Onderzoek andere Flashcards
1
Q
huidreflexen
A
- buikhuid reflex
- scherp voorwerp over buikwand
- normaal = aanpassen buikspieren & deviatie naar homolateraal van navel
- spinale letsel = assymetrisch aanspannen
- UMNL = areflexie
- T8-9 bovenste segment, T10-11 onderste segment - voetzool/babinski reflex
- exteroceptieve refelx
- normaal = flexie & adductie van tenen
- pathologie & eerste jaren = extensie grote teen & abductie
2
Q
sensibiliteits onderzoek
A
- algemeen
- veel aandacht & concentratie
- niet volledige onderzoek in 1 keer
- huisegmenten met gevoelsstoornissen later opnieuw
- afname & interpretatie erg subjectief
–> minder betrouwbaar - modaliteiten
- exteroceptie = tast, pijn & temperatuurszin
- proprioceptie = houdingszin, bewegingszin & vibratie
- gecombineerde/corticale sensaties = grafesthesie & 2puntsdiscrimatie
3
Q
procedure sensibiliteitstest
A
- verwachte gestoorde gebied bepalen door pathologie
- patiënt in confortabele houding & te testen delen ontbloot
- patiënt inlichten over test
- eerste fase = test met ogen open als oefening
- tweede fase = test met gesloten ogen op niet gestoorde zone
- derde fase = test met gesloten ogen op gestoorde zone
–> meerdere fases noodzakelijjk voor goede test & misverstanden voorkomen
4
Q
soorten gevoelsstoornissen
A
- anesthesie = afwezige gevoeligheid
- hypoesthesie = verminderde gevoeligheid
- hyperesthesie = verhoogde gevoeligheid
- paresthesieën = abnormale gevoelswaarwording
- tintelingen
- doofheid
- prikkelingen
- braderigheid
- goed letten op subjectieve omschrijving van patiënt
5
Q
exteroceptie
A
= externe prikkels
- algemeen test
- eerst: ja of onderscheid maken indien voelen
- dan: beschrijven waar voelen - oppervlakkige tast
- wattenstaafje of vingertop op huid
- lokalisatie & aard van prikkel kunnen aangeven
- links/recht & proximaal/distaal vergelijken - pijn
- afwisselend scherpe & stompe kant van voorwerp
- vb: paperclip, reflexhamer, naald, …
- verschil tussen beide kunnen aangeven
–> oppassen met huidletsel - temperatuur
- 2 proefbuisjes met warm & koud water
- of koud voorwerp vb: metaal & warm voorwerp vb: eigen vinger
- duidelijk verschil moet aanwezig zijn
6
Q
proprioceptie
A
- bewegingszin
- zo rap mogelijk ja zeggen als beweging start
- zo rap mogelijk richting van beweging zeggen
- zo precies mogelijk beweging spiegelen
- vinger gewrichten lateraal vasthouden = teveel info door gevoel - vibratie
- vibratie vork 128Hz
- distaal vastnemen = trilling stopt anders
- vork altijd aanslaan = ander onderscheid adhv geluid
–> manueel doen stoppen
- plaatsen op beenderige punten
- verschil tussen trilling & aanraking - houdingszin
7
Q
houdingszin testen
A
- spiegelen
- aangedane lidmaat passief in positie brengen
- met niet-aangedane lidmaat die hoek kopiëren
- mogelijk bij parese of hemiplegie - repositioneren
- aangedane lidmaat passief in positie brengen
- terug neerleggen
- opnieuw hoek proberen aannemen
- niet mogelijk bij parese - houding aangeven
- heen & weer gewegen gevolgd door lidmaat in houding zetten
- aangeven welke stand
- kleinde gewrichten = flexie/extensie met distale segment
- patiënt moet aangeven of gewricht omhoog of beneden gaat - thumb finding test
- duim vastnemen met andere hand
- verplaatsen van arm
- opnieuw zoeken naar duim - testen
- complementair = hele test-batterij
- positieve test op 1 = andere uitvoeren
- ook vaak romberg voor polyneuropathie van OL
8
Q
corticale sensaties
A
- algemeen
- altijd eerst primaire sensorische functies onderzoek
- als normaal of mild gestoord kan deze voorkomen
- stoornis van secundaire sensorische schors
- vooral pariëtale cortex - onderzoeken
- grafesthesie = cijfer/letter herkennen
- sterognosie = ADL voorwerpen herkken door betasting
–> pathologie = asterognosie/tactiele agnosei
- tactiele extinctie - 2puntsdiscriminator
- met tweepuntsdiscriminator = Weberschijfe, passer of paperclip
- vingertoppen = 3-5mm
- handpalm = 8-12mm
- rug = 4-7cm
9
Q
tactiele extinctie
A
- algemeen extinctie
- verwand aan neglect & hemi-inattentie
- vaak voorkomen bij CVA & laesi pariëtlae cortex
- vaak subtiel in ADL
- uitdoven van prikkel aan aangedane zijde
- tactiel, visueel & akoestisch - onderzoek tactiele extinctie
- bilaterale prikkel van 2 gelijke zones = maar 1 voelen
- unilaterale prikkel van aangedane zijde = wel voelen door concentratie
- als dan niet voelen = exteroceptief probleem of volledig tactiel neglect
10
Q
cerebellaire aandoening
A
= cerebellaire ataxie
- symptomen = ipsilateraal
- dysmetrie
- dysdiadochokinese
- intentietremor
- hypotonie of hypertonie
- dysartrie
- nystagmus (in acute fase multidirectioneel)
- gangataxie = dronkemansgang - andere
- parese of spierzwakte
- sensorische ataxie vb: polyneuropathie
- stoornissen in lichaamsschema vb: neglect, hemi-inattentie & problemen links-rechts
- cognitieve stoornissen: apraxie = gestoorde motorische planning - oorzaken van PNP polyneuropathie
- aantasting perifere zenuwen of dorsale strengen
- intoxicaties vb: alcohol door myeline aantasting van perifeer naar centraal
- critical ilness
- diabetes
- erfelijke ziektes
- Guillain Barré
11
Q
algemeen coördinatie
A
- delen
- sensoriek = input & feedback
- motoriek = output
- integratie in cerebellum
- vooral timing, sequentie & dosering - anatomie
- positie van spieren, pezen & gewrichten = spinocerebellaire baan
- evenwichtssysteem = vestibulocerebellaire baan
- aansturing van spieren = corticopontocerebellaire baan - dysfunctie
- eerste oorzaak van gestoorde coördinatie = laesie in cerebellum
- ontsteking, tumor, infart, bloeding, MS of erfelijk
12
Q
testen voor cerebellaire ataxtie OL
A
= alles ogen open & ogen toe
- diadochokinese
- dysritmie
- snelle alternerende bewegingen vb: circulaire fietsbeweging & tappen met voet
- 1 been tegelijk - stabiel houden van positie
- 90° knie & heupflexie
- grote teen stabiel enkele cm onder vinger therapeut
- test van intentie tremor - KHP knie-hiel-proef
- hiel op tegenovergestelde knie
- naar benden glijden
- dysmetrie & intentie tremor
- eerste begeleiden -> ogen open -> ogen toe
13
Q
testen voor cerebellaire ataxie romp
A
- statisch
- soms in lig niet aanwezig
- zitten met & zonder steun van voeten & zicht
- kijken naar kleine correcties van romp
- soms omvallen patiënt
- enkel bij aantasting van vermis = ernstige patiënten - dynamisch
- zitten met armen op schouder
- benen bewegen
- romp zo stabiel mogelijk houden
14
Q
testen voor cerebellaire ataxie BL
A
- algemeen
- altijd links-rechts vergelijken
- ipsilateraal cerebellair syndroom
–> bilateraal kan ook - vinger neus proef
- 90° abductie & wijsvinger naar punt van neus
- dysmetrie: hypermetrie = overschooting of hypometrie
- intentietremor
- normaal weinig verschil met snelheid
- variatie = sneller of tussen neus & vinger therapeut - rebound fenomeen
- rechtstaan met armen voorzich
–> kan ook in andere posities
- progressieve neerwaartse druk die ineens wegvalt
- overshooting
–> snelle switch van agonisten & antagonisten - andere
- stabiel houden van positie vb: armen gestrekt voorwaarts
–> test van intenti tremor
- snelle alternerende bewegingen vb: pro-supinatie, knijpen met handen, …
15
Q
testen voor cerebellaire ataxie rest
A
- stappen = gangataxie = dronkenmans gang
- verbrede steunbasis = wijdbeens
- ongecontroleerd
- Romberg test & koorddansersgang gestoord
- patiënt kant multidirectioneel vallen - oogvolgbewegingen
- nystagmus = ongecontroleerde & geconjugeerde oogbewegingen
- snelle fase heen & trage fase terug
–> benoemd naar snelle fase
- in acute fase = spontane nystagmus
- verticale nystagmus = slechte prognose
- horizontale & rotatoire = meervoorkomen & beter - spraak = cerebellaire dysartrie
- articulatiestoornis = onregelmatig & slordige
- soms explosief, staccatie & afgekapt
- ademhalen tijdens spreken gestoord