Les 9 Flashcards

1
Q

Gezin

A

أُسْرة

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vader niet ab

A

والِد

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Moeder niet oem

A

والِدة

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kind/kinderen

A

طِفل/ ج أَطُفال

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voorvaderen/ grootvaders

A

أَجَداد

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Grootmoeders

A

جَدّات

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kind/jongen jongens

A

ولد ج أولاد

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zonen

A

اُبْناء

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dochters

A

بَنات

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Broers

A

إِخْوَة

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zussen

A

أَخَوات

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kleinzoon/ kleinzoons

A

حَفيد ج احْفاد

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kleindochter/ kleindochters

A

حَفيد ة ج حَفيدات

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mijn ouders

A

والِداي

والِد + أن + ي
ن valt weg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ouders

A

Dualis
وَالِدان

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ik hou van jou

A

ُحِبَّك / أُحِبِّك

17
Q

Jij (m) houdt van

A

تُحِبّ

18
Q

Jij (v) houdt van

A

تُحِبّين

19
Q

Mijn vader houdt veel van mijn moeder.

A

أبي يحب أمي كثيراً.

20
Q

De school houdt niet van de winter.

A

المدرسة لا تحب الشتاء

21
Q

De winter

A

الشِتاء

22
Q

Hou je van je nieuwe auto Aïcha?

A

هل تحبين سيارتك الجديدة يا عائشة

23
Q

Mijn grote broer

A

أخي الكبير

24
Q

Mijn kleine zus

A

أخي الصغيرة

25
Q

Heb je kinderen?
Ja ik heb kinderen
Nee ik heb geen kinderen

A

هل عندك/لك أولاد؟
نهم، عندي/لي أولاد.
لا، ليس عندي/لي أولاد.

26
Q

Heb je een broer of zus?
Ja ik heb een zus en een broer
Ja ik heb 2 broers en 2 zussen
Ja ik heb 4 broers en 6 zussen
Nee ik heb geen broers of zussen.

A

هل عندي/لك أخت أو أخ؟
نعم, عندي/لي أخت وأخ.
نعم، عندي أخَيْن و دأختَيب.
نعم، عندي/لي ٤ إخوة أو ٦ أخوات.
لا ليس عندي أخ أو أخت.

27
Q

Hoeveel kinderen heb je?
Ik heb … Kinderen
Ik heb 2 zonen en 2 dochters
Ik heb 1 zoon en 3 dochters

A

كم ولد عندك/لك؟
عندي/لي … أولاد.
عندي ولدَيْب وبنتَين.
عندي ولد واحد و ٤ بنات.

28
Q

Wie is je grote broer?
Mijn grote broer is Sami. Hij is 23 jaar.
Hij werkt als ingenieur in een Amerikaans bedrijf.

A

من هو أخوك الكبير؟
أخي الكبير هو سامي. عمره ٢٣ سنة.
يعمل مهندس في شركة أمريكية

29
Q

Ik heb een grote lelijke boot

A

عندي مركب كبير و قبيح.

30
Q

Ik heb geen kat bij.

A

ليس معي قطة.

31
Q

Ik heb melk thuis.

A

عندي حليب في البيت.

32
Q

Hij is de zoon van Walied en Hanan

A

هو ابن وَليد وحنان.

33
Q

Familie huis

A

عائلتي بیت