Ontwikkelingspsychologie Flashcards

1
Q

Welke 3 hoofdfasen heeft de theorie van gefaseerde ontwikkeling (Piaget)?

A
  1. Schema : samenhangend beeld van de wereld om je heen
  2. Interactie tussen assimilatie en accommodatie
  3. Stadia van cognitieve ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is Assimilatie?

A

Het toevoegen van nieuwe elementen in bestaande structuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is Accommodatie?

A

(aanbrengen van kennis):
Het schema wordt veranderd door middel van assimilatie.

(De structuur kleding bevatte eerst alleen de sokken van het kind, nu is het kind er door assimilatie achter gekomen dat broeken ook kledingstukken zijn. Hierdoor is zijn structuur
uitgebreid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvan is datgene wat kinderen bewust kunnen leren en ervaren afhankelijk? Hoe wordt dit ook wel genoemd?

A

De leeftijdsfase waarin zij zich bevinden. Dit wordt de ‘cognitieve ontwikkelingstheorie’ genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 4 typen van schemata zijn er?

A
  1. Persoon schema
  2. Sociaal schema
  3. Zelf schema
  4. Evenementen schema

Jongere versus oudere kinderen reageren anders op dezelfde
objecten of situaties door minder of meer ontwikkelde schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat past er in de gedragsschemata (sensori motor schemata)?

A

gedragspatronen in relatie tot omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat past er in de symbolische schemata?

A

interne mentale symbolen representeren aspecten van ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat past er in de operationele schemata?

A

interne mentale activiteit uitgevoerd op bepaald object van gedachte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij operationeel schema gaat het bijvoorbeeld ook over conservatie van volume. Wat wordt hiermee bedoeld?

A

= inzien dat een hoeveelheid onveranderd blijft zolang er niets
wordt bijgevoegd of weggenomen, wat men er verder ook aan verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 4 stadia van ontwikkeling zijn er? Benoem hierbij de leeftijd

A
  1. Sensorimotorische fase
    (0 – 2 jaar)
  2. Preoperationele fase
    (2 – 7 jaar)
  3. Concreet operationele fase
    (7 – 12 jaar)
  4. Formeel operationele fase
    (adolescent & volwassene)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat ontwikkelt er in de Sensomotorische fase, 0-2 jaar? Benoem 4 dingen

A
  1. Ontwikkeling van het functioneren op lichaamsniveau, tasten, voelen, proeven.
  2. Ontwikkelen van de motoriek.
  3. Ontwikkelen van het geheugen.
  4. Objectpermanentie is ontwikkeld. Voor het kind blijven objecten bestaan die zich niet in zijn gezichtsveld bevinden. Dit gebeurt rond de 8 tot 12 maanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer is de ontwikkeling van motoriek het meest spectaculair?

A

In eerste 2 levensjaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat valt er onder de grove motoriek?

A

de balans, de voortbeweging en coördinatie van het gehele
lichaam en de ledematen als geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de fijne motoriek?

A

Het functioneren van de handen (kleine handelingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sensomotorische fase. 0-2 jaar
Wat gebeurt er in de volgende maanden:
- 0-1 maanden:
- 1-4 maanden:
- 4-8 maanden:
- 8-12 maanden:
- 12-18 maanden:
- 18-24 maanden:

A
  • ongecoördineerde reflexhandelingen
  • herhalen van eenvoudige lichamelijke activiteit.
  • herhalen van activiteiten in relatie tot objecten.
  • intentioneel gedrag en beginnende objectpermanentie.
  • intentionele variatie en actief experimenteren.
  • gevestigde objectpermanentie en mentale coördinatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat ontwikkelt er in de Preoperationele fase. 2-7 jaar? (4)

A
  1. Ontwikkeling van spreken.
  2. Verfijning van motoriek.
  3. Ontwikkeling van egocentrisme.
  4. Animisme, levenloze objecten wordt een ziel toegekend.
17
Q

Wat ontwikkelt er in de Concreet operationele fase. 7-12 jaar.(3)

A
  1. Ontwikkeling tot het kunnen vergelijken van lengte en hoeveelheid
  2. Ontwikkeling tot het kunnen ordenen, tellen en rekenen.
  3. Ontwikkeling van het figuratieve denken.
    (logiscge verbanden leggen > oorzaak/gevolg)
18
Q

Wat ontwikkelt er in de Formeel operationele fase. Adolescent en volwassene? (4)

A
  1. Ontwikkeling van het ruimtelijk denken.
  2. Ontwikkeling van het abstract denken.
  3. Leren logisch denken en conclusies trekken.
  4. Hypothetisch redeneren.
19
Q

Welke 3 patronen van gehechtheid zijn er?

A
  1. Veilige hechting
  2. Onveilige hechting: angstig/vermijdend
  3. Onveilige hechting: angstig/ambivalent
20
Q

Wat is kenmerkend aan een veilige hechting (4)

A
  1. Opvoeder is een veilige basis.
  2. Bij spanning wordt er contact gezicht met de opvoeder.
  3. Voorbeeld: peuter kruipt weg achter zijn opvoeder wanneer er een
    vreemde op bezoek komt. Als opvoeder in staat is de spanning te
    reduceren, gaat het kind na enige tijd weer verder met spelen.
  4. Opvoeder is sensitief en responsief.
21
Q

Wat is kenmerkend aan een onveilige hechting; angstig/vermijdend? (4)

A
  1. Kind is quasi zelfstandig, blijft op afstand en toont weinig emotionele
    expressie.
  2. Weinig contact met de opvoeder.
  3. Kind doet alsof het alles zelf kan en geen hulp of steun nodig heeft.
  4. Opvoeder reageert afstandelijk, afwijzend en weinig emotionele
    expressie.
22
Q

Wat is kenmerkend aan een onveilige hechting; angstig/ambivalent.(5)

A
  1. Uitstraling: ‘ik kan het niet alleen’.
  2. Angstvallig contact met opvoeder.
  3. Onzeker, weinig zelfondernemend, zoeken veel hulp.
  4. Geringe controle over impulsen en emoties.
  5. Opvoeder is inconsequent reactief.
23
Q

Ontwikkeling van jaar tot jaar.
Wat gebeurt er in het eerste levensjaar? (3)

A
  • Baby’s zijn hulpeloos en afhankelijk van opvoeder.
  • Ontwikkeling van eerste band met een eerste belangrijke persoon.
    o Attachment aan de opvoeder.
24
Q

Ontwikkeling van jaar tot jaar.
Wat gebeurt er in het tweede levensjaar? (2)

A
  • Ontwikkeling van het vermogen om te lopen en praten.
  • Nog geen tijdsbesef.
25
Q

Vanaf welk stadium is het kind in staat om abstract te redeneren?

A

Formeel operationele fase

26
Q

Ontwikkeling van jaar tot jaar
Wat (4) gebeurt er in peutertijd? peuter (2-4 jaar).

A
  • Motoriek ontwikkelt veel
  • Zelfstandigheid en autonomie ontwikkeld verder.
  • ‘Koppigheid’ door ontdekking dat nee ook gezegd kan worden.
  • Animisme, levenloze voorwerpen hebben gevoelens en gedachten.
27
Q

Ontwikkeling van jaar tot jaar
Wat (4) gebeurt er in de kleutertijd? kleuter (4-6 jaar).

A
  • Verfijning van de motoriek.
  • Opgewekt en speels.
  • Wil weten waarom dingen gebeuren.
  • Opzoek naar eigen identiteit.
28
Q

Ontwikkeling van jaar tot jaar
Wat (3) gebeurt er in de schoolleeftijd (6-12 jaar?

A
  • Doorbraak van eerste, blijvende molaar.
  • Steeds minder afhankelijk van volwassenen.
  • Kind wordt objectiever, zakelijker en kritischer over de buiten wereld en
    zichzelf.
29
Q

Ontwikkeling van jaar tot jaar
Wat (4) gebeurt er bij de adolescentie (12-18 jaar).

A
  • Veranderingen aan het lichaam.
  • Orthodontie kan beginnen indien nodig.
  • Hormonale veranderingen.
  • Experimenteert op verschillende vlakken
30
Q

Wat zijn richtlijnen voor jou bij de ontwikkelingsfasen? (4)

A
  • Leeftijdsadequaat gedrag.
    o Niet overschatten.
  • Leeftijdsadequate eisen stellen.
  • Actuele zaken benoemen.
31
Q

Wat is Equilibratie?

A

Onthouden van kennis

Door assimilatie en accommodatie worden structuren steeds uitgebreider, oftewel krijg je steeds meer kennis. Om evenwicht te houden tussen assimilatie en accommodatie, is equilibratie nodig, wat tegenwoordig ook wel wordt omschreven als zelfregulatie