Moeilijkste onderdelen Flashcards

1
Q

Taakverruiming

A

Meer taken van hetzelfde niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Taakverrijking

A

Meer taken van ander niveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Taakroulatie

A

Meerdere taken op verschillende tijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Autonome taakgroepen

A

Eindverantwoordelijkheid ligt bij team van werknemers (zelfsturende teams)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Halo-effect

A

Als iemand goed is in rekenen, wordt hij of zij ook goed gevonden in communiceren en onderhandelen. (management)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoorn-effect

A

Als iemand vaak te laat komt, wordt hij of zij ook slecht beoordeeld in rekenen en onderhandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Instruerende stijl

A

Hoge mate van taakgerichtheid en een geringe mate van relatiegerichtheid. Een leider geeft zeer specifieke en gedetaileerde instructies en controleert nauwgezet of deze worden uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Overtuigende stijl

A

Hoge mate vaan taak- en relatiegerichtheid. De leider stuurt strak aan met instructies, maar hij licht deze wel toe en past ze eventueel aan als dat nodig is van de op- en aanmerkingen van de werknemer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Overleggende stijl

A

Weinig taakgerichtheid en veel relatiegerichtheid. De werknemer biedt veel ruimte, beslissingen worden genomen in overleg tussen de leider en de werknemer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Delegerende stijl

A

Hoge mate van taak- en relatiegerichtheid. De verantwoordelijkheid voor het nemen van beslissingen en de wijze waarop het beoogde resultaat wordt (bijna) geheel aan de werknemer zelf overgelaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Conflictmanagementstijl: vermijden

A

De nadruk wordt weinig gelegd op zowel andermans als eigen belang. Situaties waarin deze stijl effectief kan zijn, hebben te maken met een gebrek aan informatie of onbelangrijke beslissingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Conflictmanagementstijl: domineren

A

Er wordt weinig nadruk gelegd op andermans belang en veel op het eigen belang. Het is effectief wanneer er weinig tijd is voor overleg en bepaalde resultaten beslist moeten worden gehaald. bijv in een crisis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Conflictmanagementstijl: toegeven

A

Veel nadruk op andermans belang en weinig op eigen belang. Zal vaak voorkomen in een personencultuur, waarin professionals/specialisten werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Conflictmanagementstijl: samenwerken

A

Er wordt veel nadruk gelegd op zowel andermans als eigen belang. Win-winsituatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Centralisatie

A

Duidt erop dat de meeste en belangrijkste beslissingen door het hogere/hoogste kader worden genomen.
- Omgeving is stabiel en eenvoudig
- Bedrijf is groot
- In een crisissituatie
- Belangrijke beslissingen
- Lagere management is incompetent
(mechanistisch stelsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Decentralisatie

A

Beslissingen worden op meer plaatsen genomen. Dus ook op lagere niveaus.
- Omgeving is complex en onvoorspelbaar
- Bedrijf is geografisch gespreid
- Voor relatief onbelangrijke beslissingen
- Open bedrijfscultuur
- Lager management in bekwaam
(organistisch stelsel)

16
Q

Rijnlandse model

A
  • Two-Tier bestuurssysteem
  • Dualistisch: scheiding tussen bestuur (directieleden=executives) en toezichthouders (commisarissen=non-executives)
17
Q

Angelsaksische model

A
  • One-Tier bestuurssysteem
  • Monistisch: in bestuur zowel executives als non-executives
18
Q

Primaire processen

A

Dragen direct bij aan de totstandkoming van het product of de dienst en het resultaat ervan.

19
Q

Secundaire procesen

A

Leveren een bijdrage aan het optimaal laten verlopen van de primaire processen. Ze hebben een ondersteunende taak.

20
Q

Bestuurlijke/tertaire processen

A

Zorgen dat de primaire en secundaire processen zo effectief (doelgericht) en efficiënt (doelmatig) mogelijk verlopen. Hebben te maken met sturing en beheersing.

21
Q

Plan

A

In deze fase worden activiteiten gepland op basis van bewustwording van het probleem of de problemen.

22
Q

Do

A

In deze fase worden activiteiten daadwerkelijke ten uitvoer gebracht.

23
Q

Check

A

In deze fase wordt nagegaan of de ingezette activiteiten ook daadwerkelijk het gewenste resultaat hebben opgeleverd.

24
Q

Act

A

In deze fase wordt op basis van de constatering dat de verandering niet, of niet helemaal het gewenste resultaat heeft opgeleverd, bijgestuurd.

25
Q

Personencultuur

A

Grote machtsspreiding en weinig samenwerking. (specialisten in ziekenhuis)

26
Q

Taakcultuur

A

Samenwerkings- en machtsspreiding erg groot. Specialisten voeren eigen vakgebied en vaak in wisselende samenstelling projecten uit.

27
Q

Rolcultuur

A

Macht nauwelijks verspreid en weinig samenwerking. Functioneren op routine, controle en verscherping van regels.

28
Q

Machtscultuur

A

Hoge samenwerkingsgraad en lage machtsspreiding. Vaak een directeur-eigenaar met een sterke eigen visie.

29
Q

Cultuurtypologie: dorpsmarkt

A

Kleine machtsafstand en er is geen sprake van het mijden van risico.

30
Q

Cultuurtypologie: goed geoliede machine

A

Kleine machtsafstand en geen risico’s

31
Q

Familie

A

Grote machtsafstand en er is geen sprake van het mijden van risico

32
Q

Piramide

A

Grote machtafstand en geen risico’s

33
Q

Cultuurtype: hiërarchische cultuur

A

Stabiel en intern gericht. Leiders worden coördinatoren genoemd.

34
Q

Cultuurtype: marktcultuur

A

Stabiel en extern gericht. Leiders worden opjagers genoemd.

35
Q

Cultuurtype: familiecultuur

A

Flexibel en intern gericht. Leiders worden vaderfiguren genoemd.

36
Q

Cultuurtype: adhocratiecultuur

A

Flexibel en extern gericht. Leiders worden innovators genoemd.

37
Q

Machocultuur

A

Snel feedback en veel risico

38
Q

Hard-werken-en-spelen-cultuur

A

Snel feedback en weinig risico

39
Q

Alles-op-een-kaartcultuur

A

Langzaam feedback en veel risico

40
Q

Procedurecultuur

A

Langzaam feedback en weinig risico