M2 Voc FR-NL Flashcards
accepter
aanvaarden
accomplir
vervullen
accorder
toestaan
accueillir
ontvangen
acheter
kopen
racheter
overkopen/terugkopen
l’achat/le rachat
de koop, de overname
acquérir
verwerven
(s’)adresser (à)
(zich) richten tot
améliorer
verbeteren
une amélioration
een verbetering
analyser
analyseren
apercevoir
opmerken
appeler/rappeler
opbellen/terugbellen
apporter
aanbrengen
apprendre
(aan)leren
assainir
gezond maken, saneren
un assainissement
de sanering
assumer
op zich nemen/dragen
atteindre
bereiken
augmenter
stijgen, toenemen
l’augmentation (nom f)
een stijging, een toename
avancer
vooruitgaan
baisser
dalen, verminderen
la baisse
een daling
bâtir
bouwen
bénéficier (de)
genieten van
le bénéfice
de winst, het voordeel
le bénéficiaire
de begunstigde
calculer
berekenen
le calcul
de berekening, het cijferen
le chômage
de werkloosheid
le taux de chômage
het werkloosheidscijfer
chômer
werkloos zijn
le chômeur
de werkloze
collaborer
samenwerken
le commerce
de handel
commercial (adj)
handels-/commerciële
le commerçant
de handelaar
faire du commerce
handel drijven
concevoir
ontwerpen
le concept
een idee, een concept
la conception
het uitdenken
conclure
afsluiten
concurrencer
in concurrentie gaan, beconcurreren
le concurrent
de concurrent
la concurrence
de concurrentie
conduire
leiden
confier
toevertrouwen
congédier
afdanken
consentir
toestaan (bv. een korting)
la consommation
de consumptie
consommer !
consumeren
le consommateur
de consument
conquérir
veroveren
le contrat
het contract
coordonner
coördineren
coûter
kosten
le coût
de kost
craindre
vrezen
créer
creëren, maken
la création
de creatie
la croissance
de groei
(ac)croître
(aan)groeien
un débouché
een afzetmarkt
décrocher (un emploi)
(een job) bemachtigen
démissionner
ontslag nemen
la démission
het ontslag
déposer (le bilan)
de boeken/de balans neerleggen
développer
ontwikkelen
le développement
de ontwikkeling
diminuer
dalen, verminderen
une diminution
een daling
diriger
leiden, aan het hoofd staan
la direction
de directie, de leiding
le directeur
de directeur /PDG = CEO
distribuer
verdelen
un distributeur
een automaat/een verdeler
la distribution
de verdeling
doubler
verdubbelen
la durabilité
de duurzaamheid
durable
duurzaam
économiser
sparen
l’économie (nom f)
de economie
économique (adj.)
economisch
l’économiste (nom m/f)
de economist
économe (adj.)
spaarzaam
élaborer
uitwerken
l’élaboration (f)
de uitwerking
élargir
verbreden, uitbreiden
l’élargissement
de verbreding
s’élever à
bedragen
embaucher
aanwerven
l’emploi (nom m)
het werk/de betrekking
employer
te werk stellen
un employeur
een werkgever
un employé
een werknemer
encadrer
omkaderen, begeleiden
l’encadrement (m)
de omkadering
engager
aanwerven
l’engagement (m)
de verbintenis
l’entreprise (nom f)
de onderneming
une PME
een KMO
entreprendre
ondernemen
l’entrepreneur
de ondernemer
établir
uitwerken, uitschrijven
l’établissement
de vestiging
exclure
uitsluiten
exercer
uitoefenen
évaluer
evalueren
l’évaluation (f)
de evaluatie
évoluer
evolueren
l’évolution (f)
de evolutie
la faillite
het faillissement
faire faillite
failliet gaan
financer
financieren
financier, financière (adj)
financieel
la fonction
de functie, de betrekking
fonder
stichten, oprichten
la fondation
de stichting
fournir
leveren, verstrekken
le fournisseur
bevoorrader, provider
les frais (m.pl)
de kosten
gagner
winnen, verdienen
le gain
de winst
garantir
garanderen, verzekeren
gérer
besturen/managen
la gestion
het management/het beleid
gérable
beheersbaar
la grève (faire la grève)
de staking/staken
(s’)implanter
(zich) vestigen
l’implantation (f)
de vestiging
inaugurer
inwijden, voor het eerst in gebruik nemen
l’inauguration (f)
de inwijding, feestelijke opening
innover
innoveren, vernieuwen
l’innovation (f)
de vernieuwing
innovateur, innovatrice (adj)
innovatief, vernieuwend
innovatif, innovative (adj)
innovatief, vernieuwend
investir
investeren
l’investissement (m)
de investering
le job
een job, een werk
licencier
ontslaan
le licenciement
het ontslag
livrer
leveren, bezorgen
la livraison
de levering
lucratif
winstgevend
mener
houden, afnemen
la mondialisation
de globalisering
motiver
motiveren
la motivation
de motivatie
nuire à
schaden, schade berokkenen aan
optimiser/optimaliser
optimaliseren
l’optimisation/l’optimalisation
de optimalisatie
perdre
verliezen
la perte
het verlies
planifier
plannen
la planification
de planning
poser (sa candidature)
zich kandidaat stellen
postuler à/pour
naar een betrekking solliciteren
produire
produceren
la production
de productie
le producteur !
de producent
le produit
het product
la profession
het beroep
le projet
het project
(se) ralentir
vertragen
le ralentissement
de vertraging
réaliser
(winst) maken
recruter
réduire
beperken, verminderen
la réduction
de korting
rembourser
(verplaatsingskosten) terugbetalen
rémunérer
vergoeden
rentabiliser
rendabel maken
rentable (adj)
rendabel
le rendement
het rendement
répartir
verdelen
rompre
breken
la rupture
de breuk
le service
de dienst/de afdeling
solliciter (un emploi)
naar een betrekking solliciteren
supprimer
schrappen, verwijderen
toucher
opstrijken, ontvangen
travailler
voltijds werken
le travail
de ploegenarbeid
le travailleur
de werknemer/de arbeider
la vente
de verkoop
vendre
verkopen
le vendeur
de verkoper
virer
aan de deur zetten