Motoriek Flashcards

1
Q

Waar let men op bij het onderzoek van de motoriek?

A
  1. Spieratrofie
  2. Onwillekeurige bewegingen
  3. Beoordeling van spiertonus en -kracht.

Het onderzoek is vooral bedoeld om onderscheid te maken tussen centraal en perifeer motorisch letsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat omvat het onderzoek van de motoriek?

A
  1. inspectie in stand en bij het lopen
  2. op hielen en tenen staan en eventueel lopen
  3. hurken en weer opstaan
  4. onderzoek van de spiertonus
  5. onderzoek van de spierkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe voeren we de inspectie in stand en bij het lopen uit?

A

Let op:
1. Spiercontouren
2. Onwillekeurige bewegingen of bewegingsarmoede
3. Houding en bewegingspatroon

Ten slotte laat men de patiënt, indien mogelijk, op hielen en tenen staan en eventueel een stukje op hielen en tenen lopen.

Ook kan men de patiënt vragen om vanuit hurkzit omhoog te komen.

Op deze manier wordt een algemene indruk verkregen van de spierkracht van de voetheffers, voetstrekkers en bovenbeenspieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe onderzoeken we de spiertonus?

A
  1. Inspectie in liggende houding waarbij we letten op atrofie, onwillekeurige bewegingen, fasciculaties, chorea of tremoren.
  2. De spiertonus in rust wordt bepaald aan de extremiteiten van een patiënt die ontspannen op de onderzoeksbank ligt.

Arm:
De onderzoeker pakt de onderarm van de patiënt vast ter hoogte van de pols en legt zijn vingers op de bicepspees. De elleboog van de patiënt rust op de onderlaag en wordt enkele malen gestrekt en gebogen.

Been:
Vervolgens pakt de onderzoeker met één hand het bovenbeen en met de andere hand het onderbeen van de ontspannen patiënt. Het been wordt enkele malen gestrekt en gebogen in de heup en knie.

Belangrijk: links en rechts worden steeds vergeleken.

NOTE: strek en buig de ledematen enkele malen langzamer en sneller om onderscheid in rigiditeit en spasticiteit te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn mogelijke bevindingen tijdens het onderzoek van de spiertonus?

A

Rigiditeit, spasticiteit en hypotonie.

  1. Rigiditeit = weerstand over het gehele bewegingstraject en/of de beweging verloopt met kleine schokken. Rigiditeit wijst op een aandoening van het extrapiramidale systeem.
  2. Spasticiteit = weerstand over een niet constant gedeelte van het bewegingstraject, die bij krachtig doorbewegen plotseling nalaat. Spasticiteit wijst op een aandoening van het centraal motorische neuron (piramidale systeem).
  3. Hypotonie = ook bij volledige ontspanning bestaat er nog altijd een zekere spanning in de spier. Wanneer prikkelgeleiding onderbroken is (ernstig perifeer zenuwletsel / acuut piramidebaanletsel) is ook deze tonus verdwenen. In zo’n geval is ook bewust aanspannen van de spier onmogelijk.
  4. Hypertonie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe onderzoeken we de spierkracht?

A

Door de patiënt de te onderzoeken spier te laten aanspannen, waardoor deze maximaal verkort wordt. Als dit lukt, probeert de onderzoeker de weerstand die de patiënt biedt te overwinnen door de tegenovergestelde beweging uit te voeren.

Belangrijk: er wordt steeds links en rechts vergeleken. De dominante zijde van de patiënt is vaak iets sterker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar beoordelen we de spierkracht op?

A

Probeer de kracht van iedere spier(groep) semi- kwantitatief vast te leggen volgens de MRC-schaal op
een schaal van 0-5 en vergelijk steeds direct links en rechts:

  1. geen enkele contractie
  2. geringe contractie zonder bewegingsuitslag
  3. Beweging is mogelijk, maar niet om de zwaartekracht te overwinnen
  4. De kracht in de spier is voldoende om de zwaartekracht te overwinnen, maar niet de weerstand
  5. De weerstand die de patiënt biedt, is iets minder dan u, gezien zijn bouw, zou
    verwachten.
  6. De geboden weerstand is normaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe interpreteren we de spierkracht?

A

Bij een krachtsvermindering afvragen of er sprake is van een spieraandoening, een aandoening van het perifere motorische neuron of het centrale motorische neuron:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer is er sprake van een centrale laesie?

A

Wanneer er naast krachtsvermindering ook hypertonie, hyperreflexie en/of spasticiteit aan de aangedane zijde bestaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarvan is sprake van een perifere laesie?

A

Wanneer er naast krachtsvermindering ook sprake is van hypotonie, hypo-/areflexie en sensibiliteitsverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarvan is sprake bij een aandoening van de motorische voorhoorncellen?

A

Krachtsverlies, tonusverlies, hypo- of areflexie maar geen sensibiliteitsverlies; vaak fasciculaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarvan is sprake bij een aandoening van de spieren/ motorische eindplaten?

A

Krachtsverlies, tonusverlies, en hypo- of areflexie, maar de aandoening is meestal symmetrisch en in meer proximale spiergroepen gelokaliseerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke spiergroepen testen we op spierkracht in de bovenste extremiteiten?

A
  1. m. sternocleidomatoideus
  2. m. trapezius
  3. extensoren vingers
  4. flexoren vingers –> knijpen in wijsvinger onderzoeker
  5. extensoren pols (pronatie)
  6. flexoren pols (supinatie)
  7. m. serratus –> armen gestrekt tegen muur op schouderhoogte en beoordelen of scapulae tegen thoraxwand blijft liggen.
  8. M. deltoideus
  9. m. biceps brachii
  10. m. triceps brachii
  11. m. opponens pollicis –> ontstane cirkel doorbreken
  12. mm. interosseï –> links en recht vergelijken gelijktijdig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke spiergroepen testen we op spierkracht in de onderste extremiteiten?1

A
  1. Mm. glutei medii en minimi –> mobiel op één been laten staan; bovenlichaam helt over standbeen = duchenne, bekken niet horizontaal kunnen houden = Trendelenburg. Bedlegerig in abductie brengen en proberen te adduceren.
  2. m. iliopsoas –> flexor van de heup
  3. m. quadriceps
  4. m. adductores femoris
  5. hamstrings
  6. m. tibialis anterior en m. extensor digitorum

7 m. gastrocnemius

  1. m. extensor hallicus longus
  2. m. flexor hallicus longus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is nog meer een handige test om spiertonus in de armen voet / het been aan te tonen?

A

Test van Barré (licht diffuse paresen als gevolg van centrale laesie)

Zwabbervoet / hangende been test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly