moeilijke woordjes examen Kerst Flashcards
6/12/2024
1
Q
exercitus
A
m / het leger
2
Q
portus
A
m / de haven
3
Q
casus
A
m / de val, het voorval, de toeval
4
Q
vultus
A
m / het gezicht
5
Q
currus
A
m / de renwagen
6
Q
impetus
A
m / de aanval, de opwelling
7
Q
res
A
rei / v / de zaak
8
Q
spes
A
spei / v / de hoop
9
Q
acies
A
aciei / v / de slagorde
10
Q
facies
A
faciei / v / het gezicht, het uitzicht
11
Q
fides
A
fidei / v / de trouw, het vertrouwen
12
Q
hic
A
deze, dit
13
Q
etiam
A
ook, zelfs, nog
14
Q
iam
A
al, dadelijk
15
Q
tamen
A
toch
16
Q
tandem
A
uiteindelijk
17
Q
tum of tunc
A
op dat moment, dan
18
Q
ac of atque
A
en
19
Q
at
A
maar
20
Q
nec of neque
A
en niet, ook niet
21
Q
dum
A
terwijl
22
Q
quia
A
omdat
23
Q
incolumis
A
ongedeerd
24
Q
quidem
A
wel, tenminste
25
quam
dan, zo ... mogelijk
26
augere, ~eo
doen groeien, vermeerderen
27
ad + acc
naar, tot bij, bij (zaken)
28
apud + acc
bij (personen)
29
circum + acc
rondom
30
ob + acc
tegenover, wegens
31
post + acc
achter, na
32
inter + acc
tussen, tijdens
33
praeter + acc
voorbij, behalve
34
trans + acc
over
35
a of ab + abl
van, door
36
de + abl
van, over
37
pro + abl
voor, in plaats van
38
in + abl
in, op
39
in + acc
naar, tegen
40
sub + acc
tot onder, omstreeks
41
sub + abl
onder, omstreeks
42
iudicium
iudicii / het oordeel, het proces
43
potens
machtig
44
iudicare
oordelen
45
officium
officii / de taak, de verplichting
46
os
oris / o / de mond, het gelaat
47
iacere, ~eo
liggen
48
tegere, ~o
tex, tec / bedekken, beschermen
49
esse (perf)
fui
50
maestus
a, um / treurig
51
sacerdos
sacerdotis / m / de priester
52
condicio
condicionis / v / de voorwaarde, de toestand
53
exigere, ~o
eisen, voltooien
54
tam
zo
55
cedere, ~o
cess / gaan, wijken
56
cogere, ~o
coeg, coac / bijeenbrengen, dwingen
57
mittere, ~o
zenden, laten gaan
58
committere, ~o
begaan, beginnen
59
tendere, ~o
tetend, tent / spannen, streven
60
defendere, ~o
verdedigen, afweren
61
sive
hetzij, of als
62
classis
classis / v / de vloot
63
certare
strijden
64
numquam
nooit
65
procul
ver
66
contra + acc
tegenover
67
postquam
nadat
68
invidia
de jaloezie, de haat
69
vexare
kwellen, plagen
70
propter + acc
wegens
71
corripere
vastgrijpen, meesleuren
72
procedere, ~o
vooruitgaan
73
prodesse
nuttig zijn
74
damnare
veroordelen
75
appropinquare
naderen
76
vincire
vinx, vinc / binden, boeien
77
regnum
regni / het koninkrijk
78
regius
a, um / koninklijk