M3 voc du cadre NL-FR Flashcards

1
Q

aanhoudend, continu, permanent

A

continu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aarzelend

A

hésitant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

achteruitgaan

A

reculer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

achteruitgaan

A

régresser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

afdruk

A

une empreinte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

afgeleid

A

dérivé(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

afval

A

un déchet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

azijn

A

du vinaigre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

bedragen

A

s’élever à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beheer, management

A

une gestion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bereiken

A

atteindre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bevoorrading, voorziening

A

un approvisionnement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

biologisch afbreekbaar

A

biodégradable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

brandstof

A

un combustible

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

breed, ruim, uitvoerig

A

ample

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

chemisch

A

chimique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

cirkelvormig

A

circulaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de achteruitgang, de terugval

A

un déclin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de afbraak, de ontbinding

A

la décomposition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de arbeidskrachten

A

la main d’œuvre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de kaap van x bereiken / overschrijden

A

passer le cap de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de stof

A

le tissu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de verdienste hebben (van)

A

avoir le mérite de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de was; het wasmiddel

A

la lessive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
deel
une part
26
dichten, vullen
(se) combler
27
dik
épais, épaisse
28
doel, doelwit
une cible
29
duidelijk, scherp ; netto
net, nette
30
duurzaam
durable
31
een achteruitgang
un recul
32
een as
un axe
33
een behoud
un maintien
34
een boekjaar ; een oefening
un exercice
35
een bron
une source
36
een curve
une courbe
37
een diagram, een grafiek
un diagramme
38
een dieptepunt
un plancher
39
een dip, een inzinking
un creux
40
een explosieve toename
une explosion
41
een grafiek
un graphique
42
een heropleving
un redressement
43
een heropleving, een herstel
une reprise
44
een ineenstorting
un effondrement
45
een kloof, een verschil, een afwijking
un écart
46
een kolom
une colonne
47
een kookplaat
une plaque de cuisson
48
een mand
un panier
49
een plotse, hevige stijging
une flambée
50
een schommeling
une fluctuation
51
een schommeling
une oscillation
52
een staaf, een lat
une barre
53
een top
un sommet
54
een val
une chute
55
een verbetering
une amélioration
56
een vermelding
une mention
57
een versterking, een versteviging
une consolidation
58
een vezel
une fibre
59
een wandkast
un placard
60
een zakje
un sachet
61
gemarkeerd
marqué
62
gevoelig
sensible
63
giftig
toxique
64
groei
une croissance
65
groeien, groter/dieper worden
(se) creuser
66
hernemen, hervatten
reprendre
67
heropleven
se redresser
68
herwaarderen
revaloriser
69
het uiterlijk
l’apparence (f)
70
in bulk kopen
acheter en vrac
71
in het midden van, binnen
au sein de
72
in omvang toenemen, verbreiden
prendre de l’ampleur
73
inslikken
avaler
74
instorten
s’effondrer
75
kankerverwekkend
cancérigène
76
keukengerei
des ustensiles (m) de cuisine
77
klimmen
grimper
78
kort, beknopt
bref, brève
79
levensmiddel, voedingsmiddel
une denrée alimentaire
80
liegen
mentir
81
maatregel
une mesure
82
met behulp van, aan de hand van
à l’aide de
83
middel, hulpbron, grondstof
une ressource
84
minimaliseren
minimiser
85
onder de X gaan
passer sous la barre de
86
onderbroken, discontinu
discontinu
87
onderdaan, burger, staatsburger
un ressortissant
88
ondergaan
subir
89
onderzoeken, een onderzoek uitvoeren
mener des recherches
90
onregelmatig
irrégulier, irrégulière
91
onthalen, verwelkomen
accueillir
92
ontwikkeling, groei
un développement
93
ontwikkelingsland
un pays en développement
94
onverwacht
inattendu
95
ook
également
96
opslokken, verzwelgen
engloutir
97
plots
soudain, soudaine
98
productieketen
une chaîne de production
99
raken, treffen, opvallen
frapper
100
regelmatig
régulier, régulière
101
rotten
pourrir
102
schaal
une échelle
103
schade
des dégâts (m)
104
schrappen
rayer
105
schrappen
rayer
106
slank, mager, dun
mince
107
stagneren
stagner
108
stellen, bevestigen
affirmer
109
stevig, vastberaden
ferme
110
storting, lek, dumping, lozing
un déversement
111
subsidie
une subvention
112
te wijten zijn aan
être dû à
113
terugvallen
se replier
114
toxisch, giftig
toxique
115
uitgerust zijn met, beschikker over
être doté de
116
uitkomen, opvallen, blijken
ressortir
117
vanaf
à partir de
118
verdrievoudigen
tripler
119
verdubbelen
doubler
120
verhandelen, uitwisselen
échanger
121
verminderen
réduire
122
verspillen
gaspiller
123
verstoren
perturber
124
vervuiler
un polluant
125
verwoestend, vernietigend
dévastateur, dévastatrice
126
voeding-
alimentaire
127
volgend
suivant, suivante
128
vooruitgaan, groeien (met)
progresser (de)
129
waarneembaar
perceptible
130
zich buigen over
se pencher sur
131
zich richten tot
se tourner vers
132
zonder kunnen
pouvoir se passer de
133
zwichten ; afstaan
céder