Module 9: schema therapie Flashcards

1
Q

Wat is schematherapie

A

Integratieve psychotherapie die elementen combineert van cognitief-gedragsmatig, cliëntgericht, psychodynamosche en gehechtheidstheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schematherapie als uitbreiding op CBT

A

Grotere nadruk op het onderzoeken van de oorsprong van de kindertijd en de adolescentie psychologische problemen, emotionele technieken, therapeit-patiëntrelatie en onaangepast coping-stijlen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Voor wie is schematherapie

A

Effectief voor patiënten met persoonlijkheidsstoornissen of belangrijke karakterologische problemen die hieraan te grondslag liggen aan hun As 1 stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Patiënten van schematherapie

A
  • zijn niet in staat of bereid om aan CBT the voldoen
  • hebben geen toegang tot cognities en emoties, vermijding
  • hebben vervormde gedachten en zelfvernietigend gedrag is extreem resistent tegen veranderingen door CBT-technieken, rigiditeit
  • moeite hebben met het vormen van de therapeutische alliantie, levenslange verstoringen in relaties
  • vage. chronische en diepgaande problemen vertonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vroege maladaptieve schema’s

A
  • Zelfvernietigende emotionele en cognitieve patronen die vroeg in onze ontwikkeling beginnen en door het leven herhalen
  • maladaptief gedrag ontwikkeld als reactie op schema
  • scheema’s zijn beïnvloed door biologische, psychologische, sociale en culturele factoren
  • schema’s voelen ‘right’
  • disfunctionaliteit ontwikkeld later in het leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schemas ontwikkelen door emotionele behoeften die niet nagekomen zijn in de kindertijd

A
  1. Zekere hechting met anderen
  2. autonomie, compententie en gevoel van identiteit
  3. vrijheid om valide behoefte en emoties uit te drukken
  4. spontaniteit en spelen
  5. realistische limieten en zelfcontrole
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vroege levenservaringen die tot schema’s leiden

A
  • Toxic frustraties van behoeften; tekort aan stabiliteit en begrip van liefde
  • traumatizatie, victimization, leidt tot schema’s zoals mistrust en abuse. Defectiveness/shame en kwetsbaarheid voor schade
  • te veel van het goede: te veel betrokken, beschermend, vrijheid van anatomie zonder limieten
  • selectiev internalisatie of identificatie met significant others
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Emotioneel temperament

A

Labiel - niet-reactief
Dysthimisch - optimistisch
Angstig - kalm
Obsessief - afleidbaar
Passief - agressief
Prikkelbaar - vrolijk
Verlegen - sociaal
–> emotioneel temperament interacteert met pijnlijke kindertijd gebeurtenissen in de formatie van schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Basisveiligheid en verbondenheid met anderen

A
  • verlating/instabiliteit
  • wantrouwen/misbruik
  • emotionele verwaarlozing
  • sociaal isolement/vervreemde
  • minderwaardigheid/schaamte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Autonomie, competentie en identiteitsgevoel

A

-afhankelijkhied/onbekwaamheid
- kwetsbaarheid voor ziekte en gevaar
- verstrengeling/kluwen
- mislukking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Realistische grenzen

A
  • zich rechten toe-eigenen
  • gebrek aan zelfbeheersing/zelfdiscipline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zelfexpressie

A
  • onderwerping
  • zelfopoffering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Spontaniteit en spel

A
  • emotionele geremdheid
  • meedogenlzoe normen/overdreven kritisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Schema operaties: perpetuatie

A

Alles wat de cliënt doet om het schema te behouden
- cognitieve distortie
- zelf-vernietigende levenspatronen
- maladaptieve copingsstijlen (overgeven, ontwijken en overcompenseren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cognitieve distortie

A

Situaties misinterpreteren zodat schemas worden versterkt, accentueren informatie die bevestigd en minimalizeert informatie dat contradict
–> affectief blokkeren van emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zelf-vernietigende levenspatronen

A

Onbewust selecteren en blijven in situaties en relaties die schema’s triggeren, terwijl relaties die schema’s ‘genezen’ ontweken worden

17
Q

Overgeven
- maladaptieve coping

A

Overgeven aan schema, accepteren dat het schema waar is en gedragen om het schema te bevestigen
- selecteert emotioneel berovende partners en vraagt het niet de behoefte te voldoen

18
Q

Ontwijken
- maladaptieve coping

A

Proberen om hun levens te herorganizeren zodat het schema nooit geactiveerd worden en ontwijken denken aan het schema
- ontwijkt intieme relaties in het algemeen

19
Q

Overcompenseren
- maladaptieve coping

A

Proberen het schema te bevechten door denken, voelen, gedragen en relateren alsof het tegenovergestelde van het schema waar is
- gedraagd zich emotioneel veeleisend met partners en hechte vrienden

20
Q

Coping stijl

A

Collectie van copingreacties die en individu karakteristiek gebruikt om over te geven, te ontwijken en te overcompenseren

21
Q

Coping reactie

A

Het specifieke gedrag dat een individu heeft op een bepaald moment

22
Q

Schema operaties: helen

A

Het uiteindelijke doel van schematherapie
- het verminderen van de intensiteit van de herinneringen verbonden met het schema, de schema’s emotionele lading, de kracht van de lichamelijke sensatie en de onaangepaste cognitie
- schema’s verdwijnen nooit maar worden minder geactiveerd, minder intens en minder lang

23
Q

Modes

A

Moment tot moment van emotionele staat en coping reacties (adaptief en maladaptief) die we allemaal ervaren
–> vaak getriggerd door levenssituaties waar we oversensitief voor zijn

24
Q

Kinder modes

A
  • kwetsbaar kind
  • boos kind
  • impulsief kind
  • blij kind
25
Q

Dysfunctionele coping modes

A
  • overgeven: willoze inschikkelijke
  • ontwijking: onthechte beschermer
  • overcompenseren: overcompensator
26
Q

Dysfunctionele ouder modes

A
  • straffend
  • veeleisend
27
Q

Schema assessment

A
  • identificeer schema
  • begrijp de onderliggende oorzaak
  • educateer over schema modellen
  • leer schema coping stijlen te herkennen
  • leer schema modes observeren
    –> door levensgeschiedenis interviews, questionnaires, zelf-monitorende oefeningen
28
Q

Schema veranderingen

A
  • cognitieve technieken (bouw bewijs tegen schema)
  • experientiele technieken (vecht emotioneel tegen schema)
  • gedrags patronen breken (nieuw en meer adaptief gedrag)
  • therapeut-patiënt relaties (empathisch confrontatie en gelimiteerd reparenting