verplichtingen kan doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is de solvabiliteit van de overheid?

A

Het netto vermogen is gelijk aan de waarde van het overheidsbezit, verminderd met de schulden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is het kredietrisico?

A

het risico dat rentebetalingen achterwege blijven en de lening niet wordt afgelost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is een aanbodschok?

A

consumenten kunnen kiezen uit veel minder aanbod van goederen en diensten

Plotselinge verandering in het aanbod van goederen en diensten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat is de vraagcrisis?

A

De vraag naar goederen en diensten neemt af door onzekerheid over de nabije toekomst, die druk zet op de bestedingen van gezinnen en investeringen van bedrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat is trendmatig begrotingsbeleid?

A

Belastinginkomsten en uitgaven voor uitkeringen aan werklozen mogen mee-ademen met de economie.

De afspraken over de inkomsten en uitgaven aan het begin van een regeerperiode heet trendmatig begrotingsbeleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is loonsubsidie?

A

Het geld wat bedrijven kregen als ze hun personeel in dienst hielden tijdens de coronacrisis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is een belastinguitstel?

A

Ondernemers mochten hun belasting(en) uitstellen en later betalen vanwege de coronacrisis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is de stabiliteits- en groeipact?

A

Een set afspraken tussen EU landen (Overheidsschuld 60% en begrotingstekort 3% van het BBP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is het Europees Stabiliteit Mechanisme?

A

Dat is een permanent noodfonds voor steun aan landen in de eurozone.

64
Q

Wat is eurobonds?

A

Gedeelde schuld met meerdere landen waarbij landen samen een obligatielening uitzetten. (Nederland is hier altijd fel tegen geweest).

65
Q

Wat is de spread?

A

Het verschil in rentepercentages tussen de verschillende landen (bijv. NL en Griekenland).

66
Q

Wat is de risicopremie?

A

De opslag op de rente die aangeeft hoeveel vertrouwen beleggers hebben dat zij in de toekomst hun geld terugkrijgen.

67
Q

Wat is een moreel gevaar?

A

Het parlement in een land met grote tekorten dient te worden geconfronteerd met de prijs: een hogere rente. Zonder die stok achter de deur dreigt het moreel gevaar dat zo’n lidstaat via gemeenschappelijk uitgegeven obligaties als free rider meelift, omdat zij daar minder rente voor betalen.

68
Q

Wat is de-globalisering?

A

Doordat landen in lockdown zaten werd er minder tussen de landen gehandeld en werd de supply keten korter

69
Q

Wat is een gedigitaliseerde economie?

A

Dat we veel meer thuis kunnen werken, dus kantoren worden overbodig, we kunnen online overleggen (vliegtuigmaatschappijen hebben minder klanten), we kopen meer online dingen.

70
Q

Wat zijn de 4 functies van de overheidsbegroting?

A
  1. Autorisatiefunctie
  2. Allocatiefunctie
  3. Beheersfunctie
  4. Controlefunctie
71
Q

Wat is de autorisatiefunctie? (Overheidsbegroting)

A

De overheid is gemachtigd uitgaven te doen voor de in de begroting beschreven zaken tot het bepaalde maximum.

72
Q

Wat is de allocatiefunctie? (Overheidsbegroting)

A

Afweging van de diverse uitgaven onderling

73
Q

Wat is de beheerstechnische functie? (Overheidsbegroting)

A

Middel om voorgenomen taken toe te delen aan ambtelijke diensten

74
Q

Wat is de controlefunctie? (Overheidsbegroting)

A

Interne en externe (rekenkamer) controle op ordelijk beheer overheidsfinanciën:
1. Rechtmatigheid: Juistheid, volledigheid, fraude en voorafgaande toestemming
2. Doelmatigheid: Controle op bereiken van doelen en tegen de laagst mogelijke kosten.

75
Q

Wat is budgetrecht?

A

Vooraf instemmen met voorgenomen uitgaven (begroting wordt als wetsontwerp voorgelegd aan de volksvertegenwoordiging).

76
Q

Wat zijn de eisen van de begrotingsfunctie?

A
  1. Openbaarheid
  2. Voorafgaande toestemming
  3. Eenheid en volledigheid
  4. Periodiciteit ( begrotingsperiode valt samen met kalenderjaar)
77
Q

Welke 3 begrotingsstelsels zijn er?

A
  1. Verplichtingenstelsel:
    In een verplichtingenstelsel zijn er vastgestelde budgetbedragen voor welke verplichtingen mogen worden aangegaan gedurende een bepaald begrotingsjaar.
  2. Kasstelsel
    Alleen daadwerkelijke betalingen worden opgenomen
  3. Baten en lasten stelsel
    Is uitgesmeerd over de gehele gebruikersperiode.
78
Q

Wat is de algemene rekenkamer?

A

Controleert en publiceert jaarverslag van alle algemene middelen. Niet sociale fondsen en decentrale overheid, verantwoording op 3e woensdag in mei.

79
Q

Wat is de gewone dienst van de rijksbegroting?

A

Hier staan de inkomsten en de uitgaven die in de loop van het jaar leiden tot een verandering in de omvang van het vermogen.

80
Q

Wat is de kapitaaldienst van de rijksbegroting?

A

Hier worden transacties geboekt die de omvang van het vermogen ongewijzigd laten en uitsluitend de samenstelling van het vermogen veranderen.

81
Q

Het centraal planbureau maakt de raming van de economische ontwikkelingen voor:

A
  • de korte termijn (CEP, MEV)
  • de middellange termijn
  • de lange termijn
82
Q

Wat is de rol van het economische planbureau?

A
  • Onafhankelijke positie
  • Ramingen voor verantwoord begrotingsbeleid

Het CPB is een onafhankelijk economisch onderzoeksinstituut. Het levert economische analyses en ramingen (berekeningen) die van belang zijn voor het beleid.

83
Q

Wat is het Centraal Economische Plan (CEP)?

A

Het Centraal Economisch Plan (CEP) is een jaarlijks rapport dat door het Centraal Planbureau (CPB) in Nederland wordt gepubliceerd. Het biedt een overzicht van economische prognoses en beleidsanalyses voor de Nederlandse economie, waaronder verwachte groei, werkloosheid en overheidsfinanciën.
(korte termijn)

84
Q

Wat is de Macro Economische Verkenning (MEV)?

A

De Macro Economische Verkenning (MEV) is een jaarlijks rapport van het Centraal Planbureau (CPB) in Nederland dat economische prognoses en beleidsanalyses voor de Nederlandse economie presenteert (Prinsjesdag).
(korte termijn)

85
Q

Wat wordt er bedoeld met houdbaarheid van de overheidsfinanciën?

A

Denk hierbij aan de vergrijzing, de kosten worden steeds maar verplaats, tot dat het voor de nieuwe generatie niet meer mogelijk is om te betalen. Deze situatie noemen we een houdbaarheidstekort.

86
Q

Wat is kabinetsinformatie?

A

De kabinetsformatie is het proces waarbij politieke partijen in Nederland onderhandelen om een coalitieregering te vormen na de verkiezingen.

87
Q

Wat is en wanneer wordt een regeerakkoord opgesteld?

A

Een regeerakkoord wordt opgesteld tijdens de kabinetsformatie in Nederland, waarin de coalitiepartijen overeenkomen welk beleid ze zullen voeren gedurende hun regeringsperiode. Het bevat afspraken over belangrijke kwesties en prioriteiten, daarnaast worden de ministerposten verdeeld en financiële plannen gemaakt.

88
Q

Leg uit wat het inverdieneffect is.

A

Het inverdieneffect vind plaats wanneer er onverwachts meer geld wordt bespaard, dan origineel verwacht/begroot.

89
Q

Leg uit wat een uitgavenplafond is.

A

Is een bedrag dat wordt opgesteld waar je niet meer als mag uitgeven, hierbij wordt gekeken naar de netto reële uitgaven.

90
Q

Wat is de rol van de Studiegroep Begrotingsruimte?

A

De Studiegroep Begrotingsruimte ruim voor de verkiezingen adviseert over de overheidsfinanciën

91
Q

Definieer budgetmechanisme.

A

Een budgetmechanisme is een systeem dat wordt gebruikt om de allocatie en controle van financiële middelen binnen de overheid te beheren en te plannen.

92
Q

Benoem de beperkingen van het budgetmechanisme.

A
  1. De marktwerking heeft meer oog voor de burger
  2. Door scheiding tussen beslissen, genieten en betalen is er ruimte voor belangengroepen om voordelen voor hun achterban te bepleiten.
  3. Optimale allocatie als het nut van de laatste eenheid collectieve goed gelijk is aan het nutsverlies door extra belasting. Dit is een lastig afweegproces bij uiteenlopende doelen.
  4. Overheidsinstanties weten niet hoeveel burger over heeft voor bepaalde voorzieningen. Overvragen kosten stemmen, bijvoorbeeld meer wegenbelasting, hogere AOW.
93
Q

Geef een voorbeeld van stemmenhandel (vote trading)

A

Het is denkbaar dat vooraf afspraken worden gemaakt. Bijvoorbeeld A steunt B bij stemming over 1, maar bij onderwerp 2 andersom.

94
Q

Leg uit wat de Arrow-paradox is.

A

Bij een combinatie van 3 voorstellen wint het voorstel wat bij de eerste stemming is ingebracht.
BEKIJK: Powerpoint 4 dia 20

95
Q

Wat is de public-choice-theorie?

A

De public choice-theorie onderzoekt hoe mensen handelen en beslissingen nemen in politieke situaties, gebaseerd op eigenbelang en rationeel denken. Uit de gedragseconomie is bekend dat we lang niet altijd handelen vanuit de public-choice-theorie.

96
Q

Partijen willen tijdens de verkiezingen zoveel mogelijk stemmen halen, hoe noemen we dit en wat wordt gebruikt om dit te bereiken?

A

Dit noemen we “stemmenmaximalisatie”, om dit te bereiken proberen de partijen geen enorm controversiële stellingen in te nemen (conflictminimalisatie). Daarnaast proberen de ambtenaren zoveel mogelijk budget te krijgen (budgetmaximalisatie)

97
Q

Wat is een coalitie?

A

Een coalitie is een politieke samenwerking tussen meerdere partijen om een regering te vormen wanneer geen enkele partij een meerderheid heeft in het parlement.

98
Q

Definieer pressiegroepen.

A

Gepassioneerde minderheden.

99
Q

Definieer front-loading

A

Wanneer de partijen vooral onpopulaire wetten aannemen aan het begin van de vier jaar. In het laatste jaar zijn ze bang voor kiezers verlies.

100
Q

Definieer diplomademocratie.

A

Nederland wordt bestuurd door de burgers met de hoogste diploma’s.

101
Q

Definieer dualisme.

A

Dualisme is een politiek systeem waarin de wetgevende en uitvoerende machten duidelijk van elkaar gescheiden zijn, met onafhankelijke rollen voor het parlement en de regering.

102
Q

Definieer monisme.

A

Monisme is een politiek systeem waarin de wetgevende en uitvoerende machten gecombineerd zijn, met minder scheiding tussen het parlement en de regering.

103
Q

Definieer budgetdiscipline.

A

Budgetdiscipline betekent simpelweg dat een overheid ervoor zorgt dat ze haar geld op verantwoorde wijze beheert en uitgeeft. De minister van Financiën controleert dit.

104
Q

Definieer non-interventiegedrag.

A

Non-interventiegedrag verwijst naar het principe waarbij de overheid zich terughoudend opstelt en weinig ingrijpt in de economie, waardoor marktkrachten en individuele keuzes meer vrijheid krijgen om te opereren.

105
Q

Wat is een democratie?

A

In een democratie ligt de beslissingsmacht over de overheidsfinanciën uiteindelijk bij de volksvertegenwoordigers.

106
Q

Leg uit wat evenredige vertegenwoordiging is.

A

Evenredige vertegenwoordiging is een kiessysteem waarbij politieke partijen zetels in een parlement of raad ontvangen op basis van het percentage stemmen dat ze bij verkiezingen behalen, wat zorgt dat een variatie van partijen regeert.

107
Q

Leg uit wat de sociale welvaartsfunctie is.

A

Het is belangrijk dat politici zo veel mogelijk de sociale welvaarstsfunctie vertegenwoordigen. Dit betekend dat de politici beslissingen nemen met het welzijn en de welvaart van de burgers in gedachte.

108
Q

Wat is een referendum?

A

Een referendum is een directe volksstemming waarbij burgers kunnen stemmen over een specifieke kwestie, wetsvoorstel of beleidskwestie.

109
Q

Wat voor kiesstelsel kent Nederland?

A

Een kiesstelsel met een evenredigen vertegenwoordiging.

110
Q

Wat is een alternatie kiesstelsel wat Nederland kan toepassen?

A

Het districtenstelsel, is een kiesstelsel waarbij een land of gebied wordt opgedeeld in afzonderlijke kiesdistricten, en elke district kiest één vertegenwoordiger om een parlement of wetgevend orgaan te vormen. Dit systeem kan leiden tot een meerderheidsregering, maar kan minder proportioneel zijn dan evenredige vertegenwoordiging.

111
Q

Definieer parlement.

A

Een parlement is een wetgevende instelling binnen een democratisch systeem dat verantwoordelijk is voor het maken en wijzigen van wetten, toezicht houden op de regering en het vertegenwoordigen van de bevolking.

112
Q

Definieer belangengroepen.

A

Belangengroepen zijn organisaties of verenigingen die de belangen en doelen van specifieke sectoren, beroepen of bevolkingsgroepen behartigen en proberen invloed uit te oefenen op beleidsbeslissingen.

113
Q

Waar verwijst risico poolen naar?

A

Risico’s poolen verwijst naar het delen van risico’s met anderen om financiële gevolgen te verminderen, zoals bij verzekeringen waarbij individuen premies betalen om zich te beschermen tegen onverwachte gebeurtenissen.
Voorbeeld: verzekeringen

114
Q

Wat wordt bedoeld met risico’s mijden?

A

Risico’s mijden houdt in dat je actief maatregelen neemt om situaties of activiteiten te vermijden die mogelijk negatieve gevolgen met zich meebrengen.

115
Q

Wat dekken schadeverzekeringen?

A

Schadeverzekeringen bieden dekking tegen vermogensverlies door, brand, diefstal en hoge ziektekosten.

116
Q

Waarvoor zijn inkomensverzekeringen?

A

Inkomensverzekeringen geven recht op een uitkering bij werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, ouderdom en aan nabestaanden bij overleiden van verzekerde.

117
Q

Wat is een premie?

A

Een premie is het bedrag dat wordt betaald voor een verzekering of een andere dienst, meestal op regelmatige basis.

118
Q

Noem voorbeelden van onverzekerbare risico’s.

A
  • Gecorreleerde schade: bv werkloosheid
  • Wanneer premie veel te laag is voor de schade: vb gehandicapt kind, brandend huis!
119
Q

Wat houd Paternalisme in?

A

Beschermen mensen tegen zichzelf: ze zijn niet rationeel, kortzichtig, vb: zzp’ers en arbeidsongeschiktheid

120
Q

Wat zijn de motieven van de overheid om zich te bemoeien met de markt voor ziektekostenverzekeringen?

A
  1. Risicoselectie en premiedifferentiatie door verzekeraars
  2. Averechtse selectie
  3. Moreel risico: gedragsreactie
  4. Asymmetrische informatie
121
Q

Omschrijf averechtse selectie, voor ziektekostenverzekeringen.

A

Bij een voor iedere gelijke doorsneepremie verzekeren de beste risico’s zich niet, alleen slechte(re) risico’s verzekeren zich met een premieverhoging tot gevolg, etc.

122
Q

Omschrijf risicoselectie en premiedifferentiatie door verzekeraars, voor ziektekostenverzekeringen.

A
  • Premiedifferentiatie kan zorgverzekeringen voor slechte risico’s onbetaalbaar maken.
  • Risicoselectie kan zorgverzekeringen voor mensen met een slechte gezondheid ontoegankelijk maken.
123
Q

Omschrijf moreel risico: gedragsreactie, voor ziektekostenverzekeringen.

A

Risicoverhogend gedrag van partijen indien zij niet direct risico lopen voor hun daden
Hierdoor zgn. ‘remgelden’: eigen bijdrage en/of eigen risico.

124
Q

Omschrijf Asymmetrische informatie, voor ziektekostenverzekeringen.

A

Verzekerden kennen zichzelf beter dan verzekeraar:
Soms weet verzekeraar meer dan verzekerden.

125
Q

Leg uit: goed risico en slecht risico.

A

Een goed risico verwijst naar een situatie of persoon met een lage kans op schade of verlies, terwijl een slecht risico duidt op een situatie of persoon met een hogere kans op schade of verlies in verband met een bepaalde gebeurtenis of activiteit.

126
Q

Omschrijf wat een eigen bijdrage is.

A

Een eigen bijdrage is het bedrag dat een persoon zelf moet betalen bij gebruik van bepaalde diensten of voorzieningen, naast eventuele vergoedingen of dekking door verzekeringen.

127
Q

Omschrijf wat een eigen risico is.

A

Eigen risico verwijst naar het bedrag dat een verzekerde zelf moet betalen voordat een verzekering dekking biedt voor bepaalde kosten of schade.

128
Q

Mogelijke ingrepen van overheid in ziektekostenverzekeringen

A
  • Verzekeringsplicht
  • Acceptatieplicht
  • Risicovervening
  • Remgelden (eigen bijdrage, eigen risico)
129
Q

Vervolg van falende verzekeringsmarkten.

A
  1. Onverzekerbare risico’s
  2. Paternalisme
  3. Kosten: schaalvoordelen
  4. Externe effecten
130
Q

Wat is een volksverzekering?

A

Dekken sociale risico’s voor alle ingezetenen.
(AOW, ANW, WLZ, ZVW)
Premie is inkomensafhankelijk

131
Q

Wat is een werknemersverzekering?

A

Voor werknemers en ambtenaren
WW, ZW, WIA
Grotendeels verzekeringsbeginsel: De premie hangt af van de hoogte van de verzekerde uitkering en de kans dat een beroep op de verzekering wordt gedaan.

132
Q

Wat zijn sociale voorzieningen?

A

Sociale voorzieningen zijn een onderdeel van het socialezekerheidsstelsel in Nederland. Het zijn uitkeringen of toeslagen die een bestaansminimum bieden aan mensen die anders geen inkomen zouden hebben.

133
Q

Wat is het solidariteitsbeginsel?

A

De erkenning van het recht op een bestaansminimum voor iedereen

134
Q

Wat is het verzekeringsbeginsel?

A

De premie hangt af van de hoogte van de uitkering en soms van de kans dat moet worden uitgekeerd.

135
Q

Wat is de i/a ratio?

A

De i/a-ratio geeft de verhouding weer tussen het aantal uitkeringsgerechtigden (inactieven) en diegenen die de uitkering moeten betalen, de werkenden (actieven).

136
Q

Wat is de armoedeval?

A

Als je meer gaat werken ga je minder verdienen, omdat je geen recht meer hebt op bepaalde subsidies, uitkeringen of toeslagen. Je gaat meer werken, maar krijgt minder geld binnen.

137
Q

Wat is de werkloosheidsval?

A

Het loont financieel niet om te gaan werken ten gevolge van specifieke regels in de sociale zekerheid en de personenbelasting.

138
Q

Wat is een nugger?

A

Het is een afkorting voor: Niet UitkeringsGerechtigde. Het betreft iemand die werk zoekt, maar geen recht heeft op een uitkering.

139
Q

Wat is de middelloonregeling?

A

Is de benaming voor een pensioenregeling voor werknemers. De premie en de hoogte van het pensioeninkomen in de middelloonregeling hangen af van de hoogte van het loon, de periode dat een werknemer bij u in dienst is en het jaarlijkse opbouwpercentage.

140
Q

Wat is de eindloonregeling?

A

De eindloonregeling, ook wel final payregeling genoemd, is een pensioenregeling waarbij je uiteindelijk pensioen afhangt van je laatstverdiende loon.

141
Q

Wat is de toegezegde-premieregeling?

A

In een premieovereenkomst of premieregeling, voorheen ook wel beschikbare premieregeling genoemd, staat de premie centraal. Dit in tegenstelling tot uitkeringsovereenkomsten of uitkeringsregelingen die primair zijn gericht op de hoogte van het toegezegde pensioen

De toezegging van de werkgever aan de werknemer is de jaarlijks premie die hij betaalt aan de verzekeraar of pensioenfonds, niet het uiteindelijke pensioen.(alle verzekeringen)

142
Q

Wat is het kapitaaldekkingsstelsel?

A

Het kapitaaldekkingsstelsel is een financieringsstelsel waarbij werknemers elke maand pensioenpremie afdragen aan een pensioenfonds, die dat vervolgens belegt en in de toekomst maandelijks uitkeert als de pensioengerechtigde leeftijd van deelnemers is bereikt

143
Q

Wat is het omslagstelsel?

A

Een omslagstelsel is een stelsel waarbij de uitkeringen betaald worden door de benodigde premies (voor de uitkeringen) in een bepaald jaar te laten betalen door de werkenden van dat moment.

een financieringsstelsel waarbij werknemers elk jaar een vooraf bepaald percentage van hun inkomen aan premie afdragen.

144
Q

Wat is de WIG?

A

het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon. Oftewel het verschil tussen wat een werkgever betaalt om een werknemer in dienst te hebben en het bedrag dat de werknemer daarvan ontvangt. Dit verschil ontstaat doordat de overheid belastingen en premies int die gekoppeld zijn aan het brutoloon.

145
Q

Wat zijn individuele goederen?

A

Bezoek aan de huisarts, een operatie in het ziekenhuis en de levering va medicijnen door een apotheker.

146
Q

Wat is zelfselectie?

A

Alleen een verzekering sluiten als je vindt dat de premie opweegt tegen kans op en omvang van schade.

147
Q

Wat is acceptatieplicht?

A

Om risicoselectie te voorkomen kan de overheid zorgverzekeraars verplichten om gegadigde te accepteren.

148
Q

Wat is verzekeringsplicht?

A

Om zelfselectie tegen te gaan kan de overheid een verzekering tegen ziektekosten voor iedereen verplicht stellen.

149
Q

Wat is gereguleerde concurrentie?

A

De overheid bepaalt de spelregels. Er is gereguleerde concurrentie bij verzekerde.
Verzekerde –> Zorgverzekeraar –> Zorgaanbieder (blz. 252)

150
Q

Wat doet budgettering in de zorg?

A

Het zorgt dat de zorgquote stabiel blijft, omdat zorginstellingen aan financiële banden worden gelegd.

Het zorgt voor (enorme) wachtlijsten

151
Q

Wat zijn de tekortkomingen voor de markt voor zorgproducten?

A
  1. Asymmetrische informatie
    Consumenten zijn niet in staat noodzaak, doeltreffendheid en kwaliteit van verleende zorg te beoordelen
  2. Machtsposities van zorgaanbieders
    Kartelvorming, regionale monopolies en zwakke posities patiënten
  3. Externe effecten
    Sommige individuen vinden het te duur om zich tegen besmettelijke ziekten te laten inenten.
  4. Onbegrensde betalingsbereidheid.
    Mensen hebben alles over voor gezondheid
152
Q

Hoe werkt het stelsel van financiering in de gezondheidszorg?

A
  1. Rijksbijdragen
  2. Aanvullende ziektekostenverzekering
  3. Eigen betalen (eigen risico)
  4. Gemeente en provincies
153
Q

Wat is risicoverevening?

A

Risicoverevening is een financieringssysteem van het ministerie van VWS om de solidariteit van ons zorgstelsel te bewaken1. Het systeem verdeelt het geld uit het zorgverzekeringsfonds onder verzekeraars op basis van het risicoprofiel van elke verzekerde2. Hierdoor loopt de zorgverzekeraar voor iedere verzekerde een gelijk risico en wordt de prikkel tot risicoselectie verkleind

154
Q

Tot welke 3 vormen van solidariteit dwingt het zorgstelsel ons toe?

A
  1. Risicosolidariteit
    Iemand die oud is loopt veel meer risico dan iemand die jong is.
  2. Inkomenssolidariteit
    De overheid dwingt beter verdienende verzekerden dus tot inkomenssolidariteit met mensen die het minder breed hebben.
  3. Leefstijlsolidariteit
    Iemand die gezond leeft loopt veel minder risico dan iemand die ongezond leeft
155
Q

Waardoor is de beheersing van zorguitgaven lastig? (Vraagkant)

A

– Stijgende welvaart doet de vraag naar zorg stijgen.
– Aandeel 65+-ers neemt relatief toe (vergrijzing).
– Voortschrijdende “medicalisering” van de samenleving.
– Recht op lang en goed verzorgd bestaan zonder ongemakken.
– Vraag wordt nauwelijks afgeremd door eigen bijdrage/eigen risico.

156
Q

Waardoor is de beheersing van zorguitgaven lastig? (Aanbodkant)

A

– Er kan steeds meer (apparatuur, medicijnen), dus meer aanbod
(technisch geavanceerde apparatuur en medicijnen zijn duur).
– Informatievoorsprong zorgaanbieders (kunnen tot op zekere hoogte)
eigen omzet bepalen.
– Machtspositie zorgaanbieders bij tariefonderhandelingen en
opleidingsplaatsen (door rem op opleidingen sprake van
kunstmatige schaarste).
– Productiviteitsontwikkeling blijft achter (Baumol-effect)

157
Q

Wat is de zorgverzekeringswet?

A
  • Verplichte basisverzekering tegen ziektekosten?
  • Aanvullend afsluiten mogelijk
  • Twee premies
    Nominale premie (vast bedrag direct naar zorgverzekeraar)
    Inkomensafhankelijk (werkgever)
158
Q

Wat is de WLZ?

A

– Dekking tegen onverzekerbare risico’s (opvolger AWBZ).
– Volksverzekering: premie 9,65% van inkomen tot € 34.000.