Lesur 3.8 Flashcards
1
Q
reden
A
praten
2
Q
Präposition
A
de prepositie
3
Q
so viel
A
zoveel
4
Q
möglich
A
mogelijk
5
Q
Terminkalender
A
de agenda
6
Q
fehlen
A
ontbreken
7
Q
Rosine
A
de rozijn
8
Q
klein
A
klein
9
Q
nun
A
nou
10
Q
Geschenk
A
het cadeau
11
Q
herrlich
A
heerlijk
12
Q
Nacht
A
de nacht