Lesur 4.4 Flashcards
1
Q
Gegenteil
A
het tegengestelde
2
Q
jede( r, s)
A
elk
3
Q
dick
A
dik
4
Q
jung
A
jong
5
Q
hässlich
A
lelijk
6
Q
andere( r, s)
A
ander
7
Q
Wortgruppe
A
de woordgroep
8
Q
Äußeres
A
het uiterlijk
9
Q
Person
A
de persoon
10
Q
beschreiben
A
beschrijven
11
Q
manchmal
A
soms
12
Q
laut
A
volgens
13
Q
Anfang, Beginn
A
het begin
14
Q
Gespräch
A
het gesprek
15
Q
viel
A
veel