Literatuur boek Cognitieve Psychologie Flashcards

1
Q

Wat is cognitieve psychologie?

A

Cognitieve psychologie is een tak van de psychologie die zich bezighoudt met de wetenschappelijke bestudering van de geest (mind).
Het betreft de vraag hoe de geest bereikt wat het doet, het proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen bottom-up en top-down verwerking?

A

Bottom-up verwerking verwijst naar het verwerken van informatie op basis van de fysieke kenmerken van de stimulus, terwijl top-down verwerking verwijst naar het verwerken van informatie op basis van bestaande kennis en verwachtingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het geheugen?

A

Het geheugen is het vermogen om informatie op te slaan, te behouden en later weer op te roepen. Het omvat processen zoals codering, opslag en ophalen van informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn schema’s in de cognitieve psychologie?

A

Schema’s zijn representaties van structuren of processen die ons helpen om de structuur of het proces te visualiseren of uit te leggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is aandacht?

A

Aandacht is het selectief richten van cognitieve bronnen op specifieke informatie of stimuli. Het stelt ons in staat om ons te concentreren op relevante informatie en irrelevante informatie te negeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het concept van de “cognitieve revolutie”?

A

De cognitieve revolutie verwijst naar de verschuiving in de psychologie van een focus op gedrag naar een focus op de interne mentale processen die ten grondslag liggen aan gedrag. Dit vond plaats in de jaren 1950 en 1960.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen sensatie en perceptie?

A

Sensatie verwijst naar het proces waarbij sensorische organen fysieke energie uit de omgeving registreren, zoals licht of geluid. Perceptie daarentegen is het proces waarbij we betekenis geven aan de zintuiglijke informatie en deze interpreteren op basis van onze ervaringen en verwachtingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn heuristieken en hoe worden ze gebruikt in het nemen van beslissingen?

A

Heuristieken, ofwel shortcuts, zijn vuistregels die tot het antwoord van een probleem kunnen leiden. Vaak kloppen de uitkomsten op basis van heuristieken, maar soms ook niet.

Twee voorbeelden van heuristieken:
Representativiteitsheuristiek
Beschikbaarheidsheuristiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen impliciet geheugen en expliciet geheugen?

A

Impliciet geheugen verwijst naar het geheugen voor informatie die onbewust wordt opgeslagen en opgeroepen, zoals vaardigheden en gewoonten.

Expliciet geheugen daarentegen is het bewuste geheugen voor feitelijke informatie en gebeurtenissen. Expliciete herinneringen worden ook wel declaratieve herinneringen genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen semantisch geheugen en episodisch geheugen?

A

Semantisch geheugen is het geheugen voor algemene kennis en concepten, zoals woordbetekenissen en feitelijke informatie. Episodisch geheugen daarentegen is het geheugen voor specifieke gebeurtenissen en ervaringen die een persoon heeft meegemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is priming?

A

Priming is een andere vorm van het impliciete geheugen en komt voor wanneer de presentatie van een stimulus (primende stimulus) de manier waarop iemand op een andere stimulus (test stimulus) reageert, beïnvloedt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Proactieve interferentie

A

Nieuw geleerde informatie interereert met eerder geleerde informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de serieële positie curve?

A

Een klassiek experiment om het onderscheid tussen het kortetermijngeheugen en het langetermijngeheugen te onderzoeken. Deze curve wijst erop dat het geheugen beter is voor woorden aan het begin en einde van een lijst dan voor woorden in het midden van een lijst. Dit fenomeen wordt beschreven als twee effecten: het primacy effect en het recency effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Retrograde amnesie

A

Verlies van herinneringen die vóór het hersenletsel of trauma hebben plaatsgevonden. Dit kan uiteenlopen van enkele minuten tot jaren voor het letsels en is afhankelijk van de ernst van het letsel.

Er is bij retrograde amnesie sprake van gegradeerde amnesie: het geheugenverlies is ernstiger voor herinneringen van vlak voor het letsel dan herinneringen van langer geleden.
Deze gradatie is overeenkomstig met het standaardmodel van consolidatie. Synpatische verbindingen zijn namelijk zwakker bij recentere herinneringen, waardoor deze makkelijker verstoor raken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het spacing-effect

A

Onderzoek heeft aangetoond dat het geheugen beter is wanneer het studeren wordt opgedeeld in een aantal korte sessies met pauze ertussen, dan wanneer het geconcentreerd wordt in één lange sessie, zelfs als de totale studietijd hetzelfde is. Dit voordeel voor korte studeersessies wordt het spacing effect genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Latente inhibitie

A

Het vermogoen om irrelevante stimuli te screenen en uit te sluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het concept van chunking in het geheugenproces?

A

Chunking is het proces waarbij informatie wordt georganiseerd in betekenisvolle groepen of eenheden, waardoor de capaciteit van het werkgeheugen efficiënter wordt benut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het verschil tussen transfer en interferentie in het geheugenproces?

A

Transfer verwijst naar het vermogen om eerder geleerde informatie toe te passen bij het leren of oplossen van nieuwe taken of problemen.

Interferentie daarentegen is het fenomeen waarbij nieuwe informatie interferentie veroorzaakt met het herinneren of ophalen van eerdere informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De Wet van Prägnanz

A

Ook wel: principe van simpliciteit
Een van de Gestalt-principes

Elk patroon van een stimulus wordt waargenomen op de meest eenvoudige manier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Mentale chronometrie

A

Het meten van de tijd die nodig is om bepaalde cognitieve taken uit te voeren.
Hiermee kan inzicht worden verkregen in de mentale processen die hierbij betrokken zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het concept van attentionele blindheid in de aandacht en waarneming?

A

Attentionele blindheid verwijst naar het fenomeen waarbij mensen niet in staat zijn om stimuli of gebeurtenissen op te merken wanneer hun aandacht gericht ergens anders op is gefocust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen top-down en bottom-up verwerking in de perceptie?

A

Top-down verwerking verwijst naar het gebruik van bestaande kennis, verwachtingen en context om perceptuele informatie te interpreteren en te begrijpen.

Bottom-up verwerking daarentegen verwijst naar het proces waarbij de perceptuele informatie zelf de basis vormt voor de interpretatie en begrip ervan, zonder gebruik te maken van hogere cognitieve processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Embodied cognition

A

Onze kennis van concepten is gebaseerd op reactivatie van sensorische- en motorprocessen die voorkomen wanneer we interacteren met het object.

Embodied cognition stelt dat cognitieve processen en conceptuele kennis niet alleen afhankelijk zijn van de hersenen, maar ook worden beïnvloed door sensorische en motorische ervaringen en lichamelijke interactie met de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Prosopagnosie

A

Prosopagnosie is het onvermogen om gezichten te herkennen en kan ontstaan door schade aan de temporale kwab.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het verschil tussen de representativiteitsheuristiek en de beschikbaarheidsheuristiek?

A

*
Bij de representativiteitsheuristiek worden beslissingen genomen op basis van de mate waarin iets overeenkomt met een bepaald prototype of stereotiep beeld.

Bij de beschikbaarheidsheuristiek daarentegen worden beslissingen genomen op basis van de snelheid en gemak waarmee relevante voorbeelden of informatie in ons geheugen kunnen worden opgeroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het verschil tussen sensorisch geheugen en kortetermijngeheugen?

A

*
Sensorisch geheugen verwijst naar het eerste opslagniveau waarin sensorische informatie gedurende een korte periode wordt vastgehouden in zijn oorspronkelijke sensorische vorm.

Kortetermijngeheugen daarentegen is het werkgeheugen dat informatie tijdelijk vasthoudt en verwerkt voor onmiddellijk gebruik, voordat het wordt vergeten of naar het langetermijngeheugen wordt overgebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Dubbele dissociatie

A

Een situatie waarin een enkele dissociatie kan worden aangetoond bi de ene persoon en het tegenovergestelde type enkele dissociatie kan worden aangetoond bij een andere persoon.

Dubbele dissociatie stelt ons in staat te concluderen dat de functies A en B worden bediend door verschillende mechanismen die onafhankelijk van elkaar werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Categorisch syllogisme

A

Categorisch syllogisme: begint met ‘alle’, ‘geen’ of ‘sommige’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Procedureel geheugen

A

Procedureel geheugen ofwel vaardigheidsgeheugen, is het geheugen voor geleerde vaardigheden. Het betreft vaardigheden die mensen uitvoeren zonder duidelijk uit te kunnen leggen hoe ze dit doen.

Het procedurele geheugen is impliciet. Dit is bewezen doordat amnestische patiënten in staat zijn om nieuwe vaardigheden te leren terwijl ze zich het oefenen niet kunnen herinneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de belangrijkste componenten van taal?

A

Taal bestaat uit verschillende componenten, waaronder fonologie (klanken), morfologie (woordstructuur), syntaxis (zinstructuur), semantiek (betekenis), pragmatiek (gebruik in context) en fonetiek (uitspraak).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Convergent denken

A

Convergent denken zoekt slechts één correct antwoord op een probleem of specifieke situatie. Er is geen creativiteit nodig voor de oplossingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Sensitiviteit/ gevoeligheid bij signaaldetectie

A

Het is een maat voor het onderscheid maken tussen het ‘signaal’ en de ‘ruis’. De meest gebruikte maat voor sensitivity wordt d’ (d prime) genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke twee soorten modellen zijn er?

A

Structurele modellen, proces modellen en resource modellen

34
Q

Wat is een structureel model?

A

Dit model representeert structuren in het brein die betrokken zijn bij specifieke functies.
Structurele modellen zijn representaties van een fysieke structuur.

Een doel van deze modellen is het simplificeren van de werkelijkheid.

35
Q

Wat is een proces model?

A

Dit model illustreert hoe een proces werkt. Het representeert de processen die zijn betrokken bij cognitieve mechanismes, met vakjes (boxen) die normaal specifieke processen representeren en pijlen die de connecties tussen processen aangeven.

Procesmodellen maken gecompliceerde processen begrijpelijker en vormen een goed beginpunt voor onderzoek

36
Q

Twee definities van de geest

A
  1. De geest creëert en controleert mentale functies zoals perceptie, aandacht, geheugen, emoties, taal esluitvorming, denken en beredenering. Deze definitie geeft de centrale rol vand e geest in het bepalen van de verschillende mentale vaardigheden weer, ofwel cognitie. Cogntitie bestaat dus uit mentale processen of vaardigheden zoals perceptie, aandacht en geheugen
  2. De geest is een systeem dat representaties van de wereld creëert, zodat we actie kunnen ondernemen om onze doelen te bereiken in de wereld. Deze definitie focust meer op heo de geest opereert en geeft het belang ervan voor functioneren en overleven weer
37
Q

Illusoire correlaties

A

Er lijkt een verband te zijn tussen twee gebeurtenissen, terwijl dit in de realiteit niet het geval is.
Dit kan voorkomen bij een beschikbaarheidsheuristiek

38
Q

De regel van conjunctie

A

Deze regel stelt dat de kans op twee gebeurtenissen samen (A en B) nooit groter kan zijn dan de kans op de gebeurtenissen los. Vaak wordt er onder invloed van de representativiteitsheuristiek vanuit gegaan dat de kans dat twee gebeurtenissen samengaan groter is.

39
Q

De wet van grote getallen

A

Grote steekproeven zijn representatief voor een populatie.
Bij de representativiteitsheuristiek wordt deze wet vaak overtreden omdat er vanuit wordt gegaan dat kleine steekproeven representatief zijn voor een bepaalde populatie.

40
Q

Representativiteitsheuristiek

A

Focust zich op tot in hoeverre een bepaalde gebeurtenis op een andere gebeurtenis lijkt. De waarschcijnlijkheid dat A een onderdeel zou zijn van groep B kan bepaald worden door in hoeverre de kenmerken van A overeenkomen met de kenmerken die met groep B geassocieerd worden. Hierbij wordt vaak vergeten rekening te houden met de basisverhouding. Dit is de verhouding van een groep mensen binnen een bepaalde populatie, waardoor mensen conclusies vormen op basis van stereotypische ideeën.

41
Q

Herhalende priming

A

Dit is een vorm van priming waarbij de priming stimulus hetelfde is of lijkt op de test stimulus. Door de (onbewuste) herhaling reageert men sneller op het waarnemen van de stimulus.

42
Q

Lexicale beslissingstaak

A

Een persoon wordt gebraagd om zo snel mogelijk te beslissen of een bepaalde stimulus een woord of een niet bestaand woord is.

43
Q

Een woord aanvulling test

A

Dit is een test van het impliciete geheugen. Bewijs dat priming impliciet is, is afnkomstig van amnestische patiënten die even goed presteren op de woordaanvulling test als niet-amnestische patiënten.

44
Q

Het propoganda-effect

A

Het effect waarbij uitspraken die vaker gezien of gehoord zijn voor waar aangenomen worden.

45
Q

Incidentele codering taken

A

Elke taak die een aantal items presenteert (woorden, afbeeldingen, namen, etc.), wordt hierbij getest op geheugen (impliciet of expliciet), maar bij deze taak wordt de participant afgeleid, zodat ze niet kunnen proberen de items te onthouden.

46
Q

Iconisch geheugen

A

Korte sensorische geheugen voor visuele stimuli. Het heeft zijn naam gekregen van Sperling

47
Q

Erchoïsch geheugen

A

Korte sensorische geheugen voor auditieve stimuli. Genaamd door Sperling.

48
Q

Retroactieve interferentie

A

Eerder geleerde informatie interfereert met het leren van nieuwe informatie

49
Q

Primacy effect

A

Mensen onthouden woorden die aan het begin van de lijst staan beter.

Een mogelijke verklaring is dat participanten deze woorden vaker herhalen waardoor ze in het langetermijngeheugen terecht komen. Doordat bij de eerste woorden nog geen interferentie is met andere woorden, krijgen deze woorden de volledige aandacht. Hoe meer worden er volgen, hoe moeilijker het is om de aandacht te verdelen en hoe minder herhaling er dus plaatsvindt.

50
Q

Recency effect

A

Mensen onthouden woorden die aan het einde van de lijst staan beter.

Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de laatst gepresenteerde woorden nog in het kortetermijngeheugen zitten. Het recency effect verdwijnt wanneer er een langere vertraging zit tussen de stimuli presentatie en de recall.

51
Q

Anterograde amnesie

A

Het onvermogen om na hersenletsel nieuwe herinneringen te maken.

52
Q

Waar bevindt de somatosensorische cortex zich?

A

In het voorste (anterieure) deel van de pariëtale kwab

53
Q

Waar vind de coördinatie van sensorische informatie plaats?

A

In de frontale kwab

54
Q

Waar zit de visuele cortex?

A

In de occipitale kwab

55
Q

Waar zit de auditieve cortex?

A

Boevenin (superieur) de temporale kwab

56
Q

Visuele agnosie

A

Het niet in staat zijn om alledaagse objecten, gezichten en geometrische figuren te herkennen.

57
Q

Het actiepad

A

Het pad van de visuele cortex naar de pariëtale kwab.

58
Q

Het perceptiepad

A

Het pad van de visuele cortex naar de temporale kwab.

59
Q

Syllogisme

A

Twee premissen gevolg door een bewering

60
Q

Divergent denken

A

Op een open manier denken waarbij veel mogelijke oplossingen voor een probleem geformuleerd worden.
Daarnaast moet creativiteit bruikbaar zijn: het moet een potentiële waarde of nut hebben

61
Q

Wat heeft het experiment van Donders teweeg gebracht?

A

Vroeger bestond er niet zoiets als de ‘cognitiee psychologie’, omdat mensen dachten dat het niet mogelijk was om de geest te bestuderen. De Nederlandse fysioloog Donders bracht daar verandering in met zijn beroemde onderzoek naar de vraag hoe lang het duurt voordat we een beslissing maken.

Keuze reactietijd - simpele reactietijd = beslissing reactietijd

62
Q

Wat is kenmerkend voor al het onderzoek binnen de cognitieve psychologie?

A

Het indirect meten van mentale responsen via het observeren van gedrag.

63
Q

Wie heeft het eerste psychologische laboratorium opgericht?

A

Wundt. Hij was ook een van de eersten die de geest onder gecontroleerde condities bestudeerde.

64
Q

Structuralisme

A

Volgens het structuralisme bestaan onze algehele ervaringen uit een combinatie van verschillende basiselementen van ervaringen; namelijk sensaties. Wundt wilde al deze sensaties in kaart brengen met behulp van analytische introspectie.

65
Q

Analytische introspectie

A

Een techniek waarbij participanten getraind worden om hun sensaties, gevoelens en gedachteprocessen in reactie op stimuli te beschrijven.

66
Q

De empirische benadering

A

In deze benadering werd de rol van experimenten in eht verkrijgen van kennis over de menselijke geest benadrukt.

Deze benadering is de opvolger van de rationele benadering.

67
Q

Wat was belangrijk aan het geheugenexperiment van Ebbinghaus

A

Het toonde aan dat een mentale vaardigheid, zoals het geheugen, te kwantificeren is.

68
Q

De vergeetcurve

A

Het geheugen neemt snel af in de eerste twee dagen dat iets geleerd is.

69
Q

Wat is nog steeds relevant van het werk van James

A

James deed geen experimenten; hij rapporteerde observaties van zijn eigen ervaringen.

Een observatie die nog steeds belangrijk is, is de observatie dat het geven van aandacht aan een ding zorgt voor minder aandacht voor andere dingen.

Hij schreef het eerste psychologie boek.

70
Q

Wie heeft het eerste experiment in de cognitieve psychologie uitgevoerd?

A

Donders

71
Q

Door welke benadering werd het introspectieve karakter van de cognitieve psychologie vervangen?

A

Door een focus op observeerbaar gedrag; het behaviorisme.

72
Q

Wie was de stichter van het behaviorisme?

A

John Watson

73
Q

Waarmee kwamen de ideeeën van Watson overeen?

A

Klassiek conditioneren

74
Q

Wie behoorde tot een van de eerste cognitieve psychologen en had als bekendste experiment dat hij een rat een doolhof liet verkennen?

A

Tolman

75
Q

Wat waren de belangrijkste bevindingen van Tolmans experiment?

A

In zijn experiment met ratten in een doolhof bleek dat als hij de rat op een andere plek in het doolhof neerzette, de rat nog steeds bij het voedsel kwam (in tegenstelling tot de verwachte aangeleerde respons vanuit het behaviorisme).

Zijn verklaring was de rat een soort cognitieve kaart ontwikkeld had over het doolhof.
Zijn benadering was afwijkend van de hoofdstroom van het behaviorisme door het gebruik van eht woord cognitief en het idee dat er meer dan alleen stimulus-respons verbindingen plaatsvinden in de geest van de rat.

76
Q

Wat vond Chomsky van taalontwikkeling?

A

Hij gaf kritiek op Skinner, door terecht te wijzen op het feit dat bepaalde uitspraken zoals ‘Mama, ik haat je’ nooit beloond zouden worden door de ouders.

Chomsky stelde dat taal een biologisch aangeboren programma is en dat het een complexe cognitieve functie is.

77
Q

Micro-elektroden

A

Kleine draden die elektrische signalen van afzonderlijke neuronen opnemen

78
Q

Opname-elektroden

A

Deze worden gebruikt om neuraal functioneren te bestuderen. Dit zijn zeer dunne glazen of metalen sondes die elektrische signalen van enkele neuronen kunnen oppikken.

79
Q

Referentie-elektroden

A

Worden gebruikt in combinatie met een opname-elektrode om het vershcil in lading tussen de twee te meten. Referentie-elektroden worden geplaatst waar het elektrische signaal constant blijft. Eencellige opname is een invasieve methode en wordt daarom voornamelijk gebruikt bij dieren. Aan de andere kant is het ook mogelijk om dergelijke opnames te maken van mensen die een hersenoperatie ondergaan.

80
Q

Cognitieve neurowetenschappen

A

Omvat het bestuderen van de fysiologische basis van cognitie.

81
Q

Interleaving

A

Het bestuderen van verschillende gelinkte onderwerpen, dit zou leiden tot een betere prestatie.

82
Q

Logica theoreticus

A

Een computerpgrogramma bedacht door Newell en Simon dat logische wiskundige problemen kon oplossen. Dit was volgens hen een vorm van kunstmatige intelligentie